Waar Homeros zijn canonieke status wereldwijd nog steeds waarmaakt en keer op keer vertaald wordt, lijkt zijn tijdgenoot Hesiodos goeddeels van de radar te zijn verdwenen. Behalve specialisten leest bijna niemand nog diens Werken en dagen, een hybride leerdicht waarin het boerenleven centraal staat, terwijl de Theogonie al helemaal een grote onbekende is geworden. Zelfs de meeste classici kennen alleen de passage waarin de dichter – van wie we hoegenaamd niets weten – een raadselachtige ontmoeting met de Muzen beschrijft.
Theogonie vertelt in ruim duizend verzen over het ontstaan van de kosmos vanuit de Chaos, een gapende leegte, en over de verschillende generaties goden die vervolgens hemel en aarde bevolken. De chronologie, voor zover dat in mythologie een bruikbaar begrip is, is niet erg overzichtelijk en van een doorlopende verhaallijn is geen sprake. Het gedicht bestaat voornamelijk uit opsommingen die enigszins herinneren aan de geslachtsregisters uit de Bijbel, hier en daar onderbroken door korte verhalen over saillante episodes, zoals de castratie van de Hemel door zijn zoon Kronos of het conflict tussen Zeus en Prometheus. Dat klinkt allemaal niet erg opwindend, misschien is het dat ook niet, toch levert de lectuur van Hesiodos een speciaal genot op, juist doordat de plot er niet echt toe doet. Wie Hesiodos leest, of nog beter: zich Hesiodos laat voorlezen, wordt ondergedompeld in een betoverende stroom van namen die vanuit de diepste krochten van de oertijd tevoorschijn lijken te komen. Je kunt de Theogonie ondergaan als muziek, als een twee uur volgehouden reeks mantra’s, al is het natuurlijk niet verboden intussen stambomen te tekenen of plaatsnamen op te zoeken.