Nadat ik in januari 1981 op mijn vierendertigste eindelijk was afgestudeerd in de Russische Taal- en Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, had ik niet meteen uitzicht op betaald werk. Ik schreef me in bij vertaalbureaus, waar ik nooit iets van hoorde, en solliciteerde op een vacature aan de Universiteit van Utrecht, waar een docent Russisch drama werd gezocht. Er waren twee sollicitanten. De sollicitatiecommissie vond mij een goede tweede.
Een voormalige studiegenoot schoof een vertaalopdracht naar me door waar hij zelf geen tijd voor had. Ik vertaalde dat boek, de uitgever betaalde me keurig het normtarief van 7 cent per woord, maar een volgende opdracht bleef uit, want de studiegenoot in kwestie had nu zelf weer tijd.
In de administratie van het Slavisch Seminarium stond ik inmiddels bovenaan de lijst van werkloze afgestudeerde slavisten. Dankzij die positie werd ik in het voorjaar van 1982 opgebeld door iemand van Greenpeace, die een tolk/vertaler Russisch zocht voor het actieschip de Sirius, dat naar het toenmalige Leningrad zou varen in het kader van de Greenpeace-campagne ‘stopzetting atoomproeven’. De opvarenden zouden daar protesteren tegen de ondergrondse proeven met kernwapens in de Sovjet-Unie.
Dat interesseerde me wel. Ik maakte kennis met enkele actievoerders, onder wie met Willem, de kapitein van de Sirius, en ging met hen mee naar het Oost-Europa Instituut, waar zij hoopten een idee te krijgen van wat ons te wachten stond. De Ruslandkundigen die we daar te spreken kregen, meenden dat we er niet aan moesten beginnen: we zouden niet toegelaten worden tot de territoriale wateren van de Sovjet-Unie. Maar de kapitein negeerde dat advies en op 12 mei begon de Sirius aan de voorgenomen reis langs een aantal Scandinavische havens en ten slotte naar Leningrad. Mij hadden ze voorlopig niet nodig; ik zou eind mei naar Helsinki vliegen om daar aan boord te gaan.