Een les in poëzie vertalen    43-44

Zij is het... echt niet!

Ard Posthuma

Er ist’s

Frühling lässt sein blaues Band
Wieder flattern durch die Lüfte.
Süsse, wohlbekannte Düfte
Streifen ahnungsvoll das Land.
Veilchen träumen schon
Wollen balde kommen.
Horch von fern
Ein leiser Harfenton!
Frühling, ja du bist’s!
Dich hab’ ich vernommen.

Eduard Mörike

Zij is het echt

De lente verft met zachte hand       
De luchten in een blauwe kleur;
Een zoete welbekende geur 
Streelt al verwachtingsvol het land. 
Viooltjes zijn al aan het dromen.     
Ze willen snel tevoorschijn komen
Hoor van een harp de zachte tonen!           
O lente, ja je bent het echt!
Ik voel het dat je bent gekomen!

Vertaling Ilja Leonard Pfeijffer

Mörikes juichende lentegedicht, in Duitsland op alle scholen uit het hoofd geleerd, is om zijn eerste regel even beroemd als Gorters Mei, en een stuk korter bovendien. Hoe goed het is blijkt als we het vergelijken met het kleuterversje ernaast.1 Wat is daar mis mee? Vrijwel alles! De onstuimig aanwaaiende lente, bij Mörike alleen kenbaar aan zijn attributen (blauw lint, geuren, harpklanken), is een zoet meisje geworden dat de hemel ‘in een blauwe kleur’ verft, blauw verft dus. Wég de dynamiek van dat over twee regels wapperende blauwe lint, waar het gedicht zijn bestaansrecht aan ontleent. Oorzaak van de ellende is de ‘geur’ in regel drie die met terugwerkende kracht als rijmwoord de ‘kleur’ van regel twee noodzakelijk maakt en daarmee het aquarellerende wichtje. Niet gezien: de meeslepende functie van de meervoudsvormen: (Düfte, Lufte) – in plaats daarvan ‘een [!] zoete welbekende geur’, alsof zojuist het parket in de boenwas is gezet. Dan: een teveel aan woorden, veertien (!) meer dan in het origineel, ontstaan door toevoeging van overbodige vulsels (de lente, een geur, streelt al) of een gewrongen constructie (van een harp de zachte tonen). Voorts een slappe, onnodige toevoeging (Ik voel het dat je bent gekomen), waardoor het emfatische effect van het ‘Dich hab ich vernommen’ teniet wordt gedaan, het extra uitroepteken ten spijt. Genegeerd het feit dat alle regels op een na met een beklemtoond woord beginnen, als uitdrukking van enthousiasme – zie: Léve de koningin! Hálleluja! Verdwenen het contrast tussen de zwierige lengte van het eerste kwatrijn en de daaropvolgende korte staccatozinnetjes, waarvan de vertaler er twee weer aan elkaar geplakt heeft bij gebrek aan een deugdelijk enjambement. Het kwalijke gevolg is niet alleen dat het gedicht een versregel minder telt, maar ook dat het nu op dezelfde toon voortkabbelt, onderbroken alleen door een storende ritmische hobbel in regel vier. Dat alles wordt nog verergerd door een verandering in het rijmschema, waardoor de door Mörike zo zorgvuldig opgebouwde spanning die zich pas in het laatste (rijm)woord ontlaadt, bij Pfeijffer danig is afgezwakt door dat tenenkrommende van-een-harp-getokkel. Nergens blijkt dat de vertaler heeft aangevoeld wat dit gedicht bijzonder maakt. Integendeel hij zadelt Mörike op met een cliché uit de literaire mottenkast, ‘o lente’ (ruim 5000 treffers op Google!). O vertaler! En dan die misplaatste ‘vondst’ bij het tweevoudige ‘je bent het echt’, een uitroep die beter op zijn plaats is als we na twintigjarige afwezigheid op Schiphol een onherkenbaar veranderde jeugdliefde in de armen sluiten. Alsof we aan het einde van de winter dolblij zijn te constateren dat het lenteschilderesje dat de ontvangsthal binnenstapt niet per abuis juffrouw Herfst is.

Het is kortom verbazingwekkend dat een dichter/vertaler als Ilja Leonard Pfeijffer zo consequent alle verbale signalen kan negeren die in dit aanstekelijke gedicht zijn ingebouwd. Was Mörikes lenteknaap hem misschien te weinig zinnenprikkelend? Je zou het haast denken, gezien de wijze waarop de vertaler elders in de Canon met Novalis’ gedicht ‘Hinüber wall’ ich’ is omgesprongen. Daarin associeert hij de ‘Stachel der Wollust’ welbewust níet met de doornenkroon van Christus en vertaalt hij de regel ‘O sauge, Geliebter, / gewaltig mich an’ (O zuig, mijn geliefde, geweldig mij aan) als een eenduidig verzoek aan zijn partner hem te pijpen. Dat die smeekbede bij Novalis mede gericht is aan de gekruisigde zal de vertaler verder worst wezen. 

Gedichten vertalen is lastig, zeker als het om zo’n ‘gouwe ouwe’ als ‘Frühling lässt sein blaues Band’ gaat. Je weet bij voorbaat al dat je werkstuk nooit de glans en de status van het origineel zal krijgen. Het constateren van de gebreken die daarbij kunnen optreden, is – dat besef ik heel goed – dan ook maar al te gemakkelijk. Ooit hoorde ik Boudewijn Büch zeggen dat wie vertaalkritiek levert, eigenlijk verplicht zou moeten worden eerst zelf eens met de brontekst aan de slag te gaan. Aan die verplichting wil ik mij niet onttrekken. Met de billen bloot dus maar! Niet met de pretentie om met de gedroomde ‘ideale vertaling’ te pronken, maar wel in de hoop de ergste blikschade die Mörikes tekst heeft opgelopen, te kunnen uitdeuken. Welkom lente! 


Eindelijk!

Lente laat zijn blauwe lint
vrolijk wapperen langs de dreven.
Innig-zoete geuren zweven
rakelings op de lauwe wind.
Krokus komt al uit,
lag al lang te dromen.
Luister, ginds
dat zachte harpgeluid!
Lente, eindelijk!
Ja, je bent gekomen.

 

Noot
1 Te vinden in de tweetalige Canon van de Europese poëzie, samengesteld door Ilja Leonard Pfeijffer en Gert Jan de Vries, Meulenhoff, 2008.