‘Noch aarde noch storm noch tikkende tijd’     53-74

Een bespreking van Anjet Daanjes Dijende gronden

Jeske van der Velden

Net als Anjet Daanje maakte ik als tiener voor het eerst kennis met Jane Eyre, en die kennismaking liet een diepe indruk achter. Als jonge lezer vroeg ik me vaak af wat schrijvers ertoe bewoog om een niet onbelangrijk deel van hun leven te schenken aan een verhaal dat alleen bestaat in hun hoofd. Misschien, begon ik dankzij de ontboezemingen van Jane te denken, schreven schrijvers niet zozeer om roem, of erkenning, of simpelweg geld, maar om hun innerlijke beleving, hun gevoelens en worsteling te delen met die ene lezer die hen feilloos en grootmoedig begreep – om de kans dat hun tekst door tijd en ruimte zou reizen en die persoon zou vinden, op een manier die in het echte leven tussen twee mensen onmogelijk was. Literatuur als flessenpost, als uiting van de menselijke hunkering naar een perfecte sympathie.

In haar veelgeprezen roman Het lied van ooievaar en dromedaris zet Daanje precies deze gedachte op losse schroeven. Niet voor niets kiest ze Emily Brontë als bondgenoot. Niet haar onkenbare leven, maar de hunkering naar een onmogelijke nabijheid vormt eigenlijk de spil van de roman; het verlangen waarvan Charlotte Brontës leven en werk doordrenkt is, maar dat Emily vreemd lijkt. De raadselachtigheid van het leven en werk van Eliza May Drayden, de fictieve tegenhanger van Emily, wakkert het verlangen haar te begrijpen alleen maar aan, en de thema’s in de roman zijn op een of andere manier allemaal met dit verlangen verbonden. Natuurlijk gebeurt er in deze rijke roman veel meer, maar toch is het vooral alsof Daanje haar lezers uitdaagt: hoe ver durf je te gaan in het interpreteren van deze fictieve levens, in hoeverre spelen je eigen ervaringen daarin een rol? Ze speelt met datzelfde verlangen in ons naar een diepgravend en definitief inzicht, het verlangen dat ook het speculeren over Emily Brontë al sinds haar dood aanwakkert, en dat de ene na de andere denkbeeldige Emily het licht heeft doen zien. De verlangende victoriaanse vrouw, de romantische antiheld met een doodswens, de excentrieke eenling, de feministe, de ambitieuze schrijfster – Emily Brontë past in geen enkel plaatje écht. Dat ze elke interpretatie weerstaat is voor een deel te danken aan de afwezigheid van haar eigen stem. Ze hield voor zover bekend geen dagboek bij, schreef bijna geen brieven, bewaarde haar manuscripten niet en voelde blijkbaar geen drang zich te verantwoorden of verklaren. Dat zou je kunnen opvatten als een daad van verzet, een terugtrekking of weigering, maar ook daarvoor is geen bewijs. De feiten over haar die wel bekend zijn doen Brontë des te raadselachtiger lijken – haar weigering om zich te laten behandelen voor haar tuberculose, bijvoorbeeld, het schijnbare gebrek aan verlangen naar romantische liefde of sociale acceptatie, haar onverschilligheid tegenover publicatie of erkenning voor haar schrijverschap. Juist omdat Emily Brontë als persoon en auteur onze interpretaties weerstaat, lijkt zij die ook onweerstaanbaar aan te trekken. We vullen de lege ruimte van haar verlangens en drijfveren op met die van ons, al stuiten we onvermijdelijk weer op puzzelstukjes die niet passen. Die fascinatie en frustratie zijn in Het Lied van ooievaar en dromedaris Daanjes eigenlijke onderwerp. Aan de hand van het onoplosbare raadsel dat Emily is laat zij zien wat de onkenbaarheid van anderen met ons doet.

Lees verder in de papieren Filter