‘De Latijns-Amerikaanse literatuur bestaat niet meer.’ Het was de Mexicaan Jorge Volpi die de boude stelling poneerde in zijn even bekroonde als bekritiseerde essay El insomnio de Bolívar (2009). Het statement klonk rampzalig en nostalgisch, maar Volpi voegde er al snel aan toe: ‘Dat is niet iets om rouwig over te zijn.’ Volpi wilde korte metten maken met de clichématige beeldvorming rond de Latijns-Amerikaanse roman. Hij doelde vooral op het stereotype van de magisch-realistische familiekroniek die zich afspeelt in een exotische setting en tegen de achtergrond van sociaal-politieke strijd, een stereotype dat zich begon te verspreiden tijdens de wereldwijde furore van de generatie van Gabriel García Márquez en, in het bijzonder, Honderd jaar eenzaamheid (1967).
Onder de impuls van internationale uitgevers en marketeers werd de Latijns-Amerikaanse literatuur stilaan een handelsmerk, een herkenbaar label dat weliswaar zorgde voor zichtbaarheid, maar in feite voorbijging aan de verscheidenheid van het oeuvre van García Márquez zelf. Laat staan dat het representatief was voor de hele zogenaamde Latijns-Amerikaanse boom of het werk van de daaropvolgende generaties. Hoewel bepaalde verwachtingspatronen logischerwijs blijven bestaan, begon de uniforme benadering begin deze eeuw langzaam maar zeker barsten te vertonen. In het Nederlands taalgebied bijvoorbeeld moest uitgeverij Meulenhoff haar toonaangevende rol als stal van de belangrijkste Latijns-Amerikaanse auteurs stilaan opgeven.