Vertalen doen mensen om allerlei redenen. Vroeger op de middelbare school vertaalden we om vertrouwd te raken met de finesses van een taal, en om vervolgens aan de docent te laten zien dat we de tekst begrepen hadden. Sommigen vertalen om er hun brood mee te verdienen. Als dat hun enige drijfveer is, doen ze er overigens beter aan een ander, lucratiever beroep te kiezen, want het is alom bekend: vertalen is hard werken voor weinig geld. Anderen beschouwen vertalen als een soort puzzelen, een aangenaam tijdverdrijf waar ze als aow’er nog mee doorgaan, als betrof het sudoku’s. Er zijn zwaarwegender motieven denkbaar, bijvoorbeeld het verlangen om een tekst volledig te doorgronden, je die tekst maximaal eigen te maken, omdat je er nu eenmaal door gegrepen bent. In het verlengde daarvan ligt het verlangen om anderen in je bewondering te laten delen en daartoe de tekst voor hen te ontsluiten.
Émilie du Châtelet (1706–1749) hoefde niet te vertalen om er haar brood mee te verdienen, maar verder hebben alle andere genoemde motieven haar tot vertalen aangezet. Het resultaat is een vertaaloeuvre waarvan weinig bewaard is gebleven, maar in ieder geval wel haar laatste, allerbelangrijkste werk: de vertaling van Philosophiae Naturalis Principia Mathematica van Newton (Newton 2006).
Portret door Nicholas de Largillière (1656-1746)
Als kind vertaalde ze fragmenten van de Aeneis. Het was een onderdeel van haar voortreffelijke opvoeding: thuis in Parijs, met privéleraren. Voor meisjes, zelfs voor een meisje uit de betere kringen zoals zij, was zulk onderwijs in die tijd een uitzondering. Meestal werden meisjes uit de aristocratie naar een internaat gestuurd, waar hun scholing veelal beperkt bleef tot goede manieren en de catechismus. Het verklaart misschien waarom juist vrouwen zo jaloers op haar waren.
Jaren later vertaalde ze fragmenten uit The Fable of the Bees van Mandeville, om haar Engels te verbeteren. En toen ze een keer in Brussel een erfeniskwestie moest regelen en daar langer moest blijven dan haar lief was, vertaalde ze ter ontspanning Koning Oedipus van Sophocles.
Het zwaartepunt van haar belangstelling lag overigens niet bij talen, maar bij de exacte wetenschappen. Ze was briljant in wiskunde. Ze gokte graag en vertrouwde dan op de snelheid waarmee ze tijdens het spel kansberekeningen kon uitvoeren. Maar dat liep niet altijd goed af, soms verloor ze veel geld. Gelukkig had ze niet alleen een man, de markies du Châtelet, maar ook een minnaar die, naast dichter en filosoof, een welgesteld zakenman was: Voltaire.
Na haar dood deed van Émilie een portret de ronde dat geschreven was door Madame du Deffand. Het vervaardigen van geschreven portretten was in de tijd van de Verlichting een geliefde bezigheid. Het begint niet bepaald flatteus: ‘Stel u voor: een lange dorre vrouw met een verhit, scherp gesneden gezicht en een spitse neus. Zo ziet ze eruit, de mooie Émilie.’ En het einde is al even venijnig: ‘Hoe beroemd Madame du Châtelet ook is, ze zou niet tevreden zijn als ze niet eeuwige roem verwierf, en ook dat heeft ze weten te bereiken, namelijk door de officiële vriendin te worden van Voltaire; hij geeft glans aan haar leven, dankzij hem wordt ze onsterfelijk’ (Deffand 2002: 943–944).
Het is een bekend refrein, dat rondom Émilie vaak moet hebben geklonken: dat rare mens kan al die kennis niet uit zichzelf hebben gehaald, die heeft ze ontfutseld aan haar minnaar. Mensen waren soms ook afgunstig op haar onconventionele levenswijze. Voltaire en zij beleefden samen hun gelukkigste jaren op het kasteel van Cirey in de Haute-Marne. Dat kasteel, eigendom van de echtgenoot van Émilie, werd op kosten van Voltaire verbouwd en comfortabel ingericht. Er kwam een soort laboratorium, waar Voltaire en vooral Émilie naar hartenlust natuurkundige experimenten uitvoerden. Nog steeds kan de hedendaagse toerist er een aantal instrumenten bekijken die ze daarvoor gebruikten, en op de zolder van het kasteel is nog het piepkleine theatertje waar avond aan avond voorstellingen werden verzorgd. Gasten die zich op het kasteel meldden, kregen meteen een rol toebedeeld in het stuk dat op het programma stond. Dat gold ook voor de markies zelf, die geregeld langskwam om zijn vrouw en kinderen te bezoeken. Het publiek in dat zoldertheater bestond soms alleen uit het hondje, omdat verder iedereen op het toneel stond.
Toen Voltaire haar in 1733 had leren kennen, waren ze vrijwel meteen een relatie begonnen. Ze waren dolverliefd. In die periode van euforie schreef Voltaire zijn vijfentwintigste ‘Engelse brief’, waarin hij zich keerde tegen Pascal, de sombere jansenist die het menselijk bestaan zag als in zonde gedompelde eenzaamheid. Maar hun geluk duurde niet langer dan tien jaar. Voltaire kreeg een nieuwe minnares en Émilie voelde zich eenzaam en verdrietig, al bleven Voltaire en zij nauw bevriend. In die periode, toen de liefde voorbij was, dacht ze na over wat een mens gelukkig kan maken. Ze schreef er een boekje over, Discours sur le bonheur (Châtelet 1997). Opvallend is wat ze daarin stelt over de wetenschapsbeoefening, die volgens haar voor het geluk van vrouwen veel belangrijker is dan voor het geluk van mannen. Immers, mannen hebben nog zo veel andere mogelijkheden om gelukkig te worden: in het leger, in de diplomatie, als minister. Het is kenmerkend voor haar visie op het geluk: je moet je eigen talenten benutten en uitbouwen.
Voltaire noemde haar weleens schertsend Madame Pompon-Newton: ‘pompon’ vanwege haar neiging zich uitbundig te behangen met sieraden en frutsels, Newton omdat ze zo goed thuis was in zijn werk. Toen Voltaire en Émilie elkaar leerden kennen, had Voltaire in zijn Lettres anglaises al over de newtoniaanse theorieën geschreven, en had Émilie wiskundelessen gevolgd om Newton beter te kunnen begrijpen. Er was niet alleen sprake van fysieke aantrekkingskracht, ze voelden zich ook geestelijk verwant.
Maar er waren verschillen. Voltaire kon treffend formuleren, Émilie was beter in rekenen. Hij kende de theorieën van Newton vooral uit de commentaren, want zijn kennis van het Latijn en van de wiskunde was ontoereikend om de lijvige Principia Mathematica van voor naar achter te kunnen volgen. Émilie daarentegen begreep Newton veel gemakkelijker, zowel zijn theorie over de bewegingen van de planeten als de door hem ontwikkelde infinitesimaalrekening. Haar Latijn was ook beter. Wanneer ze stukken uit het boek aan Voltaire voorlas, praatte ze iets langzamer dan normaal, maar dat kwam alleen omdat ze de tekst meteen voor hem omzette in het Frans.
Hun samenwerking, die eerste jaren op het kasteel van Cirey, mondde uit in een boek: Éléments de la philosophie de Newton. Daarin werden Newtons denkbeelden gepopulariseerd. Het verscheen in 1738 onder de naam van Voltaire, maar er prijkte wel een opdracht in aan Émilie; misschien een wat schrale troost voor iemand die in feite coauteur was. Het boek kreeg in Frankrijk enorm veel aandacht en leidde tot felle discussies tussen cartesianen en newtonianen.
Émilie heeft aan twee uur slaap genoeg en werkt in een straf tempo. In de afzondering van Cirey hoeft ze naar geen enkele Parijse salon, haar kinderen zijn toevertrouwd aan de zorgen van een gouverneur, haar man is meestal naar zijn garnizoen, haar minnaar is net als zij dag en nacht in de weer met schrijven, lezen en experimenteren. In 1737 wil hij zelfs meedoen aan een prijsvraag, uitgeschreven door de Academie van Wetenschappen in Parijs. De bedoeling is dat de deelnemers een studie produceren over de aard van het vuur en de verspreiding ervan. Hij doet op goed geluk wat experimenten: materiaal verhitten, dat materiaal dan wegen, laten afkoelen, weer wegen. Het gebeurt buiten, knechten staan met emmers water klaar om het vuur te doven. Het zijn experimenten op een te grove schaal, in de knutselstijl van een enthousiaste amateur. Hij zet de magere resultaten op papier en stuurt ze op.
Émilie helpt en denkt met hem mee. Maar in het geheim werkt ze ‘s nachts aan haar eigen inzending voor de prijsvraag. Waarom in het geheim? Uit gebrek aan zelfvertrouwen? Dat heeft ze maar moeizaam weten op te bouwen, dankzij Voltaire, aan wie ze in dat opzicht veel verschuldigd is. Wil ze haar ijdele vriend niet kwetsen met haar verpletterend inzicht in wiskunde en natuurkunde? We weten het niet, maar hoe dan ook, ze voert in het verborgene haar theoretische berekeningen uit, doet geen experimenten omdat Voltaire dat zou merken, en formuleert interessante hypothesen: heeft licht misschien helemaal geen massa? Is de hoeveelheid warmte afhankelijk van de kleur van het licht? Maar ze ontzegt zichzelf dus de mogelijkheid om die hypothesen te verifiëren.
Geen van beiden komen ze in aanmerking voor de prijs, maar beide inzendingen krijgen lof en worden publicabel geacht. Émilie gaat door op haar eigen weg door te proberen de ideeën van Newton en die van Leibniz met elkaar te verzoenen, in de ogen van Voltaire een onzinnige onderneming. En ze werkt gestadig aan haar grote vertaling.
In haar Discours sur le bonheur blikt ze terug op haar tijd met Voltaire: ‘Tien jaar lang was ik in gelukkige liefde verbonden met de man die mijn ziel bedwong.’ Ze had niet in de gaten dat zijn liefde verflauwde, schrijft ze, want ze beminde voor twee. Pas na veel bittere tranen was ze in staat te aanvaarden dat er nog slechts vriendschap over was, en nu was ze niet van plan de met moeite veroverde rust op te geven om zich nog eens in een nieuwe liefde te storten.
Schrijven blijkt anders dan leven. In 1748 ontmoet ze Saint-Lambert, officier, dichter en vrouwenversierder. Ze levert zich volledig uit aan deze veel jongere charmeur, vergeet al haar eigen adviezen over de liefde, bijvoorbeeld het advies dat je je bij voorkeur – zie Discours sur le bonheur – een tikkeltje terughoudender moet opstellen dan de ander, om jezelf te behoeden voor liefdesverdriet. De gevoelens van Saint-Lambert verflauwen snel, zij blijft hem aanbidden en om zijn aandacht smeken, en tot overmaat van ramp blijkt ze zwanger. In die tijd waren de overlevingskansen van een al wat oudere zwangere vrouw niet groot. Émilie ziet vol afgrijzen een dreigende toekomst opdoemen, wat haar er niet van weerhoudt als een razende te blijven werken aan de Newtonvertaling. Voltaire maakt grapjes: ‘De baby krijgt een plaats in Émilies mengelwerk.’ Markies du Châtelet wordt ontboden om de zwangerschap een schijn van fatsoen te geven: achteraf zal ze kunnen zeggen dat de baby van haar eigen man is. Maar wat ze vreesde wordt bewaarheid: moeder en kind sterven kort na de bevalling.
‘Die energieke, noeste arbeid, de doorwaakte nachten in een periode waarin juist rust haar zou hebben gered, voerden uiteindelijk naar de dood die ze al had voorzien,’ schrijft Voltaire in zijn voorwoord bij Principes mathématiques de la philosophie naturelle, de vertaling van Émilie, die in 1756 postuum verschijnt. Hij noemt in dat voorwoord ook de voordelen van deze Franstalige tekst in vergelijking met het Neolatijnse origineel: ‘Weliswaar is het Latijn van het origineel voor iedere geleerde begrijpelijk, maar het is toch altijd enigszins vermoeiend om in een vreemde taal abstracte verhandelingen te lezen. En trouwens, het Latijn mist de termen die nodig zijn voor het formuleren van de wiskundige en natuurkundige waarheden waarvan de Oudheid nog geen weet had.’
Hier kan nog aan worden toegevoegd dat Émilie de vertaling duidelijk bedoeld heeft voor een bredere groep dan alleen die van de geleerden. In de Verlichting was kennis van het Latijn minder vanzelfsprekend dan voorheen. Trouwens, Descartes maakte een eeuw eerder al een onderscheid tussen zijn in het Latijn geschreven werken, bedoeld voor de academische wereld, en zijn Franstalige teksten, die levendiger waren, en in het Frans geschreven ‘opdat zelfs de dames ze zouden begrijpen’.
Émilie zal de vertaling hebben gemaakt om zelf volledig greep te krijgen op het denken van Newton, maar ook om zijn ideeën en ontdekkingen uit te dragen. Het blijkt uit haar manier van vertalen, waarbij ze een vrije, vertellende stijl hanteert. Interessante voorbeelden daarvan zijn te vinden in een artikel van Agnès Whitfield, die fragmenten uit de vertaling van Émilie du Châtelet vergelijkt met die van Marie-Françoise Biarnais uit 1985 (Whitfield 2002). Tussen 1756 en 1985 was geen enkele andere vertaling van de Principia in het Frans verschenen.
Ter illustratie een paar citaten. Ergens in het voorwoord van Newton staat, in de formulering van Émilie:
J’espère que les principes que j’ai posés dans cet ouvrage pourront être de quelque utilité à cette manière de philosopher, ou à quelque autre plus véritable, si je n’ai pas touché au but.1 (Newton 2006: XX)
In het origineel staat:
Spero autem quod vel huic philosophandi modo, vel veriori alicui, principia hic posita lucem aliquam praebebunt. (Newton 1687)
Het is een vrije vertaling geworden, waarin autem niet meer is terug te vinden, maar anderzijds een hele bijzin is toegevoegd: si je n’ai pas touché au but. De metafoor van het licht is verdwenen. Er is meer lucht in de tekst gekomen, het compacte Latijn is uitgevouwen. Dat laatste ligt voor de hand, al zijn daar gradaties in mogelijk en kiest Émilie hier voor maximale uitvoerigheid. Haar tijdgenoot Montesquieu bijvoorbeeld is veel beknopter, wanneer hij zelfvertaalde citaten van Tacitus verwerkt in zijn De l’esprit des lois.
De Franse vertaling is niet alleen uitgerekter dan het origineel, er wordt ook sterker in geëxpliciteerd. Een fragment uit de scolie die volgt op de definities in het begin van het boek:
Le mouvement absolu est la translation des corps d’un lieu absolu dans un autre lieu absolu, et le mouvement relatif est la translation d’un lieu relatif dans un autre lieu relatif.2 (Newton 2006: 8)
In het origineel staat:
Motus absolutus est translatio corporis de loco absoluto in locum absolutum. Relativus de relativo in relativum. (Newton 1687)
Het was de tijd van de belles infidèles, de fraaie maar niet erg nauwkeurige vertalingen. Hetzelfde zien we in de Engelse vertaling van de Principia, gemaakt door Andrew Motte en verschenen in 1729 (Newton 1809). Het leidt ook weer tot onderlinge verschillen tussen de Franse en de Engelse vertaling. Twee fragmenten uit de reeds genoemde scolie:
Car si un corps se meut autour d’un axe, toutes ses parties font effort pour s’éloigner de cet axe, et s’il a un mouvement progressif, son mouvement total est la somme des mouvements de toutes ses parties. (Newton 2006: 9)
For all the parts of revolving bodies endeavour to recede from the axis of motion; and the impetus of bodies moving forwards, arises from the joint impetus of all the parts.
Soms verschilt alleen het taalgebruik, soms ook lopen de interpretaties uiteen. De Amerikaanse wetenschapshistoricus I. Bernard Cohen wijdde er een aantal artikelen aan.3 Hij verkiest de interpretatie van Émilie boven die van Andrew Motte in het volgende fragment:
La gravité étant uniforme, elle agit également à chaque particule égale de temps, ainsi elle imprime au corps qui tombe des vitesses et des forces égales: et dans le temps total elle lui imprime une force totale et une vitesse totale proportionnelle au temps. (Newton 2006: 19)
When a body is falling, the uniform force of its gravity acting equally, impresses, in equal particles of time, equal forces upon that body, and therefore generates equal velocities; and in the whole time impresses a whole force, and generates a whole velocity proportional to the time.
In het Frans wordt de invloed op het lichaam uitgeoefend door de algemene zwaartekracht, in het Engels wordt in feite gesteld dat de zwaartekracht van het lichaam invloed uitoefent op het lichaam. Actief zelf interpretatieverschillen ontdekken ligt vooralsnog buiten het intellectuele bereik van de schrijfster van dit artikel, maar ik ben nog niet uitgestudeerd op Newton en Émilie...
Na vierhonderd pagina’s is de Franse vertaling klaar, en dan stuit de lezer op een grote verrassing: tweehonderd pagina’s commentaar van Émilie, getiteld Synthèse commentée et analyse des Principia. Het begint met een historisch overzicht van de veranderende visie op de bewegingen van de planeten, waarna Newtons rekenmethodes worden toegepast op andere verschijnselen, het belang van bepaalde specifieke theorema’s wordt belicht, etc. Het lijkt of Émilie zich revancheert voor de tweede positie waarmee ze zich in het verleden misschien te gemakkelijk tevreden heeft gesteld. Ze denkt verder door dan Newton heeft gedaan, met toepassing van zijn eigen differentiaal- en integraalrekening. Alleen doet ze dat nog steeds half in het verborgene, verscholen achter de vertaling.
Soms kun je eeuwen later treuren om iemands vroegtijdige dood. Wat had Émilie met haar intelligentie en werkkracht nog allemaal tot stand kunnen brengen? De haar toegemeten tijd was kort. Pas na de ontmoeting met Voltaire schreef ze dat ze begon te geloven dat ze ‘iemand was met een geest’. Haar geest leeft in zekere zin nog voort en krijgt soms weer een lichaam: in toneelstukken over haar leven, in maart 2010 zelfs in een opera.4
Noten
1 ‘Ik hoop dat de principes die ik in dit werk heb neergelegd, van enige nut zullen kunnen zijn voor deze manier van filosoferen of, als ik dat doel niet heb bereikt, voor een andere, juistere manier.’
2 ‘De absolute beweging is de translatie van lichamen vanaf een absolute plaats naar een andere absolute plaats, en de relatieve beweging is de translatie vanaf een relatieve plaats naar een andere relatieve plaats.’
3 Ontleend aan Whitfield 2002: 104.
4 Emilie, opera van Kaija Saariaho, libretto Amin Malouf. Wereldpremière: 4 maart 2010 in Lyon. Nederlandse première: 18 maart 2010 in het Muziektheater, Amsterdam.
Bibliografie
Bodanis, David. 2006. Passionate Minds. New York: Crown Publishers.
Châtelet, Émilie du. Discours sur le bonheur. Paris: Rivages.
Lettres de Madame du Deffand 1742–1780. 1997. Paris: Mercure de France. 2002, p. 943–944.
Newton, Isaac. 1687. Philosophiae Naturalis Principia Mathematica. London. (internet)
Newton, Isaac. 1809 [=herdruk editie 1729]. The mathematical principles of natural philosophy. London. (internet)
Newton, Isaac. 2006. Principes mathémathiques de la philosophie naturelle, traduction par la marquise du Châtelet. Paris: Dunod.
Pomeau, René (ed.). 1985–1994. Voltaire en son temps. dl. 1. Paris: Fayard/Voltaire Foundation.
Whitfield, Agnès. 2002. ‘Émilie du Châtelet, traductrice de Newton, ou la “traduction-confirmation”’, in: Jean Delisle (ed.), Portraits de traductrices. Ottawa: Presses de l’Université d’Ottawa.