In elke rijstkorrel schuilt de gehele wereld, luidt een oud Japans gezegde, en niet elke korrel belandt in de gouden kom van de keizer. Daarmee wil ik me niet ophemelen, maar zeggen dat elke vertaling van 2007 op zich alle aandacht waard is en dat het ondoenlijk is die hier ook te geven. Samen met de jaarlijkse bijdragen in deze traditionele Filter-rubriek werpen deze inleidende impressies een licht op een aantal behartigenswaardige zaken in het voorbije vertaaljaar. Het is nota bene de elfde keer dat we dit doen, en elke keer wordt het betrekkelijker: ook nu weer in zeven paragrafen de gehele wereld van het vertalen in onze contreien. Het hadden evengoed andere paragrafen kunnen zijn.
Zwarte lijsten, kleine goden en de kartelpolitie
In Vlaanderen vroeg de Standaard der Letteren in de eerste maanden van 2007 aandacht voor de zogeheten ‘kleine goden’ in het letterenveld, onder wie op 26 januari de vertalers. Dat was dezelfde dag dat het Vlaamse Fonds voor de Letteren een recordsubsidie toekende aan een Vlaamse vertaler, Jos Vos, om de Japanse klassieke roman Genji Monogatari te vertalen. De Standaard haastte zich die dag om te zeggen dat deze toekenning de minimale kansen verhult die de Vlaamse vertalers van veelal Nederlandse uitgevers krijgen, mede om aan te geven dat de toestand van het Vlaamse literaire vertaalbedrijf ‘ronduit ontluisterend’ zou zijn. Die laatste conclusie werd gehaald uit een enquête, in opdracht gegeven door de Nederlandse Taalunie en haar Steunpunt Literair Vertalen. De laatste instantie organiseerde in mei een drukbezochte Vlaamse studiemiddag om met alle partijen na te gaan wat er aan de positieverbetering van de Vlaamse literaire vertaler gedaan kan worden. Het Steunpunt, dat in 2007 een aanbesteding voor continuering gezond en wel doorstond en zich vervolgens omdoopte tot Expertisecentrum Literair Vertalen, beloofde een aantal suggesties te zullen oppikken en in zijn nieuwe beleid te realiseren. Nog even over De Standaard: dat mag dan wel aandacht vragen voor de kleine goden, maar ze moeten wel de vertalers blijven vermelden (zo verscheen er een uitgebreide voorpublicatie van De rokken van de ui, het geruchtmakende nieuwe boek van Günter Grass, zonder dat ook maar ergens vermeld werd van wie de Nederlandse woorden waren).
Foto Martien Frijns
In Nederland speelde vooral de kwestie rond de honorering van literair vertalers, die het door de NMa, de Nederlandse Mededingingsautoriteit, verboden werd prijsafspraken te maken. Het terechte rumoer haalde de kranten, onder meer onder de veelzeggende kop ‘hoe de kartelpolitie van arme vertalers centen afsnoept en grote bedrijven laat gaan’ (Maarten Huygen in NRC Handelsblad van 1 april 2007). Kamerlid Mei Li Vos stelde daarop kamervragen, en de vakbond slaagde erin om de beleidslijn van de NMa (‘Wij gedogen niets,’ aldus NMa-directeur Pieter Kalbfleisch op 8 mei 2007 in NRC Handelsblad) om te buigen. Op grond van het overleg brachten de VvL en de Vereniging Nederlandse Theatergezelschappen en -Producenten (VNT) per oktober 2007 de toelichtingen bij de modelcontracten in lijn met de Mededingingswet. Het belangrijkste uitgangspunt daarbij werd dat ‘contractspartijen zelf de vrijheid en verantwoordelijkheid hebben om de honoraria, inclusief het aantal voorstellingen en de percentages voor licentievergoedingen, voor de verschillende werkzaamheden overeen te komen’. Er werd ook een ‘redelijke en gangbare honorering’ afgesproken, zijnde € 0,06 per te vertalen woord en een minimum van € 36,86 per te vertalen gedicht.
2007 werd ook het jaar van de doorbraak van website-discussies. Andrea Kluitmann zorgde in haar column op literairvertalen.org voor de nodige gespreksstof. Hetzelfde gebeurde op de nieuwe en bloeiende site boekvertalers.nl. Op de laatste site stond een prikkelende bijdrage van ex-Filter-redacteur Matthijs Bakker. Naar aanleiding van de jaarlijks door het weekblad HP/de Tijd vastgestelde pikorde in literair Nederland stelde Bakker de simpele vraag wat het werk van vertalers eigenlijk had bijgedragen aan die orde, dit tegen de achtergrond van het feit dat namen van vertalers niet op de ranglijst figureren. Twee fraaie voorbeelden: Robert Ammerlaan scoorde hoog (nr. 2) en verkocht als directeur van De Bezige Bij vooral veel van De vliegeraar, vertaald door Miebeth van Horn; nr. 3, Bert de Groot, directeur van NBC/VBK dankte zijn hoge positie ook volgens HP nog altijd aan het feit ‘dat hij indertijd goudmijn De Da Vinci Code door de strot van onderknuppel Hanca Leppink duwde’ (het boek van Dan Brown werd vertaald door Josephine Ruitenberg). Bakker liet zich ook zien op de site van 8weekly, het culturele magazine dat startte met een reeks die hier niet zou misstaan: ‘Het nut en nadeel van vertalingen’. Bakker schreef er over het verschijnsel dat sommige Engelstalige boeken eerder in vertaling op de Nederlandse markt verschijnen waardoor ‘het feit van vertaling ondertussen kan worden verdonkeremaand’ (raadpleging: 29 oktober 2007). ‘Wat ondertussen ongezien het loodje legt,’ concludeert Bakker provocerend, ‘is een levendige vertaalcultuur, want die gedijt alleen op de mogelijkheid van serieuze kritiek.’ Een vertaling zonder origineel is een soort onbevlekte ontvangenis en misschien leeft de vertaalcultuur van dit wonder juist op. Feit is wel dat vergelijking en kritiek, ondanks een enkele poging, nog ver te zoeken zijn in de wereld van het vertalen. Het Fonds voor de Letteren laat op haar website en in haar nieuwsbrief steeds vaker vertalers aan het woord. Paula Stevens, Hilde Pach en Wilfred Oranje werden in 2007 uitgebreider voorgesteld. Het internet magazine Meander interviewde Jan Pieter van der Sterre naar aanleiding van diens Apollinaire-vertaling (De mooiste van… bij Lannoo): ‘Vertalen van literatuur, en van poëzie in het bijzonder, is een heikele aangelegenheid. Heb jij ooit het idee dat een vertaling ook echt “af” is? Nee. Ik zie nu alweer uit naar het moment dat ik mag gaan herzien. Gelukkig heb ik lang over deze bundel kunnen doen, een jaar of drie, waardoor ik de teksten herhaalde malen heb kunnen laten rusten. Rijpen – dat hebben gedichten nodig, in mijn ogen.’)
Naar aanleiding van een discussie rond de hertaling van Woutertje Pieterse door Ivo de Wijs pleitte Marita Mathijsen voor de oprichting van een Instituut voor Hertaalwetenschap, analoog naar het aloude Instituut voor Vertaalwetenschap. Bij alle sympathie die ik voor het voorstel heb – want er wordt ook een lans gebroken voor theoretische onderbouwing en de vertaalwetenschap kan de hertaalwetenschap probleemloos incorporeren – denk ik toch dat het roepen om spelregels en het introduceren van zwarte lijsten van hertalers (‘zij die weglaten’!) niet helemaal de juiste weg is. Toch is de liefde van Marita Mathijsen voor het doordringen in ‘het binnenste van de tekst’, het intiem leren kennen van oude literatuur, aanstekelijk groot. Ik kan me wel vinden in haar pleidooi voor ‘botoxinjecties’ in plaats van drastischer ingrepen in de Camera Obscura, Karel ende Elegast en wat dies meer zij.
Een fregat, zwartgalligheid en stegen van stilte
De Nederlandstalige literatuur blijft uitwaaieren over de hele wereld. Er bestaat, volgens het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF), grote Turkse belangstelling voor Nederlandstalige literatuur. Opvallend was de aanwezigheid van de Vlaamse literatuur in Québec (op de Salon du Livre aldaar in april 2007). De fondsen gingen onder meer naar de boekenbeurs in Thessaloniki, waar Multatuli en Benali ‘op z’n Grieks’ werden gepresenteerd. Ook de Beijing Bookfair wordt inmiddels zeer serieus genomen. Soms gaat het wat minder. Christiane Kuby reageerde in Vrij Nederland met ingezonden brief op een opmerking van de Duitse redacteur van Tomas Lieske: haar vertaling van Mijn soevereine liefde bleef bij Kiepenheuer op de plank liggen (Vrij Nederland van 29 september 2007), maar verschijnt nu dit voorjaar. In Sint-Petersburg, vertelde Aai Prins in de Volkskrant (van 18 september 2007), baarde Jules Deelder opzien met zijn ode op de kut; plaatselijke studenten neerlandistiek hadden de vertaling ervan ‘liever aan een buitenstaander overgelaten’. Irina Michajlova vertaalde een essay van Jan Wolkers in het Russisch ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het Nederlands Instituut in Sint-Petersburg. De schrijver werd uitgenodigd, maar moest de reis op doktersadvies afzeggen. Aan Arjan Peters (de Volkskrant van 25 mei 2007) liet Wolkers in het jaar van zijn dood nog weten: ‘Mij is ten strengste ontraden om de grote reis naar de Oostzee te maken. Als ik het toch doe, zei de dokter, en ik krijg daar wat, nou dan kunnen ze meteen in Moskou naast Boris Jeltsin en Mstislav Rostropovitsj een nieuw kuiltje graven!’ Het werd, vijf maanden later, de Nieuwe Ooster in Amsterdam.
Er verschenen een paar opvallende vertalingen uit het Nederlands afgelopen jaar, ik noem er vier. Gregor Seferens publiceerde in de Duitse Manesse Bibliothek der Weltliteratur Das Fregattschiff Johanna Maria; er is een lijst scheepstermen toegevoegd, en Maarten ’t Hart schreef een exclusief nawoord bij dit klassieke boek van Arthur van Schendel, die hij een ‘raadselachtige schrijver’ noemt. Eveneens opvallend was de uitgave Keine triste Isolde, een aparte bloemlezing van werk van tien hedendaagse Vlaamse en Nederlandse dichters, uitgegeven door Jaap Grave, Jan Konst en Bettina Noak (bij de Wallstein Verlag). De tien dichters werden zorgvuldig, speels en uitgebreid vertaald door acht vertalers, onder wie Duitse dichters en vertaalprofessionals: na intensieve lectuur zijn er misschien wat verschillen in opzet te ontdekken, maar dan heb je de gedichten al flink tot je genomen, wat natuurlijk alleen maar goed is. Opmerkelijk, maar al eerder opgemerkt, was verder de bespreking in Le Monde van 26 januari 2007 door Milan Kundera van Daniel Cunins Franse vertaling van De donkere kamer van Damokles (zie Armada nr. 46 van april 2007). Ik zei het al: Kundera ontdekte in 2007 Hermans, en het werd ook breed uitgemeten in onze kranten (en ook in Filter, uiteraard). In Groot-Brittannië ging het als het ware vanzelf, dankzij de vertalingen van Ina Rilke. ‘Vooral zijn zwartgalligheid’ wordt er (volgens De Groene Amsterdammer van 21 september 2007) gewaardeerd.
In 2007 startte een reusachtig project van vertalingen in het Arabisch. Duizenden boeken, oud en modern, moeten toegankelijk gemaakt worden in een project dat Kalima heet en betaald wordt vanuit de Verenigde Arabische Emiraten. Stultitiae laus (Lof der zotheid) staat op de lijst en verder literaire, filosofische en wetenschappelijke en journalistieke werken uit alle talen ter wereld. In 2003 werd door de VN gesteld dat er jaarlijks meer boeken in het Spaans worden vertaald dan in duizend jaar in het Arabisch, een argument dat Hirsi Ali al eens gebruikte in een van haar interviews. De kranten noemden Erasmus, Pipi Langkous, Derrida en Kafka op het strand van Murakami (De Standaard van 23 november 2007). En dan: Mooi toch die vraag in de jaarlijkse Wetenschapsquiz (VPRO-televisie): ‘Waarom is slechts een klein gedeelte van de middeleeuwse Arabische wetenschap in middeleeuws Europa bekend geworden? Ja, antwoord C natuurlijk: ‘De Europese vertaalcentra waren ver verwijderd van de Arabische wetenschapscentra.’
De wereld wordt door vertalen kleiner, en zoals de Nederlandstalige literatuur het buitenland verovert, zo komen ook de ‘kleinere’ literaturen bij ons binnen. Willy Brill (*1926) voltooide na drie jaar werk eindelijk haar Spiegel van de Jiddische poëzie (Sprakeloos water, bij Meulenhoff, met als opvallende dichter de Amerikaan Zisje Lindau, maar ook de bekende namen als Manger, Katznelson en Sutzkever). Een echte beijveraar is ze, getuige het door haar opgerichte tijdschrift Grine Medine en de Jiddische Bibliotheek bij Vassallucci. ‘Als ik vertaal zit ik met iemand in gesprek, iemand die wat te vertellen heeft. Ik amuseer me met hem, ik bewonder hem en ik heb hem lief. Het is zo mooi,’ liet ze in de Volkskrant weten (16 februari 2007). Peter Schmitz was in Trouw (21 april 2007) ietwat kritisch (‘In haar vaak schitterende vertaling blijkt dan ook dat het haar minder te doen is om nauwgezette benadering van het origineel, maar eerder om een hertaling volgens haar eigen opvattingen van goede poëzie. Het gevolg is dat de vertaling soms “poëtischer” is dan het origineel.’ Bijzonder waren ook De windvanger, een bundel met de gedichten van Breyten Breytenbach, vertaald door Krijn Peter Hesselink, Laurens Vancrevel en Adriaan van Dis (voor Podium) en Stegen van stilte, een keuze uit honderd jaar moderne poëzie verschenen bij Bulaacq in een vertaling van Nafiss Nia en Ronald Bos. Paul Beers gaf zijn Dagboek 1953–1969 van Witold Gombrowicz opnieuw uit, goed voor zo’n cultboek, zonder verwijzingen naar al te Poolse kwesties dit keer, maar herzien en uitgebreid met een register, een interview, aantekeningen en een kleine geschiedenis van Gombrowicz-vertalingen in Nederland (Atlas).
Eindelijk verscheen in 2007 ook de Joodse uitgave van de Nieuwe Bijbelvertaling, de Tanach, met aangepaste persoons- en plaatsnamen, waaronder de weergave van de Godsnaam met ‘Eeuwige’. Bij de presentatie op 19 april in Amsterdam was nog veel voelbaar van de discussies die aan de publicatie voorafgingen. De Wereldgeschiedenis 264–145 voor Christus van Polybios verscheen in een vertaling van Wolther Kassies bij Athenaeum–Polak & Van Gennep, vrijwel tegelijkertijd met Hoe word ik een goed historicus van Lucianus, vertaald door G. de Vries. Hans Oranje noemde de verschijning van het boek van Polybios ‘een groots monument’ (in Trouw van 16 juni 2007). Dezelfde uitgever, die zijn vertalers met portret en biootje in zijn catalogi vermeldt, ging door met de Erasmus-bibliotheek in nieuwe vertaling, dit keer de Verweerschriften, vertaald en toegelicht door Chris Heesakkers en Ton Osinga (door collega-polemist H. Brandt Corstius speels en sympathiek besproken in NRC Handelsblad van 14 september 2007).
Stapels knipsels, fabuleus en leuk geweest, voorbij
En toen maakte ik stapels van knipsels per taal en zag ik hoe klein die van de Spaanse boeken was en hoe groot die van Engels. Dat zal aan mij liggen, zoals alles wat ik hier schrijf relatief is, maar er is wel een factor die buiten mij om meespeelt: de aandacht die in de culturele pers gegeven wordt aan bepaalde boeken. In de sector Spaans werd weer eens de lans gebroken voor Don Quichot (in de Volkskrant van 5 oktober 2007), maar erg spannend lijkt dat niet meer, zelfs niet ter introductie van een chique reeks (Perpetua, die in haar keuze niet bepaald blaakt van innovatiedrift). Athenaeum–Polak & Van Gennep roemt Perpetua, de serie waarin ‘de beste boeken van de wereld’ verschijnen: ‘alle boeken worden opnieuw gezet en zonodig zelfs [sic!] opnieuw vertaald’. Weinig Spaans dus (en nagenoeg niets uit Spaans-Amerika), al moet Het leven is een droom van Erik Coenen genoemd worden, de vertaling van een werk van de zeventiende-eeuwer Pedro Calderón de la Barca die door Maarten Steenmeijer ‘uitzonderlijk’ werd genoemd (in de Volkskrant van 19 januari 2007). Met Portugees – in het jaar van het overlijden van August Willemsen – ging het beter. Vooral vertalingen van Harrie Lemmens kregen de nodige aandacht: voor Handelaar in het verleden van Agualasa, maar vooral voor Fado Alexandrino van António Lobo Antunes, een meesterwerk uit 1983. De complimenten voor Lemmens waren niet van de lucht, ‘fabuleus’ vond Ger Leppers in Trouw de vertaling (14 april 2007), terwijl Ger Groot in de uitgebreide lofprijzing voor deze roman (in NRC Handelsblad van 20 april 2007) zijn grote compliment aan de vertaler stilzwijgend inbouwde. Gevraagd naar het mooiste boek van het jaar (in De Standaard van 28 december 2007) kon Harrie Lemmens geen goed Portugees boek noemen omdat hij ze – zei hij – grotendeels zelf vertaald heeft.
Bij de Italianen was de oogst niet erg groot, ondanks de folder van de Bezige Bij waarin gewezen werd op ‘La primavera italiana’: uiteindelijk ging het daar om twee boeken – Anton Haakman en Linda Pennings vertaalden een roman van Claudio Magris (Blindelings) en Manon Smits kwam met Dit verhaal van Alessandro Baricco, een boek dat zich volgens Maarten Asscher ‘onmogelijk in het tijdsbestek van een scheerbeurt laat samenvatten. Echte literatuur dus’ (in Vrij Nederland van 17 februari 2007). De meeste aandacht bij Italiaans ging uit naar twee klassieke boeken, een van de Siciliaan Giovanni Verga (1840–1922), De leeglopers, vertaald door Yond Boeke en Patty Krone (voor Athenaeum–Polak & Van Gennep), en de hervertaling door Jan van der Haar van Curzio Malapartes De huid, een boek dat in alle besprekingen (ook hier dus) ‘verbijsterend’ genoemd wordt vanwege het ontmenselijkte gedrag van Napolitanen in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog (gepubliceerd in de reeks Oorlogsdomein van De Arbeiderspers). De vertaler kwam zelf in beeld toen hij in NRC Handelsblad (op 1 november) vertelde over zijn bezoek aan het graf van de schrijver op de top van de Spazzavento bij diens geboortedorp Prato in Toscane (‘Als wijgeschenk voor de auteur heb ik een ananas meegenomen. In plaats van bloemen. Ik leg de vrucht op het deksel van de witstenen sarcofaag te midden van alle konijnenkeutels die er op zijn achtergelaten. Vermoedelijk door de dieren zelf. Dit in tegenstelling tot de twee drollen die in het vensterloze raam aan de achterzijde van het muurtje zijn gedeponeerd en die wijzen op mensen en/of honden.’) En toen kocht ik nog, en met mij velen rond de feestdagen, De zilveren lepel, een standaardwerk voor de Italiaanse keuken – Il cucchiaio d’argento uit 1950 – in de hoop nog lekkerder en authentieker te kunnen eten (Van Dishoeck). Het werkt enigszins, maar ietwat bekocht voel je je wel als blijkt dat het uit het Engels – The Silver Spoon – tot ons gekomen is. Gelukkig kwamen er wel vertaalspecialisten voor desserts, groenten, inleidende teksten etc. aan te pas (Jacques Meerman, Cornelis van Ginneken, Henk Noy en Joost Schipper). In de verantwoording wordt gesteld dat de aanpassingen aan de Noord-Europese keuken van de Britten afkomstig zijn, maar dat wel alle oorspronkelijke Italiaanse gerechten gehandhaafd zijn. Moet geruststellend zijn, maar in de Volkskrant noemde eetschrijver Onno Kleyn het kookboek daarom ‘dik en dubieus’ (27 oktober 2007) – pastahoeveelheden zijn te klein voor noorderlingen, palmkool is hier niet verkrijgbaar en ook soep koken van hele kikkers komt te onzent minder voor. Misschien is het dan toch authentieker dan vermoed en kan ik me oprechter Italiaans voelen bij het doorroeren van noordelijke tomatensauzen.
In 2007 kwam wederom een Perlouses-drieling uit van de vertaaldrieling De Haan, Hofstede & Van der Sterre (de deeltjes 13, 14 en 15 bij uitgeverij Voetnoot). De eerste en de laatste vertaler tekenden samen voor de biografische roman Ravel van Echenoz (voor De Geus). De uitgever van de Perlouses liet in de VPRO-gids (juni 2007) fijntjes optekenen dat het hier gaat om ‘de best vertaalde teksten die in Nederland en België verschijnen’. Hij beweerde ook te weten dat deze vorm van samenwerking uniek is, maar zowel de eerste als de laatste opmerking doet andere vertalers en andere samenwerkingsverbanden tekort. Veel werk in 2007 ook van Marianne Kaas, onder meer Vluchten van Toussaint (Prometheus) en het belangrijke Zelfportret van een wild meisje (bij Meulenhoff; zie elders in deze Filter). J.M. Vermeer-Pardoen kwam met de briefwisseling van Voltaire met Frederik de Grote (bij Van Gennep), druk maar vooral door historici besproken. Alleen Hans Driessen liet in zijn bespreking (in de Volkskrant van 18 mei 2007) goed uitkomen dat het hier intussen om een onalledaagse vertaalprestatie gaat. Hannie Vermeer-Pardoen vertaalde eerder (behalve Rabelais en Erasmus’ Lof der zotheid) het Filosofische Woordenboek (2001) en de Filosofische Vertellingen (2003) van Voltaire. De twee belangrijkste vertalingen van het jaar uit het Frans waren naar mijn mening Lucien Leuwen door Leo van Maris (een boek van Stendhal voor Atlas, alom luid geprezen door een koor van critici) en de bloemlezing van werk van Topor, met tekeningen en teksten in de vertaling van Edu Borger, Martine Vosmaer, Karine van Santen, A. de Swarte en Frédérique van der Velden (voor Nijgh & Van Ditmar). Arnon Grunberg stond een deel van zijn AKO-prijzengeld af om dit fraaie boek te realiseren, en hij voegde aan zijn selectie ook een voorwoord toe. Atte Jongstra vond Topor in grote lijnen weliswaar ‘leuk geweest, voorbij’, maar diens Memoires van een oude zak mogen er nog steeds zijn (NRC Handelsblad van 5 oktober 2007). Grunberg won overigens wederom een prijs, de Libris Literatuur Prijs, en stelde wederom geld beschikbaar voor een vertaling, dit keer van het werk van Heinrich Heine.
‘Tolstojs eersteling subliem vertaald,’ luidde het in NRC Handelsblad (Michel Krielaars op 19 januari 2007), de lof gold Arthur Langeveld, maar ze werd grof aangezet: alle oudere vertalingen van Kinderjaren zouden daarmee ‘gedateerd, omslachtig en log’ zijn. Van het werk van Achmatova verscheen een tweetalig deel Werken bij Van Oorschot in de vertaling van Marja Wiebes en Margriet Berg. Tegelijkertijd – naar mijn idee, als stamgast van boekhandels, op dezelfde dag – presenteerde Meulenhoff een bloemlezing van de Achmatova-vertalingen van Hans Boland, die al heel lang aan dit oeuvre werkt. Boland werd overigens (in Vrij Nederland van 3 november 2007) geprezen voor zijn vertalingen van de late lyriek van Alexandr Poesjkin: in een lang en gedreven stuk door Sana Valiulina, die wees op het uitblijven van reacties op deze fraaie uitgave van Papieren Tijger. Volgens haar ‘kunnen Poesjkin en Boland het best goed met elkaar vinden’. In deze Filter wordt een indruk gegeven van de twee Achmatova’s die er nu bijgekomen zijn. De Boland-uitgave is met liefde bezorgd en zeker ook liefdevol (en steeds opnieuw) vertaald. Guus Middag noemde in een uitvoerige bespreking zo al zes vertalers die zich bij ons aan Achmatova’s werk gewaagd hebben, onder wie Kees Verheul, en ook hij kan moeilijk kiezen: ‘Zo zijn er aan de ene Achmatova die ik uit de verte kende nu verschillende nieuwe Achmatova’s toegevoegd. Het gevolg is wel dat ik niet goed meer weet waar ik de echte Achmatova lees,’ zei hij (NRC Handelsblad van 30 november).
Ansichten, een Turkse brug en travel mate’s
Ariebombarix, desperanto, vertaalterrorisme, ontvleugeld, Poehazië, klunk: dat is een keur aan hapaxen die in de eerste helft van 2007 in de krant werd uitgestort door Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet. Begin 2007 begonnen zij de rubriek ‘Briefkaart uit Vertalië’ met de uitdagende woorden: ‘Vertalië is een land dat erg aan traditie is gehecht. Dat merk je aan het brommen en fronsen als er een nieuwe vertaling van een oud meesterwerk verschijnt. Het is alsof je straat plotseling een andere naam krijgt. Alsof je geliefde plotseling met een gekleurde pruik op loopt. Het is altijd even wennen’ (NRC Handelsblad, 5 januari 2007). Daarna volgde elke week een nieuwe, eigenzinnige belichting van een vertaalkwestie, groot of klein. De rubriek werd veel gelezen, er werd ook (zo te zien, als ik keek) druk op gereageerd. Ik herinner me de column over de Turkse, aangepaste editie van Geert Maks boekenweekgeschenk De brug, waarin ferm en stevig stelling werd genomen over en tegen het aanpassen of afzwakken van moeilijk liggende teksten. Van Maks Köprü werden 20.000 exemplaren verspreid. De ‘Turkse lezer gelooft in het boek van Mak’ liet Nedim Gürsel nog weten (NRC Handelsblad van 31 maart 2007), maar een week later haalde het ‘kuisen’ van het boek de voorpagina van dezelfde krant (7 april 2007). De CPNB wilde snel alle exemplaren vervangen, maar had blijkbaar toch van tevoren ‘aan de Turkse wet willen voldoen’. ‘De vertaler heeft daarom delen omgewerkt,’ aldus directeur Kraima, daarmee een vertaalopvatting debiterend die haaks staat op de gangbare opvattingen in ons taalgebied. Daarna wat schijnbewegingen en je kon je vertaling omruilen tegen een verbeterde versie, maar dat werd nauwelijks gedaan. Hoe hoog de kwestie opliep blijkt uit het hoofdredactionele commentaar van NRC Handelsblad: ‘In de vertaling (Köprü) zijn politiek gevoelige passages over de Armeense kwestie afgezwakt. (…) Het is treurig dat het sfeervolle en politiek nauwelijks omstreden boekenweekgeschenk aangepast moest worden. Het is goed dat de CPNB Turkse lezers hier alsnog de gelegenheid biedt van de ongekuiste versie kennis te nemen,’ al moest je er wel het gewraakte exemplaar voor inleveren (op 9 mei, twee maanden na de boekenweek hadden 280 mensen dat gedaan).
Daartegenover stonden onschuldiger faits divers: ook in vertaling lukt het Tarzan niet te ontroeren, stelde Patrick van den Hanenberg toen hij de gelijknamige musical in de vertaling van Martine Bijl aanschouwd had (de Volkskrant van 17 april 2007). Vlak ervoor had dezelfde criticus de vertaling door een andere BN-er (van Steel Magnolias, een toneelstuk van Robert Hartling) gekapitteld: ‘Vertaalster/bewerkster Daphne Deckers verplaatste het verhaal naar modern Nederland, met Rachel Hazes en Gerard Joling als onderwerpen van gesprek. En dat werkt ook niet! Het getut van die vrouwen in dat stadje in Louisiana valt op z’n plek, in het moderne Nederland is het toch wel erg veel oninteressant geblaat.’ Ook popsongs zijn vogelvrij. In 2007 was een ‘vertaalgolf’ van popliedjes te signaleren, en de manier waarop dat gebeurde paste bij de algemene vercabaretisering van de samenleving waarin lolligheid meer gewaardeerd wordt dan vakwerk. Ik doel op iemand als Jan Rot, die simpelweg kan stellen dat ‘de Duitse Schubert-liederen niet om aan te horen zijn’ (de Volkskrant van 27 oktober), om eraan toe te voegen dat hij er in zijn eigen vertalingen urenlang naar luisteren kan. De ‘hertaalcultuur’ wordt zelfs verfoeid door belanghebbenden: naar aanleiding van Rots Hair-vertaling verzuchtte theaterdirecteur Frank Verhallen: ‘Maak eens wat nieuws!’ (zelfde krant). De verkleutering werd goed zichtbaar toen Rot vijftig werd en in Het Parool prompt geafficheerd werd als ‘vertaler van meesterwerken’ (8 december). Nu is dat op zich geen probleem, maar wel als aangekondigd wordt dat in 2010 Mahlers Kindertotenlieder, Lied von der Erde, Fahrende Gesellen etc. ‘in kek Nederlands’ zullen weerklinken. Dat staat niet ver af van wat Rot al doet met tophits van vroeger, zoals ‘Only the lonely’ dat hij omdoopte in ‘Oma in coma’. Alhoewel, ‘Klote met Kerstmis’ voor ‘Lonely this Christmas’ kan dan wel weer. De vertalingen van Henkes en Bindervoet daarentegen worden steeds serieuzer genomen, getuige de boekuitgaven van de Dylan-songs; ook de stevige kritieken erop zijn daar een teken van (ik denk aan de bestraffende kritiek van Arjan Peters in de Volkskrant van 22 november 2007). En wat is er op tegen om het vertalen commercieel uit te buiten, bijvoorbeeld met software in mobieltjes, als je je weg wilt vinden in China: er zijn al heel wat draagbare vertaalmachientjes, leespennen, travel mate’s ontwikkeld. Je mobieltje doet het woord voor je in het Mandarijn, als het aan firma xs2theworld ligt (NRC Handelsblad van 12 maart). In Amsterdam stortte concurrent Steape zich op het vertalen per mobiele telefoon: zeventien talen plus straattaal, en ook daar is ‘travel’ de ‘focus’ (Het Parool van 24 februari).
Drie beste lezers
Laat me dit jaar een eigen top-drie presenteren van beste lezers van vertalingen. Allereerst maakte Jacq Vogelaar iedere maand in De Groene Amsterdammer een keuze uit de vertaalde literatuur die op de Nederlandse markt verschijnt: ‘Het gaat meestal om boeken die recent zijn uitgekomen. Zijn keuze wil niet per se zeggen dat het de betere of beste boeken zijn. Soms gaat het om titels die meer beloven dan ze bij nader inzien blijken waar te maken,’ aldus het weekblad (op 4 mei 2007). Sommige vertalingen werden alleen in dit blad besproken, veelal door Vogelaar zelf. Steeds ging het om een subjectieve maar niet door commercie beïnvloede mening, vaak over in kritieken verwaarloosd werk (in het genoemde nummer werd werk van M. Vanderzee voor IJzer, van Liesbeth Goedbloed voor De Banier, van Lidwien Biekmann voor Querido en van Han Meyer voor Nijgh & Van Ditmar besproken: allemaal niet de bekendsten onder de vertalers). Vogelaar ontving in 2007 de Constantijn Huygensprijs voor al zijn boeken, maar een bonusprijs voor zijn kritieken, recensies en leesverslagen was niet gek geweest. Vogelaar heeft ook zijn gevoeligheden. Bij het werken aan zijn grote boekessay en bloemlezing Over kampliteratuur (De Bezige Bij) trof hij het ene na het andere citaat aan dat was ‘overgebleven, vervalst of verkeerd vertaald. Een recent voorbeeld: in de nieuwe Duitse vertaling van Eli Wiesel heet het crematorium in Buchenwald een gaskamer. Maar er wáren geen gaskamers in Buchenwald. Zo’n fout is veel schadelijker dan alle Carl Friedmans bij elkaar. Wiesel pleegt zelf ook tekstvervalsingen, hij dikt verhalen van anderen aan. Dat is ontoelaatbaar en gevaarlijk. Daarom heb ik zo’n bewondering voor Robert Antelme. Hij schetst bewust de precieze context: nee, ik was niet in Buchenwald, maar in Gandelsheim, een paar kilometer verderop. Dat is een verhaal apart, dus dat moet je ook als apart verhaal vertellen’ (Vrij Nederland van 10 maart 2007).
Een andere uitzonderlijke vertalingenlezer is de al eerder genoemde Guus Middag. Naar aanleiding van de vijftien poëzievertalingen die Huub Beurskens publiceerde in Scherven flessenglas (een relatiegeschenk van het bedrijf Perfect Service), merkte hij op 23 maart 2007 in NRC Handelsblad op dat alle teksten in wezen vertalingen zijn en dat ook lezen een vorm van vertalen is: ‘En, dat kan er dan ook nog wel bij, het enige wat we lezen zijn vertalingen. De Italiaanse dichter Eugenio Montale zag zichzelf helemaal niet als dichter, maar als vertaler. Hij schreef geen gedichten, hij zag ze voor zich, als in een droom. Om anderen mee te laten lezen, zette hij ze dan maar om, “vertaalde” hij ze dan maar in het Italiaans.’ Middag stelde dat die ‘vertaalgedachte’ Beurskens moest aanspreken. Diens ‘gedichten’ staan er, en ‘het doet er niet veel toe’ als het gedicht een vertaling van Alexander Koesjner, Prince of Karel van de Woestijne is. Beurskens lokt als vertaler extreme reacties uit, dat is duidelijk. Door Graa Boomsma’s bespreking van de gedichten van William Carlos Williams (Even dit, bij Meulenhoff) werd duidelijk wat er gebeurt als je de Beurskens-vertalingen langs een traditionele vertaalkritische lat legt. Boomsma vergeleek met het origineel er pal naast, maar was wel zo fair de vertaalopvattingen van Beurskens mee te nemen. Even overwoog hij dat deze vertaling ‘een verdwijntruc’ is, maar zijn conclusie was alsnog dat Williams ‘een meer evenwichtige introductie in het Nederlands’ verdient (De Groene Amsterdammer van 2 februari 2007). Zo is de irritatie inderdaad alleen op te lossen door naar de oorspronkelijke Williams te grijpen en vertalingen als zodanig opzij te schuiven. Beurskens publiceerde zijn gedichten trouwens met verwijzingen als: ‘cf. Hugo von Hofmannsthal “Zuweilen kommen niegeliebte Frauen” en Prince, “If I Were Your Girlfriend”’: ‘De gedichten in Scherven flessenglas zijn allerminst vertalingen, stelde Beurskens ook, ‘ze zijn eigenzinnig over bestaande teksten heen geschreven waarvan ze soms zelfs contravormen zijn geworden.’
De prijs voor de zinnigste opmerkingen over het vertalen van het jaar gaat wat mij betreft naar Michaël Zeeman, die in een recensie op zoek ging naar vertalingen in andere talen van Mutlukuk, een roman van de Turkse politicus en auteur Ömer Zülfü Livanelli (door zijn Nederlandse uitgever, Prometheus, Omer Livaneli genoemd). De roman werd namelijk niet uit het Turks vertaald, maar, zoals Zeeman concludeerde, uit het Frans (door Jean Schalekamp): ‘Zo leesbaar als het boek is, dat kan natuurlijk niet. Want aan wie danken wij nu bijvoorbeeld de leesbaarheid, aan de auteur, diens Franse vertaler of zijn Nederlandse? Kennelijk is er, ook onder de tweede generatie, nog altijd niemand die zo’n boek even uit het Turks vertalen kan. Of de uitgever had onredelijke haast. Beide is onbegrijpelijk’ (de Volkskrant van 25 mei 2007). Erdal Balci stoorde zich er in Trouw niet aan, maar merkte wel op dat het minder om een roman dan om een Quick Guide to Turkey gaat (16 juni 2007).
Jean Schalekamp had duidelijk het meest te verduren in 2007. Het nieuwe boek van Ondaatje kreeg veel aandacht (Divisadero, bij Prometheus), veelal werd bewondering voor het boek geuit, maar wel een keer met een ‘paradoxale waarschuwing voor iedereen met ook maar een beetje mededogen met de Nederlandse taal: koop Divisadero in vredesnaam in het Engels! Waarom? Omdat het alternatief leest alsof de ruwe versie uit een overjarig vertaalprogramma is gerold (met alle kromme zinnen en bespottelijke anglicismen van dien), en er vervolgens geen sterveling meer naar heeft gekeken. In zin twee woont er al iemand in een blokhut als een kluizenaar “of een of ander wezen”, en daarna houdt de kreupelspraak nooit meer op. Soit.’ Aldus Dirk-Jan Arensman in Het Parool van 7 juni 2007. Hans Bouman was hem al voorgegaan in de Volkskrant (van 24 mei 2007). Ook hij kwam met de blokhut ‘waarin een grootvader woonde “als een kluizenaar of een of ander wezen” (“like a hermit or some creature”). Verderop: “sequoiahout duurde wel langer dan honderd jaar”. Je hoort het Engels erdoorheen, maar het Nederlands is brandhout. Nog wat strooigoed: een “geruiten” kleed, “Peruviaans”, “verleende juridische verdediging”, “En zaterdags ging Lucien erheen om Roman te helpen met knolrapen uit te graven”. En zo moddert het maar door. In elke vertaling gaan zaken verloren. Maar hier is een roman die het in de eerste plaats moet hebben van zijn zorgvuldige taalgebruik en fraaie beelden geofferd aan blinde productiewoede.’ Dat kon Prometheus in zijn zak steken.
Alle bladen doen twee keer per jaar goed mee met het promoten van boeken, niet altijd onaangenaam of al te opportunistisch. Tegen de zomer de vakantie- en strandboekadviezen, met dit keer een antwoord op de vraag welk boek ‘de ramen openzette’ (De Groene Amsterdammer in juli 2007) en ‘slow reading’ bij NRC Handelsblad (‘te midden van haast en oppervlakkigheid wordt het tijd voor “slow reading”’). En aan het eind van het jaar de ‘beste boeken’, ook wij in ons ‘vertaaljaar’. Jan Blokker noemt dan de briefwisseling van Voltaire, ‘omdat het zo’n mooie, welluidende vertaling is, met precies de goede annotaties’, Pieter Steinz Verloren van Daniel Mendelsohn (NRC Handelsblad van 7 december 2007; zie verderop in Filter), Jacq Vogelaar Saul Friedländers Nazi-Duitsland en de Joden (vertaald door Margreet de Boer en Jacques Meerman voor Nieuw Amsterdam). Er werden boeken genegeerd in 2007 en de uitgevers mochten er zelf op wijzen. Xandra Schutte noemde een vertaling van de Cubaanse schrijfster Mayra Montero, maar op de website van de uitgeverij (Meulenhoff; evenmin op bol.com trouwens) is niet direct te vinden wie haar vertaalde (dat was Eugenie Schoolderman). In Vrij Nederland was dat (op 29 december), en hetzelfde weekblad pakte nog eens uit met tips van schrijvers die hun ‘ultieme boek’ moesten noemen (15 december 2007). P.F. Thomése had daar het grootste respect voor vertalers door ‘dank u wel, vertaler Leo van Maris’ te zeggen naar aanleiding van Lucien Leuwen. In De Standaard van 28 december 2007 pleitte Luc Devoldere ook al voor hetzelfde boek van Stendhal (‘Meedogenloos. Magistraal’). Marc Hooghe wees er op het belang en het ‘fraaie’ van de vertaling van David Humes Traktaat over de menselijke natuur.
Andere tijdschriften dan Filter kwamen met echte themanummers over vertalen. Het roemruchte Sprache im technischen Zeitalter (sinds kort ook Spritz genoemd) publiceerde de lezingen van het tienjarig jubileum van het Deutsche Übersetzerfonds, onder meer een stuk van Umberto Eco, de prijsredenaar, en een goede analyse van Duitse Faulkner-vertalingen. Yang kwam met een vertaalnummer, dat ‘Omzetsels’ werd gedoopt werd (2007: 2): ‘geen verzameling weetjes, klachten en terechtwijzingen, geen herkauwen van oude, afgezaagde discussies uit Vertalië. Evenmin,’ aldus Piet Joostens namens de redactie in een brief van 17 maart 2007, ‘wensen we met dit nummer bij te dragen aan de Vertaalwetenschap. Yang legitimeert geen instituten, is geen academisch tijdschrift en ook geen Filter. Wat we beogen is een zo avontuurlijk mogelijk dossier met praktische experimenten en beschouwingen, met bijzondere aandacht voor allerlei vormen van wat we hier anders, oneconomisch of onorthodox vertalen zouden kunnen noemen.’ Ik vond ‘Omzetsels’ zeer geslaagd.
Gelauwerd, geridderd, herinnerd
Jeanne Holierhoek ontving op 7 juni 2007 volkomen verdiend de Elly Jaffé Prijs, vooral voor haar Montesquieu-vertalingen, die volgens de jury blijk geven ‘van een subtiele harmonie tussen hedendaagse en klassieke taal’. In haar betrokken dankwoord betoonde de prijswinnares zich, zoals steeds, een kritische deelnemer aan het hedendaagse vertaaldebat. Het Jaffé-stipendium voor jonge vertalers uit het Frans werd toegekend aan Martine Woudt. De tweejaarlijkse Aleida Schot-prijs voor vertalingen uit de Slavische literatuur ging naar Edgar de Bruin (voor Spoelen met teerzeep van de Tsjech Topol). Als gold hier de wet van het evenwicht werd de NLPVF Vertalersprijs 2007 toegekend aan de Tsjechische vertaalster Olga Krijtová (*1931), die in haar toespraak op 14 december 2007 in Utrecht indruk maakte met haar energieke pleidooi voor meer vertalingen uit het Nederlands. Een van de twee prijzen van het Fonds voor de Letteren ‘voor bijzondere verdiensten voor de kwaliteit en diversiteit van de literatuur in Nederlandse vertaling’ ging naar Hilde Pach. Paula Stevens werd geëerd met een koninklijke onderscheiding (Commandeur in de Orde van St. Olaf!) wegens haar verdiensten voor de Noorse literatuur; Nelleke van Maaren ontving de ridderorde van Oranje-Nassau als literair vertaler en mede-oprichter van het Vertalershuis in Amsterdam; Stefan van den Bremt werd op 7 december 2007 in het Mexicaanse Zacatecas gelauwerd met de Premio Internacional de Poesía Ciudad de Zacatecas voor zijn staat van dienst als dichter, vertaler en promotor van de culturele uitwisseling tussen Vlaanderen en Mexico. De Stichting Praemium Erasmianum kende een studieprijs toe aan Matthijs de Jong, zowel voor zijn proefschrift als voor zijn engagement in enkele vertaalprojecten van het Nederlands Bijbelgenootschap, onder meer dat van de Bijbelvertaling ‘in eenvoudig Nederlands’. De Filter Vertaalprijs 2007 ging – het zij hier ten overvloede vermeld – naar Onno Kosters voor zijn Watt.
Maar het was met name feest voor vertalers uit en in het Duits. Ria van Hengel ontving de Martinus Nijhoff Prijs voor haar vertalingen van werk van Elfriede Jelinek en W.G. Sebald (zie de vorige Filter voor het juryrapport). De tweede Fonds-voor-de-Letterenprijs ging naar Wilfred Oranje. De Else Otten Übersetzerpreis 2006 werd op 19 januari 2007 uitgereikt aan Hanni Ehlers voor haar vertaling van een boek van Connie Palmen. De Duitse kinderboekenprijs, de Luchs, ging naar Guus Kuijers Het boek van alle dingen: het bijzondere en goede is dat de auteur de prijs deelt met zijn vertaler, met Sylke Hachmeister in dit geval. Tijdens een geïnspireerde workshop rond het vertalen van de poëzie van Anneke Brassinga (in juni 2007) werd de James Brockway Prize voor poëzievertalingen uitgereikt aan Gregor Seferens voor zijn vertalingen in het Duits van gedichten van Anna Enquist. Dit gebeurde overigens tijdens Poetry International, waar je dichters kunt zien en aanraken en waar de vertalingen hoog in de lucht achter hen op een scherm geprojecteerd worden: een spektakel als je probeert de clash tussen origineel en vertaling onmiddellijk te duiden en verschuivingen op heterdaad wilt betrappen. Andrea Kluitmann nam samen met de Vlaamse schrijver Do van Ranst in de categorie jeugdboek de Deutscher Jugendliteraturpreis in ontvangst: een loodzwaar bronzen beeld, zoals ze liet weten in haar SLV-column van 25 oktober 2007, volgens dewelke zowel schrijver als vertaler vrolijk en jeugdig van het podium schijnen te zijn gesprongen.
Susan Massotty kreeg de Vondel Translation Prize 2007 toegekend voor haar vertaling van Kader Abdolah’s Spijkerschrift: My Father’s Notebook, verschenen bij Canongate in Edinburgh, een verdiende bekroning van een groeiend vertaaloeuvre. De derde David Reid Poetry Translation Prize, voor de vertaling van ‘Het Egidiuslied’ van Jan Moritoen – een heuse wedstrijd dus – ging naar Francis Jones, die gedicht verplaatste naar een moderne lokale setting, dialect inzette en zo volgens de jury ‘de essentie van het gedicht nieuw leven inblies’. De Prix des Phares du Nord, de tweejaarlijkse prijs voor het in het Frans vertalen van Nederlandstalige literatuur ging naar Annie Kroon (*1941), die tien boeken van Hella Haasse op haar naam heeft staan.
Van de in 2007 overleden vertalers moeten we allereerst August Willemsen (1936–2007) noemen, die met zijn vertalingen een belangrijk deel van de Portugese en Braziliaanse literatuur toegankelijk maakte voor de Nederlandstalige lezer. Boven zijn overlijdensadvertentie prijkte zijn eigen verwoording van regels van Camões: ‘Ware voor zo lange liefde / niet zo kort het leven’. Zo luidde ook de titel van zijn allerlaatste vertaling. Toepasselijker kan haast niet, schreef ook Ger Groot (in NRC Handelsblad van 7 december 2007), zeker omdat het ook nog eens de grootste Portugese schrijver betreft. Ook de in 2007 overleden schrijfster Hanny Michaelis (1922–2007) was actief als vertaler. Samen met haar toenmalige echtgenoot Gerard van het Reve vertaalde ze onder meer diens The Acrobat and other Stories in het Nederlands, waarbij het nog steeds niet duidelijk is welk aandeel ieder van hen daarin gehad heeft.
Op 26 januari 2007 overleed Zofia Klimaszewska (1949–2007), een belangrijke wegbereider voor Nederlandstalige literatuur in Polen. Zij was hoogleraar neerlandistiek in Warschau, werkte lang aan een woordenboek Nederlands-Pools en Pools-Nederlands en vertaalde heel wat belangrijke boeken, bijvoorbeeld Het verdriet van België van Hugo Claus. In 2007 overleden drie gedreven pleitbezorgers van het vertalen, misschien eerder op het vlak van beleid, maar in alle drie de gevallen ook met grote betrokkenheid en hart voor de zaak. Hugo Verdaasdonk (1945–2007) speelde een belangrijke, doorgaans ook leidende rol bij heel wat initiatieven van de VvL, het Fonds voor de Letteren en het Vertalershuis. Aad Nuis (1933–2007) was lange tijd bestuursvoorzitter van het NLPVFen ook hij droeg vertalers een warm hart toe. De derde pleitbezorger was misschien de minst bekende, maar ook Henri Methorst (1909–2007) heeft veel invloed gehad: hij gold, behalve als voorvechter van homorechten, als boegbeeld van de Nederlandse tolken en oprichter van het NGV. In 1933 richtte hij uitgeverij De Driehoek op, met als doel het doorbreken van taboes en het op de markt brengen van omstreden schrijvers als D.H. Lawrence en Henry Miller. Methorst was de vertaler van veel werk van de Indiase wijsgeer Krishnamurti, die hij bij bezoeken aan West-Europa vaak als tolk begeleidde.
Ware voor zo lange liefde niet zo kort het leven, ja. Dat niet iedereen vergeten wordt bleek uit de herdenking in Nijmegen dat dertig jaar geleden op 34-jarige leeftijd Pé Hawinkels overleed. In de nieuwe column in deze Filter wordt er aan hem teruggedacht. De hierna volgende bijdragen van ‘Het vertaaljaar 2007’ proberen al evenzeer de herinnering aan opmerkelijke vertalingen vast te houden.
Ontstoken gemeenschappen en volle fuiken
Zowel bij de vertalingen uit het Engels als bij die uit het Duits werden parels uit de literatuurgeschiedenis en belangrijke filosofische werken opgediept en werd er tegelijkertijd gezocht naar bestsellers. Bij Duits werd een aantal opvallende herontdekkingen gedaan: Piet Meeuse kwam met De catacombe van Malussië, een verloren gewaand boek van Günter Anders uit 1932 (voor Lemniscaat), Wilfred Oranje vertaalde Fontanes in 1898 gepubliceerde Stechlin (bij Atlas), Ard Posthuma presenteerde Oliebol van Wilhelm Raabe, een boek uit 1888 (bij L.J. Veen), uitgeverij IJzer bracht Idylle in ballingschap in de vertaling van Maarten Bogaert (een boek van Soma Morgenstern uit 1947), Dineke Bijlsma kwam met Jarmila van Ernst Weiss (voor Van Gennep), in 1940 aangetroffen in diens nalatenschap.Daarop werd De ooggetuige van Weiss uit 1938 in een oude, door Frank Schuitemaker herziene vertaling van W. Wielek-Berg herdrukt (door dezelfde uitgever) en alom geprezen. De Brieven uit de oorlog van Heinrich Böll verschenen in de vertaling van Goverdien Hauth-Grubben (bij De Arbeiderspers) en er kwam zelfs een vertaling van een boek uit 1494: Het narrenschip van Sebastian Brant door E. Vandervoort (zie elders in dit nummer). Kortom, er werd vooral naar klassiekers gezocht. Inmiddels wordt er hoe langer hoe meer uit het Duits vertaald en zijn er opmerkelijke successen te noemen, zelfs bestsellers. De Zwitser Pascal Mercier moet hier genoemd worden met zijn Nachttrein naar Lissabon en Perlmann’s zwijgen, allebei door Gerda Meijerink vertaald voor de Wereldbibliotheek. Ook Het meten van de wereld van Daniel Kehlmann, bij ons vertaald door Jacq Vogelaar (voor Querido), vindt zijn weg over de gehele wereld. Een derde bijzonder boek, een dwingend en snel verteld epos, is eveneens van een Zwitser, van Charles Lewinsky. Elly Schippers vertaalde voor Signatuur diens grote roman onder de titel Het lot van de familie Meijer. Er beweegt veel dus, maar helaas weinig poëzie, al moet Oogst van Günter Grass door diens boven ongenoemd gebleven vertaler Jan Gielkens wel genoemd worden (bij Meulenhoff).
Van oudsher wordt er ook veel non-fictie en filosofie uit het Duits vertaald, en niet de geringste boeken. Uitgeverij Mets & Schilt presenteerde uiteindelijk het Verzameld Werk van de Duitse historicus Sebastian Haffner (1907–1999), vertaald door Jacqueline Godfried, Ruud van der Hem, Piet Jaarsma, Gerrit Bussink en anderen. Het meest opvallend natuurlijk de Werken in elf forse delen van Sigmund Freud, door Wilfred Oranje vertaald en bezorgd. In De Groene wijdde Hans Driessen een flink aantal essays aan het werk dat nu ‘definitief’ – zo de uitgever – in Nederland is gearriveerd. Hans Driessen haalde de ene na de andere heksentoer uit, in 2007 bijvoorbeeld Woede en tijd van Peter Sloterdijk (voor SUN). Van Nietzsche verschenen Nagelaten fragmenten, volgens Maarten Doorman (in de Volkskrant van 27 april 2007) ‘uitstekend’ vertaald door Mark Wildschut en Michel van Nieuwstadt (ook SUN). Van de laatste vertaler werd Horkheimers en Adorno’s beroemde Dialektiek van de Verlichting (bij Boom) opnieuw en herzien uitgebracht. Daarnaast wat kleinere maar positieve impulsen: ik noem de vertaalestafette die door de Duitse school georganiseerd werd en waarin een tekstje van Gottfried Keller door de handen van verschillende vertalers ging om uiteindelijk weer in andere Duitse vorm terug te keren. De tekst werd namens de jury van de jaarlijkse vertaalwedstrijd in een fraai boekje uitgegeven door Nelleke van Maaren en Gerda Meijerink. Opmerkelijk was ook de fraaie uitgave van zeven gedichten van Rilke vertaald in het Nedersaksisch, het Gronings etc. (bij AfdH Uitgevers: ‘Zien blik is van aal laans troalies goan / zo muid geworden, dat alles hom ontgaait. / t Is of der veur vor hom doezend troalies stoan / en achter doezend troalies gain wereld bestaait.’ )
Toch werd de grote bulk uit het Engels vertaald, en ook daar weer klassiekers. Het vaakst besproken boek uit de Angelsaksische wereld was zonder twijfel de nieuwe vertaling van The Waste Land, waarvan het onderliggende ‘geheim’ nu door Paul Claes al duidend onthuld zou zijn (zie zeker de bespreking door Onno Kosters in de vorige Filter). Toch ging ook daar de aandacht eerder naar de meer grijpbare fenomenen: de auteur en zijn leven, de duider en zijn betoog; slechts zelden werd gekeken naar de effecten van de nieuwe interpretatie zoals die zich aftekenen in de vertaling. Het verzameld werk van Shakespeare werd opnieuw uitgebracht door Meulenhoff/Manteau als hommage aan de Vlaamse eminence grise Willy Courteaux. Vreemd om te lezen dat Courteaux er maar veertien jaar over gedaan heeft (De Morgen van 4 april 2007, de interviewer is Tom Lanoye). In De Standaard bekende Courteaux, die zich voor precisie en tegen het ‘verkomrijen’ uitspreekt, dat hij bij één passage uit Romeo and Juliet de handdoek in de ring heeft gegooid, net als Schlegel, zegt hij, die die tien regels met ‘schunnige badinage’ ook weggelaten heeft (7 april 2007). Theo Knippenberg kwam weer terug op de markt met zijn ‘bulkboeken’, en nr. 2 (van 2 december 2007) bood de volledige tekst van De kleine Johannes van Frederik van Eeden, ‘kompleet hertaald voor de 21e eeuw’. Voor de hertaling tekent ene Peter Marteau uit Keulen, die ook tekent voor Eerste liefde van Mark Twain, wederom in de volledige tekst. Nader onderzoek moet uitwijzen wat hier nou precies aan de hand is, maar de vluchtstad Keulen geeft misschien aan dat er een juridische constructie nodig is om vrijwaring van rechten te verkrijgen. Ik kon in elk geval geen bronvermelding vinden in deze uitgave van zegge en schrijve € 1,95.
Vertaalanalyses of zelfs vertaalkritieken zijn met een zaklantaarntje te zoeken, maar ook daar weer een compliment voor boekvertalers.nl en 8weekly.nl, die De jacht op de slaai van Jan Kuiper (Querido, de vertaling van The Hunting of the Snark van Lewis Caroll) probeerden te doorgronden. Kritiek was er op de Nederlandse vertaling van The Classical World van Robin Lane Fox (verschenen als De klassieke wereld bij Bert Bakker in een vertaling van Tinke Davids, Paul van den Hoit en Dick Lagrand). ‘Stroef en moeizaam’, aldus Rob Hartmans in De Groene Amsterdammer (van 9 februari 2007), en ‘ontstoken gemeenschap’ werd aangevoerd als voorbeeld van een onbegrijpelijke formulering. Hartmans leverde nog een aantal steekhoudende argumenten en concludeerde dat een boek als dit ‘een betere behandeling’ verdiend had. Een aantal boeken werd druk besproken, en vaak genoemd in de eindejaarslijstjes: Wat is de Wat, het nieuwe boek van Dave Eggers in het Nederlands van Gerda Baardman en Wim Scherpenisse (voor Rothschild & Bach); Gerda Baardman vertaalde samen met Christien Jonkheer ook nog eens een ander bijzonder boek, The Yiddish Policemen’s Union, vertaald als De jiddische politiebond van Michael Chabon (voor Anthos/Manteau); en Aan Chesil Beach van Rien Verhoef (een boek van Ian McEwan bij De Harmonie). Jan Pieter van der Sterre kreeg grote complimenten voor Nachthuis van Martin Amis (‘Het is een genade,’ zei Michaël Zeeman in de Volkskrant van 2 maart 2007, ‘dat hij het heeft mogen vertalen’). Peter Bergsma zorgde weer voor een fraaie vertaling van Coetzees nieuwste boek, een ‘wereldprimeur’ zogezegd, maar Dagboek van een slecht jaar (voor Cossee) kreeg wel twee bestraffende vingertjes te zien. Zowel Michaël Zeeman (in de Volkskrant van 2 augustus 2007) als Matthijs Bakker (op 8weekly) legde er een op de zere plek van een vertaling die verschijnt zonder dat er ergens een origineel te bekennen was.
Veel aandacht – natuurlijk, want het is een gouden boek – voor de nieuwe vertaling van alle verhalen van Edgar Allan Poe, door Paul Syrier voor Athenaeum–Polak & Van Gennep, maar ook veel opmerkingen over de gemiste kans om een stevige editie te maken, met de verhalen op volgorde van ontstaan bijvoorbeeld en met een gedegen nawoord, desnoods van een schrijver, zoals in de Perpetua-reeks gebeurt (maar daar gaat het weer meestal om herdrukken van bestaande vertalingen, iets dat ook door iemand als Martin de Haan betreurd werd in de Volkskrant van 6 december 2007). Veel lof ontving Gerlof Janzen voor zijn vertaling van de brieven van Keats, verschenen bij Athenaeum–Polak & Van Gennep, bijvoorbeeld in De Standaard van 4 juli van Erwin Mortier: ‘De lezer kan volle fuiken inhalen, op elke bladzijde van deze collectie valt wel iets te vangen. Keats mokt met stijl, geilt met stijl, hunkert en wanhoopt met stijl en denkt met stijl. Dik vijfhonderd bladzijden beslaat deze zeer welkome en wondermooie vertaling van dit vitale onderdeel van Keats’ literaire productie.’
Een onverwachte, want in het geheel niet marktconforme special over Patricia Highsmith en haar werk in De Groene Amsterdammer (van 1 juni), waarin ook oude vertalingen besproken of althans genoemd werden (Stille waters uit 1975 van Stella Bromet, Ediths dagboek uit 1978 van Aris van Braam, Hoe schrijf ik een spannend boek? uit 1985 van Anneke Brassinga en Vreemden in de trein uit 1991 van Jan en Tineke Donkers). In sommige essays blijkt dat de ‘niet mooie, maar precieze’ taal van Highsmith (Peter Handke zei dat) het Nederlands van de vertaling is geweest, wat geen kwaad kan. Van de belangrijke poëzievertalingen uit het Engels wil ik noemen de Mark Strand-vertaling van Wiljan van den Akker en Esther Jansma (bij De Arbeiderspers), de Robert Gray-vertaling door Maarten Elzinga (bij Meulenhoff) en het tweede deel van de Emily Dickinson-vertalingen door Peter Verstegen (bij Van Oorschot). Er werd weinig inhoudelijks over de vertalingen gezegd, behalve bij de laatste. Kees Fens trok het gebruikelijke blik lof open, maar Guus Luijters had over de vertalingen bij alle waardering ‘natuurlijk van alles te klagen’ (Het Parool van 19 juli 2007). Dat deed Guus Middag echt (in NRC Handelsblad van 20 juli): ‘Van de bij uitstek lichte en lenige, frisse en verrassende poëzie is niet veel overgebleven, vind ik. Het zal wel aan mij liggen. Verstegen is juist erg om zijn Dickinson-vertalingen geprezen. Kwestie van smaak. Geef mij maar een zogenaamde vrije vertaling, van Willem Wilmink bijvoorbeeld – in licht, lekker lopend Nederlands, en meteen ook te begrijpen. Of geen vertaling, dat kan ook. Als de mensen bij een ramp iets dierbaars zijn kwijtgeraakt, zeggen ze wel: gelukkig hebben we de foto’s nog. Bij deze ramp is er een andere troost: gelukkig hebben we de originelen nog.’ In Het wezen van de wolk (Van Oorschot) bundelde Middag in 2007 zijn stukken over poëzie, en een groot deel daarin gaat over buitenlandse dichters die hij leest in vertaling. Historisch besef blijkt eruit, sensitiviteit en precisie van waarneming, en alle uitspraken over de waarde van vertalingen, die hij niet schuwt, zijn genuanceerd en betrokken.
In 2007 werden enkele belangrijke Angelsaksische filosofen vertaald. De open samenleving en haar vijanden, een wetenschappelijke klassieker van Karl Popper, werd zelfs ten doop gehouden door Guy Verhofstadt, in april 2007 nog gewoon premier van België. In zijn tekst, afgedrukt in De Standaard van 14 april 2007, gaat Verhofstadt in op de actualiteit van de ideeën van Popper (en niet – excuus voor het hier aangehouden perspectief – op het feit dat hij ingaat op een vertaling). Dan Humes Traktaat over de menselijke natuur (bij Boom vertaald door F.L. van Holthoon) en Bronnen van het zelf van Charles Taylor door Marjolijn Stoltenkamp vertaald voor Lemniscaat. Nog een laatste kritisch geluid, dit jaar vooral te horen dus bij vertalingen uit het Engels. Het betreft een vertaling van Rein Gerritsen voor Lemniscaat van de autobiografie van de wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend. Hans Driessen wilde nu eens op alle slakken zout leggen: ‘alarmwekker’ in plaats van wekker en ‘heler’ voor ‘healer’ waren al overtuigend, maar er moest blijkbaar ook een enorm aantal zetfouten aan worden toegevoegd, waaronder ‘prijsden aan’ en ‘Hapsburg’. Hilarisch was Driessens onthulling dat in dit boek een inwoner van Wenen ‘Ween’ genoemd wordt – weer een slordig uitgegeven boek dus (de Volkskrant van 19 juli 2007). Tijdens de procedure van de Libris Literatuurprijs 2007 sprak de jury overigens expliciet haar zorg uit over de redactionele begeleiding in uitgeversland, ‘boeken die blijven steken in een gemakzuchtig idee, die lijden aan stilistische onbeholpenheid of wijdlopigheid; boeken vol slordigheden’ (naar de VPRO-gids van 5 tot 11 mei 2007). De argumenten betroffen de jaaroogst en de tekstredactie, maar zijn direct verbonden met de zo vaak gesignaleerde, gebrekkige eindredactie van vertaald werk.
Sensationeel was natuurlijk de verschijning van het laatste deel van de Harry-Potter-reeks, met foto’s in de kranten van dozen boeken met de grote sticker ‘embargo tot 00.01 uur op 17 november 2007’. Dat dit een vertaling overkomt is natuurlijk uniek, zeker als er deze cijfers aan worden toegevoegd: 45 vrachtwagens die met 738 duizend kilo papier door het land reden met 900 duizend exemplaren van De relieken van de dood, daarvan 540 duizend in paperback en 360 duizend gebonden, waarvoor 15 miljoen vellen papier nodig waren en voor de gebonden uitgave 119 kilometer lint, in 45 duizend dozen dichtgeplakt met 63 rollen tape verscheept naar boekhandels maar ook naar de gewonere winkel: de Delhaizes, de AH’s, Blokker en Intertoys. En nog wist de uitgeverij niet zeker of het een record was (de Volkskrant van de vooravond, 16 november 2007).