Wales, dat was bij ons op de eerste verdieping. Mijn grootmoeder kwam uit Haverfordwest en leefde tussen boeken, een transistorradio met Engelse hoorspelen en een hondje dat op haar breiwerk kauwde. Sporadisch kwam er een tante bij haar op bezoek die Minny heette, een klein gedrongen vrouwtje van wie het niet uitmaakte of ze Welsh of Engels sprak, het klonk even onverstaanbaar. Ze had een foto bij zich van haar caravan back home. Mijn grootmoeder had de wijkbibliotheek uit en moest eens per week met de auto naar de centrale bibliotheek aan de Sophialaan. Ze was de enige volwassene in huis bij wie literatuur niet onder een politiek-maatschappelijk discours verstopt bleef.
Ook beneden in de Dedelstraat klonk Engels, afhankelijk van de gasten, opeenvolgende zwagers, een stiefvader. De eerste teksten die ik schreef waren songteksten, ik denk dat de notie gedichten niet bij me opkwam. Ze stelden weinig voor en dat wist ik. En toen kwam Ondine langs op mijn kamer en ging weg en ik schreef op een notitieblok: De wereld is zojuist de trap afgelopen en sloeg zonder woorden de deur dicht. Dat was plotseling Nederlands en al was dit het zoveelste geval van young mansplaining, het had een andere zeggingskracht dan de Engelse tekstjes.