Veel populaire en klassieke jeugdboeken hebben hun succes mede te danken aan de prenten. De beelden die illustratoren als John Tenniel, Ernest Shepard en Beatrix Potter bij respectievelijk Alice in Wonderland, Winnie-the-Pooh en Peter Rabbit maakten, zijn voor vele lezers onlosmakelijk met de verhalen verbonden. Toch zijn ze dat niet: zo kregen Tenniel en Shepard al concurrentie van Disney, en leren veel kinderen Alice in Wonderland tegenwoordig kennen via de illustraties van Helen Oxenbury. Nieuwe prenten kunnen ervoor zorgen dat klassiekers actueel blijven en een nieuw publiek vinden.
In de jeugdliteratuurstudie maakt men een onderscheid tussen prentenboeken en geïllustreerde boeken. Bij prentenboeken hebben tekst en beeld een even groot aandeel (Kümmeling-Meibauer 2018: 3). Ze worden vaak samen gecreëerd, spelen op elkaar in en zijn beide essentieel voor het vertellen van het verhaal. De spelling van ‘picturebook’ in het Engels geeft aan dat onderzoekers van jeugdliteratuur tekst en beeld als onlosmakelijk met elkaar verbonden beschouwen (idem). Dat geldt niet voor geïllustreerde boeken, waar de tekst een groter aandeel heeft in het vertellen van het verhaal. In deze boeken zijn de illustraties kleiner in aantal (en vaak in grootte) en worden ze in het productieproces meestal pas toegevoegd als de tekst al min of meer klaar is. In vertaling of in nieuwe edities worden deze prenten soms vervangen.