Liefdesavonturen bij Proust     88-98

Pim Ligtvoet

Honderd jaar geleden overleed de Franse schrijver Marcel Proust (1871-1922), een homoseksuele, geassimileerde jood.1 Zijn acht laatste jaren bracht hij grotendeels in bed door. Niet dat hij zoveel sliep. ’s Nachts werkte hij, bij een lampje in een licht- en geluiddichte kamer, onafgebroken aan de voltooiing van A la recherche du temps perdu, meestal vertaald als Op zoek naar de verloren tijd en afgekort tot ‘de Recherche’. De uitgave van het eerste deel in 1913 had hij uit eigen zak betaald, Du côté de chez Swann – een titel die een vertaaluitdaging op zich vormt. Het tweede deel, A l’ombre des jeunes filles en fleurs, kwam in 1919 uit op kosten van uitgeverij Gallimard. En zowaar, de jury van de belangrijkste Franse literatuurprijs, de Prix Goncourt, verkoos het verhaal over de liefdesverwikkelingen van een overgevoelige jongeman boven een ‘nationaal’ boek over de Eerste Wereldoorlog. De andere stukken tekst zouden nog vijf delen vullen die deels postuum het daglicht zagen.

Volgens Céleste Albaret had Proust ‘de totaliteit van zijn werk in zijn hoofd’.2 Zij was vanaf 1913 zijn huishoudster en steeds vaker ook zijn secretaris. Prousts volle hoofd belette hem niet al zijn materiaal ook bij de hand te hebben. Het bestond uit vijf soorten: 32 genummerde zwarte schriften met oude, eerste versies van zijn boek-tot-nu-toe; een groeiend aantal schriften met het manuscript waaraan hij op dat moment werkte en waarin Céleste zijn in- en uitvouwbare ‘toevoegsels’ plakte; andere aantekenschriften; aparte aantekenboekjes met op de kaft dandyachtige figuren; en ten slotte beschreven losse velletjes, enveloppes en snippers (paperoles), die naar verluidt om hem heen verspreid lagen op zijn bed. Volgens een passage aan het eind van de roman hechtte hij er soms eentje met spelden vast (épinglant) aan zijn manuscript.3

Lees verder in de papieren Filter