Zand, papier en hout    44-47

Over Javier Marías’ De verliefden

Jacqueline Hulst

Genot?
Geen geringe opgave, een vertaalkritiek schrijven over de vertaling van de nieuwste roman van een van Spanjes beste en meest gevierde auteurs, Javier Marías. De verliefden, zoals de Nederlandse titel luidt, is het werk van Marías’ vaste vertaalster Aline Glastra van Loon, die een uitstekende staat van dienst heeft. In zowel de Spaanse als de Nederlandse pers stapelen de superlatieven zich op, de recensenten haasten zich om de loftrompet te steken over thematiek en stijl, waarbij in de Nederlandse recensies soms in de gebruikelijke bijzin de prestatie van de vertaalster wordt geroemd. Weer een hoogtepunt in het toch al zeer geprezen oeuvre van Spanjes meest genoemde kanshebber op de Nobelprijs voor Literatuur.

En toch. ‘Marías lezen is puur genot’, aldus Trouw op het omslag, en naarmate ik vorderde in het boek begon ik dat steeds meer als een opdracht te ervaren. Gij zult genieten – maar het wilde me werkelijk niet lukken. Sterker nog, al lezend voelde ik me in toenemende mate als een wandelaar die door het mulle zand van de duinen ploetert, onderweg het zicht op zee kwijtraakt, en uiteindelijk het knarsende zand overal voelt schuren. Kortom: ik moet bekennen dat het lezen van De verliefden voor mij een opgave was in plaats van het verwachte plezier. Een driedubbele opgave, want op mij rust nu de plicht om te onderzoeken waarom de tekst dit effect op me heeft, en in hoeverre de vertaling en de vertaalster hieraan mede debet zijn. Zorgvuldigheid is daarbij geboden, want al te makkelijk worden fronsmomentjes de vertaler aangerekend. Antonio Muñoz Molina, die andere Spaanse sterschrijver, reflecteert hierop in een column die hij schreef na afloop van zijn verblijf in Amsterdam als writer in residence, door te stellen dat de paradox van het werk van de vertaler is dat hoe beter die zijn werk doet, hoe onzichtbaarder hij wordt. En dat pas als de vertaling niet prettig leest, als het oog van de lezer blijft hangen bij een vreemde zinsconstructie, ongewone beeldspraak of ongebruikelijke woorden, het besef doorbreekt dat het om een vertaling gaat. Graag citeer ik (in mijn vertaling) zijn conclusie: ‘Dat we vrijwel uitsluitend aan de vertaler denken als we vermoeden dat hij zich vergist heeft, zegt zowel iets over de waarde van zijn werk als over de geringe waardering die hij er doorgaans mee oogst.’ Om auteur en vertaler beiden de eer te gunnen die hem of haar toekomt, wil ik mijn aandacht eerst richten op het origineel – natuurlijk wel met behulp van citaten uit de vertaling.

Plot?
Wat is het voor roman, de eerste na Marías’ veelgeprezen trilogie Jouw gezicht morgen? De opening is sterk, met een beginzin die direct drie van de vier belangrijkste personages introduceert, en spanning oproept.

‘De laatste keer dat ik Miguel Desvern of Deverne zag was ook de laatste keer dat hij gezien werd door zijn vrouw, Luisa, wat toch wel vreemd en misschien onrechtvaardig was, aangezien zíj zijn vrouw was en ik daarentegen een onbekende die nog nooit een woord met hem had gewisseld.’

Wat de lezer van de Nederlandse vertaling pas op p. 26 weet en de Spaanse lezer direct bij deze eerste zin – vanwege de vrouwelijke vorm desconocidais dat de verteller een vrouw is. María heet ze, en ze is redacteur bij een uitgeverij, met blijkbaar niet al te veel plezier, gezien allerlei sneren naar ijdele auteurs (zoals die ene die denkt in aanmerking te komen voor de Nobelprijs) en naar de bobo’s in de uitgeverswereld. María is degene die ons in retrospectief het onthutsende verhaal uit de doeken doet: hoe ze, tot op een kwade dag, met plezier elke dag een gelukkig getrouwd echtpaar gadesloeg in het café waar ze altijd ontbeet; hoe die routine werd verbroken doordat, zo bleek na enkele weken, de echtgenoot, Miguel, op straat werd neergestoken; hoe ze bij de weduwe, Luisa, langs ging en getuige was van haar grote verdriet, en tevens zag hoe huisvriend Javier Díaz Varela haar steunde; hoe zijzelf, María, vervolgens een los-vaste relatie kreeg met Javier, die op zijn beurt zijn zinnen had gezet op de weduwe; hoe ze per ongeluk ontdekte dat Javier achter de moord op Miguel zat; hoe Javier haar de toedracht onthulde; hoe ze uiteindelijk niets met die kennis deed; en hoe ze, twee jaar later, Javier en Luisa als kersvers echtpaar tegenkwam, en na de nodige aarzelingen besloot er definitief het zwijgen toe te doen.

Zo samengevat lijkt het bijna een thriller, maar niets is minder waar. Zoals bij alle romans van Javier Marías gaat het niet primair om het verhaal. Of zoals Marías het zelf formuleerde, in een interview met Maarten Steenmeijer: ‘Ik probeer romans te schrijven die ik zelf graag zou willen lezen, en dat zijn in het algemeen niet de romans die het moeten hebben van plot, spanning of actie. Dat soort romans lees je misschien wel met rode oortjes, maar ze klinken niet na als je ze uit hebt. Ik lees liever romans met flitsen of openbaringen. Romans met passages die ik opnieuw wil lezen en die iets onthullen wat ik al wist maar waarvan ik niet wist dat ik het wist.’

Centraal in deze roman staan bespiegelingen over grote thema’s als het verlies van een geliefde en hoe te leven met het gemis, over de dood, over rouw. Maar boven alles gaat deze roman over de vraag wat waar is en wat niet, hoe we dat kunnen weten, of we dat moeten willen weten en waar dat eventuele weten vervolgens al dan niet toe leidt. Universele thema’s en bovendien de thema’s van Marías bij uitstek.

Papier?
Een ideeënroman dus, en die ideeën komen tot de lezer via lange bespiegelingen van María, die naast haar eigen gedachtestroom ook haar gedachten over de mogelijke gedachten van andere personages verwoordt. Een ‘alles gissende’ verteller, als variant op de alwetende verteller. De toon is vaak bijna essayistisch en tamelijk afstandelijk, en dat geldt zeker ook voor de lange gesprekken die haar gelegenheidsminnaar Javier Díaz Varela met haar voert. Daarin wordt uitvoerig ingegaan op de kracht van literatuur, specifiek het werk van Balzac, Dumas en Shakespeare, als ultieme verbeelding en verwoording van de grote menselijke thema’s. Een kracht die het wint van het alledaagse leven, of zoals Díaz Varela stelt: ‘Het interessante zijn de mogelijkheden en de ideeën die romans op ons overbrengen via imaginaire situaties, die blijven ons helderder voor de geest staan dan echte gebeurtenissen en we houden er meer rekening mee’ (p. 148). Inderdaad, een parafrase van het eerder aangehaalde citaat van Marías zelf.

En daarmee kom ik op het punt dat mij het meest stoort en waardoor deze roman mijns inziens in schril contrast staat met de meesterwerken die erin genoemd worden: De verliefden overtuigt niet als autonoom werk. María en Javier, de twee personages die ons door het verhaal loodsen, zijn van bordkarton, en ondanks enige aandacht voor hun vleselijke verwikkelingen zijn ze toch vooral het vehikel voor de filosofische bespiegelingen van Javier Marías (zelfs een eigen naam wordt hen niet gegund?). De schaarse handelingen en gebeurtenissen dienen in de roman als kapstok voor weer een lange (innerlijke) monoloog, waardoor ik als lezer de draad regelmatig kwijtraakte. Het is natuurlijk een kwestie van smaak, want Marías heeft doelbewust voor deze stijlvorm en dit type verteller gekozen, zoals hij in het eerder genoemde interview aangeeft: ‘Mijn vertellers zijn nogal passief, het zijn meer getuigen dan doeners. Ze zijn operazanger, docent, tolk of ghostwriter, allemaal beroepen waarin je niet met je eigen stem spreekt maar namens een ander. Dat is nogal paradoxaal, want anderzijds treden ze als vertellers van mijn romans met hun lange gedachtestromen juist erg op de voorgrond.’

Bij mij rijst veeleer de vraag: waarom kiest de auteur ervoor om de vaak zeer rake observaties en diepzinnige bespiegelingen in de vorm van een roman te gieten, in plaats van ze uit te werken in een of meerdere essays? Noblesse oblige, en de keuze voor een roman stelt mijns inziens andere eisen aan de personages en de wijze waarop het verhaal zich ontvouwt. Of misschien kan ik beter zeggen: vraagt om meer vertrouwen in het literaire materiaal en het vermogen van de lezer om zelf conclusies te trekken in plaats van die kant-en-klaar naar binnen gelepeld te krijgen. Misschien heeft het me zo gestoord omdat er meer dan voldoende elementen aanwezig zijn om er wel degelijk een meeslepende roman van te maken.

Hout?
Tot zover mijn poging om mijn worsteling te verklaren door het mulle zand van de roman die maar geen roman wil worden, maar wat heeft dit allemaal met de vertaling te maken? En doe ik nu niet precies hetzelfde wat ik de recensenten verwijt, namelijk me beperken tot een observatie op de valreep? Ik ben me ervan bewust dat ik met de gekozen volgorde die verdenking op me laad, maar zoals ik aan het begin al aangaf was het mijn intentie om eerst duidelijk te maken met welk materiaal de vertaler aan het werk moest, om het ambachtelijk te zeggen.

Zoals al eerder opgemerkt, is Aline Glastra van Loon de vaste vertaalster van het oeuvre van Marías. Ze is dus zeer vertrouwd met de terugkerende thema’s in zijn werk en zijn kenmerkende stijl: beschouwend en bespiegelend, afstandelijk, met zorgvuldig geconstrueerde, lange zinnen en een zekere neiging naar archaïsch taalgebruik. Dat is goed te merken, want juist de passages die ik hierboven heb beschreven als bijna essayistisch van toon zijn doorgaans goed vertaald. Dat is zeker geen sinecure, ook omdat er  in de oorspronkelijke tekst sprake is van vertalingen en vertaalbeschouwing: de personages citeren uit het Frans en het Engels en vervolgens wordt er op de precieze betekenissen voortgeborduurd vanuit Spaans perspectief.

Deze beschouwende passages, die het thematische hart van de roman vormen, zijn in feite ingebed in het bredere verhaal dat María ons vertelt, waarin de personages worden geïntroduceerd en gekenschetst, hun handelingen en het verloop van de gebeurtenissen uit de doeken worden gedaan en waarin de spanning wordt opgebouwd en uiteindelijk weer wordt afgebouwd. Kortom: in datgene wat een roman tot een roman maakt, en waarover personage Javier, voorafgaand aan het hierboven genoemde citaat op p. 148, zegt: ‘Wat er gebeurde is van minder belang. Het is een roman en wat er in romans gebeurt doet er niet toe en wordt vergeten zodra je ze uit hebt.’

Die verhaalwerkelijkheid toont veel van het Spaanse alledaagse leven: er wordt in cafés ontbeten, in taxi’s rondgereden, uiterlijk en kledingstijl worden uitgebreid becommentarieerd, er wordt geroddeld en geborreld, rondgeslenterd in verschillende wijken van Madrid, en de namiddag leent zich uitstekend voor een al dan niet clandestiene vrijpartij. En het zijn juist die passages die in de vertaling niet goed uit de verf komen. Simpele gewoonten en handelingen worden omslachtig en ietwat plechtstatig vertaald: ‘samen het avondeten gebruiken’, ‘ik gebruikte een summier ontbijt’, ‘ze knapten zich tegelijkertijd op’, ‘omgang buiten het café voor te stellen’, ‘obers staan te delibereren’ – terwijl het Spaans rept van, eenvoudigweg, samen eten, snel je ontbijt wegwerken, tegelijk de badkamer gebruiken, eens ergens anders afspreken en even overleggen. Juist het meer colloquiale Spaans lijkt problemen op te leveren, zodat de vraag ‘hoe laat de kinderen ook alweer uit school komen’ vertaald wordt met ‘hoe laat zijn de kinderen vandaag weggegaan?’, en het antwoord op de vraag ‘ Hoe gaat het met Luisa?’ tamelijk onlogisch luidt ‘O, je hebt haar niet ontmoet’, in plaats van ‘O, je hebt haar dus niet meer gezien?’ De veelvuldig gebruikte constructies met ‘men’ en ‘plegen’ geven ook de juist bewust niet archaïsch geformuleerde delen van het verhaal een ouderwets tintje. En wat te denken van de bijnamen die María en het echtpaar elkaar geven, op basis van elkaar dagelijks van een afstandje observeren? In de vertaling noemen zij haar ‘de Voorzichtige Jongedame’ en noemt zij hen ‘het Perfecte Paar’. Dat klinkt allebei nogal houterig, terwijl ze als koosnaampje bedoeld zijn. En tot slot: dat María vooral valt voor Javiers mond, met zijn volle, rode lippen, is niet direct invoelbaar voor de lezer van het Nederlands, die leest over zijn ‘vlezige, sterke mond’. Zo zitten er veel fronsmomentjes, of knarsmomentjes, in juist de beschrijvingen van personen, plaatsen en gebeurtenissen.

Ik durf te stellen dat al die kleine(re) haperingen effect hebben op het geheel. Waar María in de Spaanse tekst nog enigszins reliëf krijgt door de wijze waarop ze de gebeurtenissen beschrijft, en er dus een zeker contrast is tussen de verhalende passages en de meer filosofische, essayistische delen, schuift in de Nederlandse tekst alles op in de richting van een plechtstatig betoog. Behalve dan wellicht de titel, De verliefden, die met zijn verwijzing naar personen een andere verwachting wekt dan het Spaanse, meer cerebrale Los enamoramientos – dat refereert aan het fenomeen verliefdheid. Een verwachting die vervolgens niet geheel, of in het geheel niet – afhankelijk van je smaak – wordt ingelost. Voor mij was het lezen van deze roman in vertaling eerder een kwestie van zwoegen en sleuren (al dan niet door mul zand) dan van meegesleept worden. En daaraan zijn zowel schrijver als vertaler debet, ieder op hun eigen wijze. Zonde.

Javier Marías, De verliefden. Vertaling Aline Glastra van Loon. Amsterdam: Meulenhoff, 2012.

 

Bibliografie
Marías, Javier. 2011. Los enamoramientos. Madrid: Alfaguara.

Marías, Javier. 2012. De verliefden. Vertaald door Aline Glastra van Loon. Amsterdam: Meulenhoff.

Muñoz Molina, Antonio. 2012. ‘Los traductores’, El País, 29 september.

Steenmeijer, Maarten. 2012. ‘Ik schrijf om tijd te voelen’, interview met Javier Marías, de Volkskrant, 23 juni.