Het is niet overdreven om te stellen dat de positie van literair vertalers in Groot-Brittannië in de afgelopen generatie en met name in de afgelopen tien jaar een ware transformatie heeft ondergaan. Ironisch genoeg zijn vertalers daardoor in zekere zin teruggekeerd naar hun uitgangspositie. De glorietijd van de vertaling van contemporaine literatuur valt samen met de opkomst van de negentiende-eeuwse blockbusterroman. Daarvóór waren met name de klassieken en de heilige teksten van de drie belangrijkste monotheïstische godsdiensten vertaald. Terecht zijn het jodendom, het christendom en de islam beschreven als ‘godsdiensten van het boek’ – en over de vertaling of hertaling van die heilige teksten zijn nog veel meer boeken geschreven. Vroeger zagen vertalers, van Chaucer tot Dryden, zichzelf als de auteur van alles wat ze schreven, zonder onderscheid te maken tussen hun oorspronkelijk werk en hun vertalingen. Shakespeare ‘stal’ zijn plots van Petrarca en kinderen ‘stalen’ hun sprookjes van Aesopus en Hans Christiaan Andersen, Charles Perrault en de gebroeders Grimm. Vertalers waren onbekend – of althans naamloos (zoals de ruim dertig vertalers die de King James-Bijbel vervaardigden) – of ze waren schrijvers die al bekend waren om hun oorspronkelijke werk en het vertalen erbij deden om anderen te laten delen in hun eruditie.
Zo’n verlangen om een blijde boodschap te verkondigen bracht Constance Garnett er begin twintigste eeuw toe om ‘de Russen’ te vertalen. Garnett, bekender als een ‘Bloomsberry’ vanwege haar nauwe banden met Virginia Woolf en haar geestverwanten, studeerde oude talen in Cambridge toen ze voor het eerst in contact kwam met Russische emigré-auteurs, onder wie Felix Volkhonsky. In 1893 bezocht ze Sint-Petersburg, Moskou en Jasnaja Poljana, waar ze Tolstoj ontmoette. Na haar terugkeer begon ze aan wat zou uitgroeien tot een vertaaloeuvre van ruim zeventig Russische boeken, waaronder niet alleen de tot de canon behorende Tolstoj, Tsjechov en Dostojevski, maar ook Gontsjarov, Gogol en Ostrovski. In 1934 publiceerde ze haar laatste vertaling, Three Plays van Toergenjev. Bij haar werk werd ze geholpen door een politieke medestander, de anarchist Sergej Stepniak, en door haar neiging grote lappen tekst weg te laten die ze niet begreep. Toch introduceerde zij de negentiende-eeuwse Russische roman in de Engelstalige wereld. Ze werd hogelijk geprezen door Joseph Conrad en D.H. Lawrence, en nors bekritiseerd door Nabokov en Joseph Brodsky, die de beroemde uitspraak deed: ‘De reden dat Engelstalige lezers nauwelijks het verschil kennen tussen Tolstoj en Dostojevski is dat ze noch de een noch de ander lezen. Ze lezen Constance Garnett.’ Nog steeds is zij de enige literair vertaler aan wie een biografie is gewijd1, een schrijnende illustratie van de lage status van vertalers in het algemeen.
Ik heb lang bij dit geval stilgestaan – en voor de grote Franse, Duitse en Italiaanse romans uit dezelfde periode zou ik soortgelijke kunnen noemen – omdat Garnett een vroeg voorbeeld is van een professionele Britse vertaler. Zelfs Brodsky’s opmerking dat ze altijd als zichzelf klinkt is een erkenning van het belang van de narratieve stem en is in die zin een, zij het dubbelzinnig, compliment. Uiteraard wil een goede literair vertaler zoveel mogelijk worden gelezen als de oorspronkelijke auteur en niet als zichzelf, maar de keuze van de doeltaalwoorden die op papier komen is een afspiegeling van de creativiteit van de vertaler. Als je in je moedertaal niet in de stijl van een auteur kunt schrijven, kun je de wereld zoals bedacht door willekeurig welke auteur niet herscheppen. Met andere woorden, een literair vertaler is meer dan zomaar een vertaler. Gedegen kennis van de brontaal (helaas voor Garnett!) is voor een vertaler een eerste vereiste, maar dat geldt evenzeer voor een maximale vertrouwdheid met lezen en schrijven als zodanig. Het axioma ‘de vertaler is de beste lezer van een tekst’ moeten we niet loslaten.
Maar ook de taakopvatting van ‘de vertaler als auteur’ niet. Het is de titel van een veelgelezen bundel over literair vertalen (The Translator as Writer2) en een visie die hoe langer hoe meer opgeld doet bij de academische opleiding van de volgende generaties literair vertalers. In deze tijd van enorme bezuinigingen op het hoger onderwijs en de abrupte invoering van schrikbarend hoge collegegelden zijn de masteropleidingen Vertalen de enige opleidingen binnen de geesteswetenschappen die nog uitbreiden. Steeds vaker ook wordt literair vertalen (bijvoorbeeld aan de City University, Londen, die in 2010 voor het eerst studenten vertaalstudies aannam) gedoceerd als onderdeel van de cursus Creative Writing. De pionier van dit opleidingsmodel was W.G. (‘Max’) Sebald, die in 1989 aan de universiteit van East Anglia het British Centre of Literary Translation (BCLT) oprichtte. Sebald, zelf een auteur die verkoos om in zijn moedertaal, het Duits, te blijven schrijven en nauw samenwerkte met zijn vertalers (Michael Hulse en Anthea Bell), had groot respect voor de kunst – in tegenstelling tot louter de kunde – van het literair vertalen. Van 2003–2010 had ik als directeur van het BCLT het genoegen verantwoordelijk te zijn voor de versterking van het vak en op dit moment geef ik met veel plezier colleges literair vertalen aan de meest gevestigde (en grootste) School of Translation and Interpreting Studies aan de universiteit van Manchester.
Dus wat is er aan de positie van literair vertalers veranderd? Aan de ene kant niet zo veel: na honderdvijftig jaar zien literair vertalers zichzelf nog steeds als schrijvers, veroordeeld tot het onzekere en sobere bestaan dat dit met zich mee kan brengen. Sommige auteurs, en dus ook sommige vertalers, verdienen een fortuin aan bestsellers. Anderen houden een vaste baan (in Engeland hebben we een wreed gezegde: ‘Kun je niets, dan geef je les’) en behandelen schrijven als een liefhebberij, iets waarvoor je vooral na je werk en op zondagmiddag tijd vrijmaakt. Degenen die zoals Garnett fulltime vertalen zijn meestal actief in het bestsellersegment of beschikken over een privé-inkomen.
Aan de andere kant is álles veranderd, veel meer in de afgelopen vijftien dan in de afgelopen honderdvijftig jaar. Destijds werd er net als bij de komst van de fotografie heftig gediscussieerd over de vraag of literair vertalen een kunst of een kunde is.3 Als kunst én als kunde heeft het literair vertalen een groter aanzien gekregen door het groeiende zelfvertrouwen in de sector, gestimuleerd door actieve steun uit cruciale organisaties. Een daarvan is de Arts Council, waar ik van 1999–2003 de eerste beleidsmedewerker voor internationale literatuur was, die een systeem van overheidssubsidies aan uitgevers instelde dat bedoeld was om een eind te maken aan het bezwaar van uitgevers dat zij om vertaalde literatuur te publiceren tweemaal voor een boek moeten betalen (aan de auteur en aan de vertaler). De subsidies werden afhankelijk gemaakt van een nieuw modelcontract, opgesteld door de Translators’ Association, die zo’n vijfhonderd literair vertalers vertegenwoordigt. Het garandeert een minimumtarief per 1000 woorden (momenteel £ 95 [ofwel ongeveer € 110]) en – minstens even belangrijk – het benadrukt opnieuw het auteursrecht van de vertaler op zijn werk en regelt bovendien een groot aantal andere rechten, zoals royalty’s, exploitatierechten bij publicatie in gedeelten, als e-media enzovoorts.
In één opzicht is het honorarium van vertalers wellicht beter gewaarborgd dan dat van auteurs: de uitgever is verplicht een vertaling binnen de overeengekomen minimumperiode te publiceren en aan de vertaler het verenigingstarief te betalen (wat een gemiddeld inkomen oplevert van £ 7000 [€ 7900] voor een roman van gemiddelde lengte). Helaas is het gezien de omvangrijke overheidsbezuinigingen van dit moment vrijwel zeker dat de Arts Council (AC) haar subsidiesysteem niet in de huidige vorm kan voortzetten, waardoor wat gedrukt wordt – opnieuw – uit balans zal raken. Waar de AC eerder aan bijvoorbeeld Aziatische of minderheidstalen voorrang kon geven om zo te trachten het overwicht van Europese talen bij te stellen, zal dit zeker veranderen wanneer uitgevers zijn aangewezen op fondsen van de landen waar het oorspronkelijke werk is verschenen. De subsidies van de AC zijn enig in hun soort, omdat ze alleen worden toegekend voor vertalingen in het Engels: alle andere landen die een vergelijkbaar systeem hanteren stellen geld beschikbaar om het vertalen uit de nationale ta(a)l(en) te stimuleren. Alleen in Nederland zijn subsidies beschikbaar voor vertalingen in beide richtingen, en alleen in Groot-Brittannië uitsluitend voor vertalingen in de eigen taal.
Andere subsidies bestaan dus bij de gratie van nationale regelingen, die hoofdzakelijk worden uitgevoerd door in Londen gevestigde buitenlandse ambassades en culturele instellingen. Deze subsidies zijn bijna alle afkomstig uit de rijkere Noord- en West-Europese landen, hetgeen betekent dat alleen de literatuur uit deze landen ervan profiteert. De Arabische wereld is sinds een aantal jaren een speler in het veld door de start van imprints als Swallow (bij Haus Publishing, gewijd aan vertalingen uit het Arabisch), de oprichting van het tijdschrift Banipal en de instelling van de Saif Ghobash-Banipal Prize die jaarlijks een literaire vertaling uit het Arabisch bekroont (soortgelijke prijzen bestonden al voor vertalingen uit het Duits, Italiaans, Spaans, Frans en Nederlands). Ook de jaarlijkse internationale vertaalconferentie gesponsord door de Qatar Foundation (in Doha) in samenwerking met Bloomsbury Books (Londen) en Carnegie Mellon University stimuleert literaire vertalingen in, maar ook uit het Arabisch en zoekt daar een markt voor. Sinds kort houdt ook de Chinese overheid zich bezig met opleidingsprogramma’s voor vertalers.
Regelingen of niet, het aantal gepubliceerde literaire vertalingen is slechts een druppel in de oceaan van boeken die jaarlijks in Groot-Brittannië worden uitgegeven. Ze maken bij benadering 3% uit van de ruim 110.000 boeken die verschijnen en over hun inhoud bestaan geen nadere gegevens. Wél bekend is dat in de reeksen van Penguin en Everyman Classics, in de jaren vijftig van de vorige eeuw gelanceerd, slechts ‘hoge literatuur’ verscheen waarop ‘toevallig’ geen copyright meer rustte. Zelfs wanneer een frissere vertaling wenselijk leek, hoefde men niets aan de betreffende auteur te betalen. De grote transformatie van deze eeuw is dat Europese crimi’s veel beter verkopen dan de klassieke canon, en dat luchthavenbestsellers als de romans uit Henning Mankells Inspecteur Wallander-reeks en Stieg Larssons Millennium-trilogiegrootschalige spin-offs hebben in de bioscoop en op televisie. Populaire boeken uit verafgelegen landen als Japan (Haraki Murakami) en India (Aravind Adiga) verleggen grenzen en doorbreken de weerzin tegen het lezen van ‘buitenlandse boeken’ of – nog erger – ‘buitenlandse boeken in vertaling’. Murakami is zelf vertaler en Adiga is meertalig, al geeft hij er de voorkeur aan om in het Engels te schrijven.
Soms lijkt het alsof de hele wereld in het Engels wil schrijven – of althans gelezen worden. Als de internationaal meest wijdverbreide taal (Mandarijn wordt door meer mensen gesproken, maar nauwelijks buiten China) belooft het Engels hogere verkoopcijfers en een grotere internationale reputatie. In Afrika en India, gigantische geografische gebieden met een enorme rijkdom aan talen, wordt vrijwel uitsluitend in het Engels gepubliceerd. En terwijl een vertaler die van de ene in de andere inheemse Indiase taal vertaalt met een gedicht of een hoofdstuk slechts een paar centen verdient, kan een Engelstalige vertaler £ 4 [€ 4,50] per pagina rekenen. Zelfs onder talen bestaat een klassenstelsel – iets waarvan we ons rekenschap moeten geven wanneer we, in plaats van de weelde te verwelkomen van de ruim driehonderdveertig talen die worden gesproken op de Londense basisscholen en het werk van nieuwe tolken en vertalers te waarderen, domweg afwachten tot een tweede generatie Britse Aziaten of Afrikanen in de Engelse taal en in voor het Engels gangbare genres gaat schrijven. In de woorden van Dick Alford, voormalig diplomaat en momenteel voorzitter van de adviescommissie van het BCLT:
Door mijn werk voor de British Council in het buitenland stond ik voortdurend in contact met andere talen en culturen en had ik steeds het gevoel dat ik ‘in vertaling leefde’. Vanuit ervaring in de praktijk, of het nu was bij het zien van toneelstukken in het Pools of Tsjechisch of bij het onderhandelen over uitwisselingsprogramma’s in Roemenië en Hongarije, ben ik het van ganser harte eens met Edith Grossman dat vertalen ertoe doet, en als behalve de woorden niet ook de muziek van talen wordt gedeeld, zal de wereld oneindig veel armer, disharmonischer en gevaarlijker zijn.
Het is interessant dat Dick Alford ‘muziek’ noemt – en niet slechts het overschatte belang van ‘ritme’ in de vertaling van gedichten. In oktober 2011 presenteer ik samen met de directeur van de Jewish Book Week, Geraldine D’Amico, een eerste festival gewijd aan de taal van literatuur en muziek. Onder de titel ‘Notes and Letters’ vindt een aantal interdisciplinaire evenementen plaats, zoals een lezing van de vertaler dr. Anthea Bell getiteld ‘Translation from A–Z: Asterix to Zweig’, gepresenteerd met een uitvoering van muziek uit Zweigs persoonlijke verzameling, die hij onderbracht bij de British Library toen hij uit angst voor een invasie door Hitler van weer een ‘vaderland’ uit Engeland naar Brazilië vluchtte. Of een lezing over het thema ‘Madness and Music’ door de componist Peter Maxwell Davies. Of een opera die de auteur Jonathan Coe voor de Ierse band The High Llamas schrijft. Of een optreden van de librettist/vertaler van de Welsh National Opera, Simon Rees, die uitlegt hoe zingen in het Welsh verschilt van een aria in het Italiaans. Of de schrijfster en geleerde Marina Warner die spreekt over de muziek van Duizend-en-één nacht zoals gezongen door Sheherazade. Of de Oostenrijkse schrijver Alois Hotschnigg die samen met componist/musicus Thomas Larcher noten en letters ‘in stukjes gaat hakken’. Enzovoorts.
Dit festival bestaat dankzij het feit dat álle ruim driehonderd literaire festivals en ruim honderd muziekfestivals tegenwoordig echt internationaal zijn. Het literair vertalen heeft het strijdperk betreden, van een piepklein weekendevenement in Wells aan de kust van Norfolk tot de festiviteiten van het Edinburgh Book Festival die een maand duren. De London Review of Books organiseert jaarlijks een weekend over wereldliteratuur waar een vertaalslag, meertalige presentaties en bezoekende schrijvers vaste onderdelen zijn. Globalisering moet wederzijds begrip inhouden en vertalers en tolken zijn daarvoor meestal een noodzakelijke voorwaarde. De huidige voorzitter van de Translators’ Association, Danny Hahn, zegt er het volgende over:
De Translators’ Association heeft workshops vertalen gehouden en plant er meer in de toekomst – voor professionals en voor het grote publiek. In 2010 zijn we met een mentoraatsprogramma begonnen, waarin beginnende vertalers gekoppeld worden aan ervaren vertalers; dit wordt in 2011–2012 uitgebreid, voornamelijk met steun van de Gulbenkian Foundation. Een kleine groep gelijkgestemde organisaties runde in 2010 het eerste Literary Translation Centre tijdens de Londense Book Fair. Het is nu een vast onderdeel van de Book Fair en omvat een uitgebreid programma, een ontmoetingsruimte en een fototentoonstelling. Dezelfde groep stelt ook het programma samen voor de ‘Internationale Vertaaldag’ in het Free Word Centre (FWC).
... Het FWC is vorig jaar geopend en huisvest zo’n dertig organisaties die zich inzetten voor de literatuur en de vrijheid van meningsuiting. In 2011 zullen er voor het eerst twee vertalers logeren (Nicky Harman, die vertaalt uit het Chinees, en Rosalind Harvey, uit het Spaans). Zij zullen er niet alleen bezig zijn met hun eigen werk, maar ook deelnemen aan het publieksprogramma van het FWC en onderzoeken op welke manieren vertalen kan worden ingezet om de taalvaardigheid van schoolkinderen en andere groepen uit de samenleving te verbeteren.
Het mentoraatsprogramma is bovendien van vitaal belang gezien het gebrekkige talenonderwijs op Britse scholen (gelukkig niet het onderwerp van dit artikel!). De recente afschaffing van het vreemdetalenonderwijs op de basisschool en de mogelijkheid om alle talen te laten vallen op je veertiende, zijn catastrofaal gebleken in die zin dat binnen één generatie een eentalige ‘cultuur’ is ontstaan. De uitzonderingen zijn de leerlingen die naar particuliere scholen gaan en het voordeel hebben van luxueuze buitenlandse vakanties of anders degenen die een van die ruim driehonderdveertig niet-Engelstalige talen spreken die je op openbare basisscholen in Londen hoort. Met andere woorden, hoogstwaarschijnlijk de scholieren aan de uitersten van het sociale spectrum.
Ook het carrièreverloop van een literair vertaler kan teleurstellen. De voormalig voorzitster van de CEATL4 Ros Schwartz zegt er dit over:
De situatie van vertalers in het Verenigd Koninkrijk is, zoals elders in Europa, over het algemeen moeilijk. Uit het onderzoek naar de werkomstandigheden van vertalers dat de CEATL in 2007–2008 heeft verricht kwam naar voren dat de koopkracht van literair vertalers in heel Europa minstens 33% lager is dan die van de laagst betaalde arbeiders. Hier in het VK zijn veel vertalers geen lid van de Translators’ Association... In landen als Nederland en Noorwegen, waar vertalers een sterke, coherente organisatie hebben, is het mogelijk gebleken zich collectief te organiseren en de beloning en werkomstandigheden van vertalers te verbeteren.
... Het goede nieuws is dat er nieuwe, succesvolle, onafhankelijke uitgeverijen worden opgericht die een grote belangstelling hebben voor het vertalen, zoals Peirene Press en &Other Stories, wier boeken lof oogsten van critici en op de shortlist van vertaalprijzen staan.
De Engelse PEN heeft de afgelopen vijf jaar met het ‘Writers in Translation’-programma een rol gespeeld bij de promotie van vertaalde boeken en is vastbesloten dit uit te breiden en fondsen beschikbaar te stellen om een nieuw publiek op te bouwen. Door PEN gesteunde uitgevers zijn verplicht zich te houden aan de honoraria van de Translators’ Association, dus is er een prikkel voor uitgevers om zich eindelijk eens goed te gaan gedragen.
De Engelse PEN, bij benadering een equivalent van Amnesty International die actie voert voor dissidente, gecensureerde en/of gevangengenomen schrijvers, heeft veel gedaan voor de bevordering van het vertalen van literatuur die in eigen land verboden is. In 2004 richtte ik samen met de toenmalige directeur van PEN, Susie Nicklin, het eerste nieuwe PEN-comité in vijftig jaar op. ‘Writers in Translation’ ondersteunt schrijvers en vertalers actief en stelt aan uitgevers van boeken die handelen over PEN-thema’s geld beschikbaar voor publiciteit en ook ‘Aanbevolen door PEN’-stickers. Het is schrijnend dat onze eerste prijswinnaar, die postuum de vijfjaarlijkse ‘Prijs der Prijzen’ kreeg toegekend, Anna Politkovskaya was, wier Putin’s Russia nog steeds niet in de oorspronkelijke taal kan worden gelezen, maar in de Engelse vertaling (van de hand van Arch Tait) in brede kring circuleert.
Misschien is dit een keerpunt waarop de plotseling gestegen belangstelling voor ‘wereldwijd lezen’ samenvalt met een sterkere profilering van het literair vertalen zelf. Groot-Brittannië heeft een chronisch tekort aan vertalers, vooral die uit minderheidstalen; er wordt jaarlijks in alle genres veel te weinig vertaald werk gepubliceerd; en de publicaties waarin regelmatig vertalingen worden besproken zijn op de vingers van één hand te tellen. Daarentegen is er een hernieuwde belangstelling voor literair vertalen in het hoger onderwijs; is er een groter besef van de enorme rijkdom aan talen die vandaag de dag in Groot-Brittannië worden gesproken en waarvoor allerlei nieuwe genres en stijlen ontwikkeld moeten worden; en is literair vertalen in de woorden van de bekende dichter en tv-presentator Ian Macmillan nu ‘the happening thing’.
Noten
1 A Heroic Life door Richard Garnett (Faber & Faber, 1991)
2 The Translator as Writer, Susan Bassnett & Peter Bush (eds.) (Londen & New York: Continuum, 2006)
3 Interessant genoeg traden vrouwen of het nu ging om kunst of kunde op de voorgrond. Sinds de tijd van de victoriaanse Julia Margaret Cameron [zie mijn gelijknamige biografie, Virago, 1988] woedde de discussie over de vraag of schilders of fotografen grotere kunstenaars waren. En rond het begin van de twintigste eeuw werkten meer vrouwen in de fotografische industrie – voornamelijk bij Kodak – dan in enige andere baan buiten het huishouden.
4 CEATL (European Council of Literary Translators’ Associations) is de overkoepelende organisatie van 26 Europese vakverenigingen van vertalers.