In 2011 won Alexis Jenni, een biologieleraar uit Lyon, de Prix Goncourt met zijn debuut, een vuistdikke roman (633 pagina’s in het Frans, 637 in het Nederlands) over de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk en de twee koloniale oorlogen (in Indochina en Algerije) die de Fransen na 1945 voerden. Vlak na de Franse nederlaag in Dien Bien Phu in 1954, die een eind maakte aan de Vietnamese onafhankelijkheidsoorlog, maakten Algerijnse verzetsstrijders in Algiers met een bloedige aanslag op 1 november van datzelfde jaar duidelijk dat ze de Franse kolonisator niet langer duldden. De oorlog die daarop volgde duurde tot 1962. De Nederlandse historicus Henk Wesseling heeft terecht gesteld dat Frankrijk vanaf 1939 tot 1962 meer dan twintig jaar onafgebroken in oorlog is geweest. En Jenni’s naamloze verteller zegt het ook: ‘Twintig jaar volgde de ene oorlog op de andere, was elke oorlog de spons die de vorige wegveegde, verdwenen de moordenaars uit de vorige weer in de volgende’ (475).
Jenni’s roman is enerzijds een beschrijving van de tijdgeest in het huidige Frankrijk via deze naamloze verteller die in het begin van de roman televisiebeelden van de Eerste Golfoorlog van commentaar voorziet. Anderzijds roept de schrijver in In tijden van oorlog de gruwelijke oorlogsverhalen op van Victorien Salagnon, een verzetsstrijder in WO II en parachutist in Indochina en Algerije. De verteller tekent diens oorlogsverhalen op en krijgt in ruil daarvoor schilderles van de oud-strijder. Het levensverhaal van deze fictieve Salagnon lijkt op dat van Franse militairen zoals generaal Paul Aussaresses, verzetsstrijder tijdens de Bezetting, parachutist in Indochina en geheim agent in Algerije, waar hij bevel gaf tot marteling van FLN-strijders tijdens de Algerijnse oorlog. Aussaresses trad in 2001 uit de schaduw toen hij in zijn memoires uit de doeken deed hoe hij opdracht tot marteling had gegeven, zonder daar ook maar een greintje spijt van te hebben. Hij werd dan ook prompt voor de rechter gedaagd wegens ‘Apologies de crime de guerre’ (verheerlijking van oorlogsmisdaden). Van verzetsheld tot oorlogsmisdadiger. Het is goed mogelijk dat Jenni zich voor Salagnon, net zo’n ‘salaud’, op het leven van dergelijke militairen baseerde. Mannen als Salagnon, schrijft de verteller, die in drie oorlogen actief waren, kregen ‘de smaak van het bloed te pakken’.
Volgens de verteller is de oorlog nu nog steeds aan de gang in de ‘probleemwijken’, waar voormalige koloniale onderdanen en hun nakomelingen wonen die de Franse politie de oorlog verklaren en auto’s in brand steken.
‘Jenni beschrijft een uitzichtloze situatie waarin Frankrijk in een identiteitscrisis verkeert,’ schrijft Marijke Arijs in De Standaard der Letteren (18 januari 2013) naar aanleiding van de Nederlandse vertaling van Jeanne Holierhoek en Henriëtte Gorthuis.
Jenni’s roman is dus niet alleen een verbeelding van oorlogshandelingen en wreedheden, maar gaat ook over de gevolgen ervan voor de oud-strijders en over het benoemen van de malaise in het huidige Frankrijk. In de visie van Jenni’s verteller is het land in lichamelijk, geestelijk en taalkundig opzicht door al die oorlogen besmet. De verteller voelt zich aangetrokken tot de verhalen van Salagnon die een moordenaar werd door zijn vaderland te dienen, maar voelt zich net zo goed verbonden met de afstammelingen van koloniale onderdanen. Dit komt door de Franse taal, een bindmiddel dat verbroedert, maar waardoor je elkaar ook naar het leven kunt staan, zoals tijdens koloniale oorlogen:
[…] maar we hebben wel van dezelfde taalmelk gedronken. We zijn taalbroeders, wat in deze taal wordt gezegd hebben we samen gehoord; wat in deze taal wordt gefluisterd hebben we begrepen, allemaal, nog voor we het verstonden. (…) Zelfs een onderlinge confrontatie maakt die band niet kapot. Probeer maar eens een scheldpartij met een buitenlander: dat wordt nooit meer dan je stoten aan een steen. Pas met een van je eigen mensen kun je echt vechten en elkaar de hersens inslaan; onderling. (465)
De roman beschrijft dus een specifiek Franse situatie en vormt een bittere maatschappijkritiek op koloniale oorlogen en de desastreuse gevolgen ervan. Vandaar de titel: L’art français de la guerre, twintig jaar in oorlog zijn, twee koloniale oorlogen na elkaar voeren en in de ‘probleemwijken’ de strijd grimmig verderzetten, is een ‘Franse kunst’. De ironie spat ervan af. Om begrijpelijke redenen is de titel in het Nederlands veranderd. In tijden van oorlog. Zo wordt het onderwerp weliswaar breder, maar verdwijnt de zelfkritiek van een Franse auteur op de geschiedenis van en de actualiteit in zijn vaderland uit beeld.
Voor de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog werd in het Frans vanaf 1954 een eigen semantiek ontwikkeld. In de eerste plaats de naam van de strijd. In Frankrijk spreken historici vooral over ‘guerre d’Algérie’ (Algerijnse oorlog), maar in Algerije gaat het om een ‘guerre de libération nationale’, een oorlog voor de bevrijding van het vaderland (nationale bevrijding). In Frankrijk werd er vanaf het begin gesproken over ‘événements’ (gebeurtenissen). Franse opeenvolgende regeringen (die allemaal vielen door ‘Algerije’) stuurden in de loop van acht jaar niet minder dan 1.200.000 militairen naar de kolonie om de opstandige onderdanen in bedwang te houden, maar dat was geen oorlog, omdat Algerije bij Frankrijk hoorde (de regio was administratief opgedeeld in drie Franse departementen). Pas in 1999 nam het Franse parlement een wet aan waarin wordt gestipuleerd dat het tussen 1954 en 1962 niet om ‘gebeurtenissen’ was gegaan, maar wel degelijk om een oorlog! In Frankrijk werden de Algerijnse verzetsstrijders ‘rebelles’, ‘terroristes’, of fells (van het Arabische woord fellagah, boer) genoemd. De opstand heette ‘rébellion’. De concentratiekampen waarin de bevolking op het platteland werd samengedreven werden ‘camps de regroupements’ (hergroeperingskampen) genoemd. De soldaten waren geen ‘soldats’, maar ‘appelés’ of ‘rappelés’. ‘Pacification’ (ordehandhaving, of handhaving van de rust) was een door de Franse militairen bedachte verbloemende term om tot maatregelen over te gaan om de inheemse bevolking van de ‘rebellen’ te vervreemden en om nog harder op te treden. Voor de inwoners van het gekoloniseerde land waren al eerder benamingen bedacht omdat ‘Algériens’ vanzelfsprekend onmogelijk was, aangezien Algerije als zelfstandige natie nog nooit had bestaan. Onderdanen werden ‘indigènes’ (inheemse bevolkingen, inlanders) genoemd, of ‘Arabes’, ‘Nord-Africains’, ‘Maghrébins’ en, officieel, ‘musulmans algériens’ (Algerijnse moslims).
Na de oorlog zijn al die ‘indigènes’ burgers van een onafhankelijke natie, de Republiek Algerije, geworden. Jenni’s verteller realiseert zich dat de oude woorden niet meer dezelfde betekenis hebben en dat er geen nieuwe voorhanden zijn om de naoorlogse situatie te benoemen. Ook de Franse taal wordt aangevreten door ‘koloniale verrotting’:
Zelfs het woord ‘Algerijn’, dat neutraal lijkt omdat het staat voor een burger van de Algerijnse republiek, was toch niet geschikt, want daarmee werden ook anderen aangeduid. […] We weten niet meer wat te zeggen. Het woord ‘Arabier’ is bezoedeld door degenen die het gebruiken, ‘inlander’ heeft alleen nog een volkenkundige betekenis, ‘moslim’ vestigt de aandacht op iets wat buiten beeld moet blijven, men gebruikte het hele scala van grove woorden dat daarginds was opgedaan, men bedacht het woord ‘grijs’ om mensen aan te duiden voor wie men geen woord had, men adviseerde de term ‘Maghrebijn’, maar deed dat zelf zonder erin te geloven, als Latijnse namen voor bloemen. De koloniale verrotting vrat aan onze taal; toen we erin gingen graven, begon de taal te stinken. (474)
Toen ik het boek in het Frans las, was ik benieuwd hoe vertalers zouden omgaan met Franse woorden zoals bovenstaande, omdat die woorden vooral ‘thuis zijn’ in specifieke contexten en naar historische, culturele en sociale gebeurtenissen verwijzen die in dit geval direct verbonden zijn met koloniale geschiedenis en koloniale oorlogen. Zouden ze de overgang naar het Nederlands overleven en min of meer hetzelfde kunnen oproepen? vroeg ik me af. Het antwoord is volmondig ja. In Nederland weten we ook wat een koloniale oorlog is en kennen we net zo goed woorden om geweld te verbloemen, zoals ‘politionele acties’ die een eind moesten maken aan de onafhankelijkheidsstrijd in ‘ons Indië’, waar in de koloniale tijd ‘inlanders’ woonden en geen Indonesiërs. De vertaling van Gorthuis en Holierhoek is voorbeeldig, ik heb er al veel uit geciteerd en geef nog een voorbeeld met het Frans erbij:
Victorien Salagnon resta des jours à attendre que son bateau s’en aille. Quand il regardait la mer il sentait derrière son dos tout te pays lui peser. La masse bruyante et sanglante d’Alger grondait derrière lui, glissait comme un glacier jusque dans l’eau, et lui se concentrait sur la mer et son horizon plat, qu’il voulait franchir ; il voulait partir. (cursivering DS, 499)
Victor Salagon moest dagenlang wachten tot zijn schip vertrok. Als hij naar de zee stond te turen, voelde hij in zijn rug het gewicht van het hele land tegen zich aan drukken. Achter hem gromde de rumoerige, bebloede klomp van Algiers, die als een gletsjer tot in het water zakte, en hij concentreerde zich op de zee met haar vlakke horizon, waar hij overheen wilde. Hij wilde weg. (cursivering DS, 503)
De naam van Victorien is veranderd, dat viel me pas op toen ik de fragmenten overschreef. Interessant in dit fragment is de weergave van het compactere ‘klomp’ voor het polyseme en vloeiende ‘masse’. Door de klomp zie je goed hoezeer er toch altijd van alles verschuift en transformeert in een vertaling, en hoe de woorden zich in een nieuwe context weer anders gaan gedragen en nieuwe verbintenissen aangaan. In het Frans is de oorlogsstad Algiers een onbestemde massa van mensen en bloed, in het Nederlands klonteren de mensen tegen elkaar aan en vormen ze een klomp. De alliteratie in het Frans ‘glisser comme un glacier’ is mooi weergegeven met ‘gromde de rumoerige’.
Mijn enige kritische noot geldt de tekst op het omslag van uitgeverij De Geus die In tijden van oorlog aanprijst en de lezer naar het boek moet trekken. Vaak realiseer je je bij covers en flapteksten dat een vertaling in een volkomen nieuwe culturele omgeving moet zien te overleven. De navelstreng met de Franse uitgeverij, de Franse taal en het eerdere lezerspubliek is doorgeknipt en het boek moet zijn weg naar nieuwe lezers vinden. Geen wonder dat een uitgever alles in het werk zal stellen om de lezers niet af te schrikken met akelige oorlogsfoto’s en hen juist zal proberen te verleiden met onderwerpen die ze al kennen. De oorlog uit het boek van Jenni wordt niet alleen ontdaan van Franse krijgskunst (‘l’art français de la guerre’), maar ook nog wat verzacht met het woord ‘liefde’. ‘Een grootse roman over liefde en oorlog’ staat er in koeienletters op het omslag. Verder lezen we dat de roman het verhaal vertelt van ‘de geschiedenis van drie recente oorlogen: het Franse verzet tegen de Duitsers, de confrontatie met de vrijheidsstrijders in Indochina en de burgeroorlog in Algerije’ (cursivering DS). Dat laatste klopt niet. Hoewel de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog ook een burgeroorlog is geweest, dus een Frans-Franse oorlog tussen aanhangers van een Frans-Algerije en een onafhankelijke Algerijnse staat, verwijst ‘burgeroorlog in Algerije’ vandaag de dag naar de oorlog tussen de Algerijnse regering, democratische bewegingen en islamitische terreurgroepen die het land teisterde tussen 1992 en 2000. Er vielen naar schatting 200.000 doden en 150.000 Algerijnen (vooral intellectuelen) verlieten het land. Het verbaast me dat er in de flaptekst van een burgeroorlog wordt gerept. In Nederland is de Algerijnse oorlog namelijk bekend, al was het alleen maar door het boek van historicus Niek Pas Aan de wieg van het nieuwe Nederland. Nederland en de Algerijnse oorlog 1954–1962 dat in 2008 verscheen. Uitgevers kunnen dit soort fouten, die helaas maar al te vaak voorkomen, heel makkelijk voorkomen door hun flapteksten voor te leggen aan de vertalers – deskundig over het betreffende boek bij uitstek. Afgezien van dit minpuntje is dit een glasheldere vertaling.
Alexis Jenni, In tijden van oorlog. Uit het Frans vertaald door Henriëtte Gorthuis en Jeanne Holierhoek. Breda: Uitgeverij De Geus, 2012.