‘One of the most unusual love stories in modern literature’ staat er op de kaft van de Engelse vertaling van André Bretons Nadja (vertaald in 1999 door Richard Howard). ‘André Bretons beroemde boek Nadja is misschien wel het surrealistische boek bij uitnemendheid. Hierin is immers de praktijk van het leven van de jonge André Breton en zijn vrienden op een volstrekt non-conformistische wijze vastgelegd,’ vermeldt de achterflap van de tweede druk van de Nederlandse vertaling van Laurens Vancrevel en Renée de Jong-Belinfante uit 1980.
Du Perron was minder enthousiast over de manier waarop Breton zijn relatie met een jonge, raadselachtige vrouw beschreef. Vlak na het verschijnen van Nadja in 1928 spreekt hij in Cahiers van een lezer op 28 augustus 1928 over het ‘halve zieneressen-jargon van Nadja’. In de ogen van de Nederlandse schrijver, die niet veel ophad met het surrealisme, getuigt Breton van ‘beroepsdeformatie’ door Nadja au sérieux te nemen:
Nadja op haar best is een vrij pover creatuur en men behoeft slechts haar tekeningetjes te bekijken, door de heer Breton in zijn boek gereproduceerd, en ze te vergelijken met de commentaar die hij erop geeft, om zich een duidelijk beeld te vormen van de situatie. (112)
Hij vindt het boek ‘een tragi-komedie voor iedere niet-surrealist’ en verwijst spottend naar het einde van het boek waarin Breton meedeelt dat Nadja wordt opgenomen in een inrichting: ‘Gekke juffrouwen zijn dikwijls interessant en wij weten het allen. De vraag is alleen op welk peil en in welke mate.’ Du Perron beweert zelfs dat Nadja voelt als ‘het verval’ van de ‘surrealistische leider’. Het is, kortom, een boek met een ‘geheimzinnige hokuspokus-toon bij kinderachtigheden’. Joke Kool-Smit, journalist, schrijver, beroemd feminist en ook romanist, bespreekt Bretons herziene versie van Nadja uit 1964 nog in hetzelfde jaar in Tirade en vindt dat de werkelijkheid aan het oog wordt onttrokken door de poëzie. Ik vind het veelzeggend dat zij niet veel opheeft met wat zij ‘surrealistische banaliteiten’ noemt, maar juist meer concrete werkelijkheid in Nadja had willen ontdekken. Impliciet: de werkelijkheid van Nadja. Breton had volgens haar de foto’s in zijn boek beter kunnen weglaten en had meer moeten beschrijven. In haar recensie vergelijkt ze de eerste uitgave (1928) met de nieuwe: ‘“Nadja”, in plaats van met beschrijvingen met foto’s geïllustreerd, (een procedé waar wel iets op af te dingen valt) blijft de roman waarin de poëzie in concreto het dagelijks leven overspoelt.’1