Rond 1850 raakte Rusland verwikkeld in wat nadien bekend kwam te staan als de Krimoorlog, een geopolitieke clash met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, het Ottomaanse rijk en Piemont-Sardinië die aan meer dan 600.000 mensen het leven zou kosten. Het schiereiland was het voornaamste oorlogstoneel, wat mede verklaart waarom het huidige Russische regime er in 2014 op gebrand was om de Krim – tot dan een gebied met uitgebreide autonomie in Oekraïne – te annexeren. In 1855 en 1856 schreef een jonge Russische officier onder de initialen L.N.T. drie verhalen waarin hij de belegering en uiteindelijke val van het bolwerk Sebastopol beschreef: ‘Sebastopol in december’, ‘Sebastopol in mei’ en ‘Sebastopol in augustus’. De op dat moment nog vrijwel onbekende Lev Nikolaevitsj Tolstoj (1828-1910) was na de publicatie van de verhalen in Ruslands bekendste, door Poesjkin opgerichte tijdschrift Sovremennik (De Tijdgenoot) definitief gelanceerd als auteur. De zogenaamde ‘dikke tijdschriften’ waren in het negentiende-eeuwse Rusland het publicatiekanaal bij uitstek; ook andere literaire grootheden als Toergenjev en Dostojevski publiceerden er hun romans in afleveringen. Kort na de door Rusland verloren oorlog bundelde Tolstoj de verhalen in het boek Voennye rasskazy (Oorlogsverhalen) en sindsdien staan ze als drie-eenheid bekend als de ‘Sevastopol’skie rasskazy’, de Sebastopolverhalen.
In de loop der tijd werd de trilogie opvallend vaak in het Nederlands vertaald: er zijn in totaal zeven verschillende vertalingen in omloop gekomen.1 Ik concentreer me hier op de eerste drie vertalingen, verschenen in het korte tijdsbestek tussen 1886 en 1904. Daarna was het wachten tot 1966, toen Van Ditmar de Sebastopol-vertellingen publiceerde in de vertaling van A.W. van Agtmael en F.J.M.C. van Schoonderwalt. Tijdens de zoektocht naar het vertaal-DNA van Tolstojs Sebastopolverhalen ga ik na welke de bronteksten van de verschillende vertalingen zijn en in welke mate de afzonderlijke vertalingen onderling verwant zijn. Daarbij maak ik gebruik van het instrumentarium van ‘genetic translation studies’, waarin de documentatie en analyse van het vertaalproces centraal staan, met een focus op kladversies en revisies (zie bijvoorbeeld Nunes 2020). Onder vertaalgenetica wordt hier (met Boulogne 2011: 308) verstaan: het systematisch analyseren van een vertaling met als doel de tekst(en) die eraan ten grondslag liggen in kaart te brengen en hun impact na te gaan. Het uitgangspunt is een opmerking van Gideon Toury (1995: 74) dat ‘a multitude of candidates for a source text may exist’ en het is dan ook zaak om eerst de mogelijke Russische brontekst(en) te identificeren. In een volgende stap probeer ik de genetische code van de Nederlandse vertalingen te kraken: op welke tekst(en) zijn ze gebaseerd? De notie ‘tekst’ slaat in dit geval op de (tussen-)vertaling en/of (uiteindelijke) brontekst op basis waarvan de vertaling werd gemaakt. Op die manier wil ik de stamboom van de Nederlandse Sebastopolverhalen reconstrueren.