Hij zit te werken in de beschutting van zijn studeervertrek. Ik houd van de stilte van interieurs, of er nu mensen als zodanig te zien zijn of niet. In mijn huiskamer hangen twee kleurenhoutsnedes van Wendelien Schönfeld. Ze verbeelden de bibliotheekruimte van Hôtel Turgot, op de cour van het Institut Néerlandais in Parijs waar ik menige studieuze periode in isolement heb doorgebracht.
Afdwalen ligt op de loer in een scheppingsproces. Een beetje kader helpt. Noem het a room of one’s own.
Ja, iets maakt me gelukkig als ik kijk naar zo’n denkende Hiëronymus, wie de maker ook is, en ik weet hoe dat komt. De voelbare concentratie weerspiegelt mijn verlangen er zo vaak als kan net zo bij te zitten, in overgave aan de amor intellectualis, al struin ik evengoed graag rond als sociaal onderdeel van de drukte, in voedzame wisselwerking tussen binnen- en buitenwereld. Die twee onder één noemer krijgen lijkt mij een levensdoel. Je hebt anderen nodig, en soms juist niet.
In alle musea waar hij hangt, en dat zijn er veel, groet ik hem, de kerkvader, de aartsvader van de vertalers. Op de mooiste beeltenissen vormt de leeuw die door hem van zijn beroemde splinter is ontdaan samen met zijn hond een soort vredige lijfwacht.