Tawada Yoko, de naam waarmee de schrijfster haar Japanse werk signeert en zoals zij naar Japanse gewoonte heet, en Yoko Tawada, de naam waarmee zij haar Duitse werk ondertekent en zoals de lezers in Europa en de Verenigde Staten haar kennen, zijn één en dezelfde persoon. Maar japanologen vertellen me dat het hier om twee totaal verschillende auteurs gaat. Met zekerheid valt dit echter niet vast te stellen. Er bestaat immers maar een klein groepje lezers dat haar hele werk – inmiddels bijna dertig titels – dus zowel haar Japanse gedichten, verhalen en essays als ook haar Duitse proza, toneelstukken, hoorspelen en literatuurwetenschappelijke artikelen kan lezen. Vertalingen uit het Duits in het Japans en omgekeerd zijn er tot nog toe niet veel, hoewel Tawada juist aanvankelijk als ‘vertaald schrijfster’ bekend werd. Haar eerste teksten verschenen immers in de jaren tachtig in Duitsland maar waren uit het Japans in het Duits vertaald. Sinds begin jaren negentig schrijft Tawada echter zowel in het Duits als in het Japans.1
Tawada scheidt de talen niet strikt en kiest zeker niet altijd dezelfde taal voor een bepaald literaire genre. In bijna iedere Tawada-tekst wordt over meerdere talen gereflecteerd. In Überseezungen, een van haar recente Duitse essaybundels, komen we bijvoorbeeld naast het Duits en het Japans, het Engels en het Afrikaans tegen. Een bewust ingezette inter- en intrameertaligheid is dan ook het meest karakteristieke aan Tawada’s experimenteel schrijven. Inhoudelijk draaien de teksten vaak om onderwerpen zoals het reizen, de taal, en altijd daarmee samenhangend, de vervreemding van al het vanzelfsprekende. Hoewel een aantal van deze onderwerpen ook karakteristiek is voor wat vroeger in Duitsland gastarbeiderliteratuur werd genoemd en tegenwoordig meestal migrantenliteratuur, verwerpt Tawada deze definitie terecht voor haar eigen niet-realistische manier van schrijven. Zij heeft onlangs een eigen term geïntroduceerd om ‘het schrijven buiten de moedertaal’ aan te duiden: ‘exofonie’.2
Vertalingen van boeken van Yoko Tawada bestaan er alleen nog in het Engels, Frans en Italiaans. Kortere vertalingen van fragmenten van Tawada’s teksten zijn in tijdschriften en anthologieën in Rusland, Polen, Hongarije, Bulgarije, Noorwegen, Korea, de Volksrepubliek China en ook hier en daar in de Lage Landen verschenen (onder meer in Armada en in Dietsche Warande en Belfort).
Verwandlungen. Tübinger Poetik-Vorlesungen
Onlangs merkte Tawada op dat de opkomst van de ‘dood van de auteur’, een bekende literaire term die Roland Barthe’s midden jaren zestig in omloop bracht, vreemd genoeg samenviel met een groeiende maatschappelijk interesse in de auteur als publiek persoon.3 Zij verklaarde dit fenomeen door de unieke positie van de hedendaagse schrijver. Hoewel literaire teksten inmiddels op grote schaal gekopieerd kunnen worden, en tegenwoordig ook vaak op internet staan – weliswaar veelal zonder toestemming van de uitgever of de auteur – kunnen we de schrijver zelf nog steeds niet vermenigvuldigen. Daarom is volgens Tawada de schrijver als persoon juist in dit tijdperk zo geliefd bij het publiek en is hij voortdurend onderweg om in levende lijve aanwezig te zijn bij het volgende optreden.
In 1997 hield Yoko Tawada drie ‘Poetik Vorlesungen’ aan de universiteit van Tübingen. ‘Stem van een vogel of het probleem van de vrijheid’, ‘Schrift van een schildpad of het probleem van de vertaling’, en ‘Gezicht van een vis of het probleem van de gedaanteverwisseling’, zijn gebundeld uitgegeven als Verwandlungen en zijn, behalve de Nederlandse vertaling van de tweede Vorlesung in dit Filter-nummer, nog nooit vertaald.4
Bij het woord Verwandlungen moet een Duitse lezer allereerst aan de mooie verhalen uit de Metamorfosen van Ovidius denken en direct daarna natuurlijk aan het bekende Kafka-verhaal waarin ene Gregor Samsa, vertegenwoordiger en vrijgezel, een gedaanteverwisseling ondergaat en als reusachtige kever in zijn bed ontwaakt.5 Zowel Die Verwandlung als Ovidius hebben dan ook hun sporen in Tawada’s ‘Schrift van een schildpad of het probleem van de vertaling’ en in de rest van haar werk achtergelaten.6
Hoe verhoudt zich nu het probleem van de gedaanteverwisseling tot het probleem van de vertaling? Deze vraag voert ons naar de taal- en vertaalfilosofie van Walter Benjamin, wiens invloed op Tawada’s schrijven bijna tastbaar is.7 Met name zijn bekende essay over de vertaler is voor ‘Schrift van een schildpad’ van belang. In deze verhandeling gaat het Benjamin, net als Kafka en Ovidius, dan ook uitdrukkelijk om ‘Wandlungen’, om het ondergaan van veranderingen.
Tawada neemt niet alleen bepaalde beelden van de taalfilosoof op in haar eigen werk (die zij trouwens net als Benjamin ook denkbeelden noemt), zij ontwikkelt deze ook verder. Als zij bijvoorbeeld schrijft dat het om een verdraaide logica gaat als mensen een vertaling prijzen omdat de taal van de vertaling zo natuurlijk klinkt, horen wij de echo van Benjamin die van de vertaler verlangt dat hij de doeltaal bewust verandert, dat hij zijn eigen taal door de vreemde taal verbreedt en daardoor in zekere zin ook vervreemdt. Benjamin zou het misschien voor een vertaling uit het Duits in het Japans als volgt uitgedrukt hebben: het gaat er niet om het Duits Japanser te maken maar eerder om het Japans te verduitsen.
Deze raad volgt Tawada dan ook regelmatig op in haar eigen vertaalprojecten, en wel naar beide taaloevers toe, als zij af en toe gedichten van andere dichters uit het Duits in het Japans en uit het Japans in het Duits vertaalt.8 Miho Matsunaga, die als hoogleraar Duitse taal- en letterkunde aan de Waseda-universiteit van Tokio verbonden is – dezelfde universiteit waar Tawada ooit Russische taal- en letterkunde studeerde – en onder andere Bernhard Schlinks Der Vorleser in het Japans vertaald heeft, vertelt hoe Tawada bij het vertalen van haar eigen korte verhalen en toneelstukken uit het Duits in het Japans te werk gaat. In alle gevallen hebben de teksten tijdens het vertaalproces een opmerkelijke gedaanteverwisseling ondergaan.9 Allereerst zijn de letters van het alfabet veranderd in Japanse kanji, of ideogrammen, en in de zogeheten hiragana en katakana van de twee Japanse lettergreepschriften. Ideogrammen en hiragana worden gebruikt om van huis uit Japanse woorden te schrijven, de katakana alleen om leenwoorden (met name uit het Engels bestaan er nogal wat in het Japans) en om niet-Japanse voor- en achternamen weer te geven. Het gebruik om katakana specifiek voor leenwoorden in te zetten dateert uit de jaren dertig. Tawada gebruikt echter nauwelijks katakana, waardoor haar schrift op Japanse lezers een archaïsche indruk maakt en lezers verbaasd zijn als zij erachter komen dat de schrijfster pas in de jaren zestig werd geboren. Tawada heeft bepaalde Duitse verhalen echter ook geheel herschreven in het Japans. Zo treden er nieuwe personages op en zijn er hele scènes toegevoegd aan de oorspronkelijke tekst waardoor een Japanse variant vaak wel vier keer zo lang is.
Het Japans ‘verduitsen’ doet Tawada ook als zij niet vertaalt, bijvoorbeeld in het verhaal Arufabetto no kizuguchi of ‘de wond in het alfabet’. Deze tekst is weliswaar direct in het Japans geschreven maar Tawada zorgt ervoor dat de Japanse zinnen de syntaxis van de Duitse taal volgen, waardoor de tekst in zijn geheel, volgens Matsunaga, een ongewoon poëtische indruk maakt.
De aanwezigheid van een tweede taal, om preciezer te zijn, van een tweede schriftsysteem leidt tot de ontwikkeling van wat Tawada in een essay over Paul Celan ‘de grafische blik’ noemt. Dit is de blik van de ogenvertaler (‘der Augenübersetzer’), die naast de inhoudelijke kant van een vertaling ook oog heeft voor het schriftbeeld van de brontaal en een (poëtische) tekst ook als een grafisch-visuele eenheid ziet. Deze blik vestigt de aandacht op het materiaal van de taal zelf, in Tawada’s geval dus zowel op de vreemde taal (en de letters van het alfabet) als ook op de moedertaal met haar ideogrammen en het lettergreepschrift. De grafische blik maakt het mogelijk om, zoals Tawada in ‘Schrift van een schildpad’ voorstelt, ‘obsessief het letterlijke na te gaan tot de taal van de vertaling de conventionele esthetiek openbreekt’.
Door de aanwezigheid van een tweede taal die voortdurend over de schouders meekijkt, kunnen vaak nieuwe elementen in de brontekst ontdekt worden die tot op dat moment, soms eeuwen lang, verborgen gebleven waren. Dit toont Tawada in ‘Schrift van een schildpad’ bij de korte tekst van Kafka aan. Zij heeft deze gedachte ook uitgewerkt in een drietal essays over de vertaling van de Duitse gedichten van Paul Celan in het Japans.10
Ook Benjamin vertrouwde erop dat een vertaling iets ‘verborgens’, vaak iets mystieks, van de brontaal in de doeltaal openbaart en daardoor op haar beurt iets aan de oorspronkelijke tekst toevoegt. Voor Benjamin had de vertaling onder andere een belangrijke functie omdat deze ervoor zorgt dat de oorspronkelijke tekst ‘een voortbestaan’ heeft, de vertaling wordt immers altijd pas geschreven nadat de brontekst verschenen is. Tawada draait deze bewering om als zij stelt dat ‘een literaire tekst later zijn brontekst kan vinden waaruit hij vertaald werd’ en dat er meestal meerdere bronteksten zijn ‘die gevonden en uitgevonden kunnen worden’.
De magie van het schrift
In Tawada’s fictie treden vertalers regelmatig als personage op. Matsunaga, die de rol van de vertaler (en de tolk) in een aantal Duitse en Japanse Tawada-teksten analyseerde, merkt op dat de vertaler uiteindelijk in alle teksten faalt. Steeds weer staat de vreemde taal op haar eigen autonomie en dringt ongevraagd als iets vreemds langzaam maar zeker de wereld van de vertaler binnen. Hoewel de vertaler probeert dit vreemde aan banden te leggen en te controleren, slaagt hij daar nooit in, ook al raadpleegt hij woordenboeken of schrijft hij zich in voor taalcursussen, omdat in Tawada’s taal- en vertaalopvatting een taal niet door de mens beheerst kan worden. Het tegendeel is eerder het geval: de taal beheerst de mens. Zelfs een professionele vertaler die meent een meester te zijn op het gebied van de taal moet uiteindelijk inzien dat de taal zelf de echte meester is.11
Als Tawada stelt dat barsten en scheuren haar in het algemeen aan schrifttekens doen denken, dan borduurt zij voort op haar verhandeling over ‘kookotsumoji’, het schild-botten-schrift, dat waarschijnlijk uit de tijd van de Shang-dynastie (rond 1500–1000 v.C.) dateert. Deze schildpaddenbotten uit Anyang, een gebied dat destijds moerasachtig was en waar veel schildpadden voorkwamen, werden als magische botten gebruikt om de toekomst te voorspellen. In het schild werd een gat gemaakt en door een stokje door dit gat te steken kon het bot boven een vuur gehouden worden. Zo ontstonden er langzaam scheuren in het schild en door deze te analyseren werd de toekomst voorspeld. In de scheuren herkende men allerlei ideogrammen. Tawada zegt hier dus dat het Chinese schrift, dat uiteindelijk ook vorm gaf aan het Japanse schrift, van begin af aan een magisch karakter had en daardoor ook met gedaanteverwisseling te maken had. De botten namen immers in het vuur langzaam een andere vorm aan en die werd geïnterpreteerd.
Trouwens, ook in de oudste overgeleverde teksten van de Duitse literatuur, de vroegmiddeleeuwse anonieme Merseburger Zaubersprüche, waren magie en schrift van begin af aan met elkaar verbonden. Helaas zijn de twee overleverde toverspreuken niet in botten gekerfd, hoewel één spreuk gebruikt werd om een botbreuk van een paard te genezen, de andere om een geboeide gevangene uit zijn hechtenis te bevrijden: ‘hapt heptidun, heri lezidun, clubodun umbi cuoniouuidi, insprinc haptbandun, invar vigandum’. In deze spreuk hoor je nog de magische overblijfsels uit heidense tijden, toen het geloof in de twijfelachtige macht van de mens nog ondergeschikt was aan de macht van de taal en het schrift zelf.
Ideogrammen werden vroeger in het Nederlands (en ooit volgens het Duden-woordenboekook in het Duits en meestal alleen in het meervoud) vaak karakters genoemd. In het Frans daarentegen is de uitdrukking nu nog onderdeel van het taalgebruik. Het woord karakter werd via het Grieks en Latijn overgeleverd en betekent letterlijk een ingebrand of ingeprent teken. In het taalgebruik wordt het woord karakter vandaag de dag echter met name gebruikt om een uitspraak te doen over de eigenschappen van de mens en niet zozeer om iets te zeggen over de karaktertrekken van het schrift. Juist deze verbinding maakt Yoko Tawada wel als zij het over de onberekenbaarheid van de letters heeft en verder over de letters zegt: ‘Ich unterstelle ihnen sogar manchmal, daß sie eine Absicht haben’, wat wij in het Nederlands vertaald hebben als ‘Ik denk af en toe wel eens dat de letters van het alfabet iets in hun schild voeren’, juist omdat gewoonlijk alleen mensen iets in hun schild kunnen voeren en tekens niet.Door dit nieuwe talige beeld te scheppen, dat goed aansluit bij een tekst over taalmagie en een schildpad, hebben wij in de zin van Walter Benjamin de doeltaal, hier het Nederlands, verbreedt.
Welke andere woorden hebben er tijdens de Nederlandse vertaling een gedaanteverwisseling ondergaan? In ‘Schrift van een schildpad’ vormen de woorden ‘Körper’ en ‘Bild’ een rode draad. Voor beide woorden is het niet altijd even simpel om een Nederlandse vertaling te vinden, maar voor ‘Körper’ was dit wel bijzonder lastig. Het Duitse ‘Körper’ kwam via het Latijn van de artsen en de clerus het Duits binnen en nam plaats naast het Germaanse woord ‘Leib’, dat al veel langer bestond. In het Duits horen de uitdrukkingen ‘Geist’ en ‘Körper’ en ‘Leib’ en ‘Seele’ bij elkaar. Het woord ‘Körper’ werd al snel zowel ingezet om over het menselijk lichaam te spreken als ook – en uiteindelijk meer en meer – om abstracte vormen te omschrijven. Zo spreek je in het Duits van ‘Körper der Geige’ voor de klankkast van een viool, van ‘Fremdkörper’ als je het over een niersteen hebt maar ook als je het over haat jegens buitenlanders hebt, zoals een tijdje geleden werd getoond in een breed opgezette tentoonstelling van het hygiënemuseum in Dresden getiteld ‘Fremdkörper’. Ook Karl Marx gebruikte het woord ‘Körper’ regelmatig, bijvoorbeeld in Het Kapitaal en dan met name in de combinatie ‘Warenkörper’. Tawada gebruikt het woord ‘Körper’ in vele samenstellingen; sommige daarvan zijn in het Duits staande uitdrukkingen, bijvoorbeeld ‘Gesamtkörper’. Hiervoor hebben wij in het Nederlands, na overleg met de schrijfster, het woord ‘corpus’ gekozen, omdat dit woord er talig wel uitspringt (door het Latijnse leenwoord) maar tegelijkertijd niet om aandacht vraagt omdat het immers om Standaardnederlands gaat. Als Tawada de woorden ‘Sprachkörper’ en ‘Schriftkörper’ gebruikt, woorden die in het Duits ongewoon zijn, hebben wij voor ongewoon Nederlands gekozen, zoals ‘lichaam van de taal’ en ‘lichaam van het schrift’. Op deze manier hebben we geprobeerd het Tawadiaanse beeld in de doeltaal over te brengen zonder echter een samengesteld Nederlands woord te gebruiken, want dit zou eerder de indruk wekken dat het om een vakterm of concept gaat terwijl dat hier niet het geval is. Zo hebben wij ook het Nederlands een beetje op zijn Tawadiaans ‘verduitst’.
Voor de Duitse term ‘Sylbenschrift’ hebben we ‘lettergreepschrift’ gebruikt (en niet het gekunstelde ‘syllabairschrift’) omdat dit woord ook impliciet een beeld bevat van iets of iemand die probeert een greep te hebben op de letters, die probeert de letters aan banden te leggen. Dat dit uiteindelijk nooit kan lukken weten we echter al uit Tawada’s taal-en vertaalfilosofie.
Yoko Tawada werd in 1960 in Tokio geboren en woont nu al weer drieëntwintig jaar in Hamburg. Voor ‘De Hondenbruidegom’, een van haar eerste romans, ontving zij al in 1993 de belangrijke Akutagawa-literatuurprijs in Japan. In Duitsland werd haar werk onder andere bekroond met de Chamisso-prijs, die jaarlijks voor het Duitse werk van de beste ‘buitenlandse’ schrijver uitgereikt wordt, en onlangs ook met de Goethe-medaille. Samen met pianiste Aki Takase, die ook in Duitsland woont, treedt Tawada regelmatig op als performance artist. Steeds van de ene taal naar de andere springend draagt zij haar gedichten voor terwijl de pianiste er jazzklanken bij improviseert. Voor meer informatie over haar werk en haar optredens verwijs ik de lezer naar www.tawada.com
Noten
1 Van haar Japanse teksten zijn tot nog toe alleen drie verhalen (onder meer ‘De Hondebruidegom’) als Tintenfisch auf Reisen in een Duitse vertaling verschenen. Van haar Duitse werk zijn de roman Opium für Ovid en het toneelstuk Die Kranichmaske, die bei Nacht strahlt in het Japans verschenen. Ook een aantal Duitse essays is in het Japans vertaald.
2 Exophonii; bogo no soto ni deru tabi (2004) is de titel van een bundel met Tawada’s Japanse essays.
3 De lezing ‘Tawada Yoko does not exist’ is nog niet verschenen en werd oorspronkelijk gehouden tijdens de jaarlijkse conferentie van de Association of Asian Studies in San Diego in maart 2004.
4 Yoko Tawada, Verwandlungen. Tübinger Poetik-Vorlesungen. Konkursbuchverlag Claudia Gehrke, 1998, Tübingen. Tawada’s Duitse teksten zijn nog weinig in het Nederlands vertaald. Er bestaat een vertaling van een fragment van Ein Gast – Tawada’s eerste in het Duitse geschreven roman – een vertaling van het essay ‘Das Fremde aus der Dose’ en een vertaling van het korte verhaal ‘Spiegelbild’. Bovendien is een aantal van Tawada’s Japanse en Duitse gedichten in 2004 voor Poetry International Rotterdam in het Nederlands vertaald. Het essay ‘Das Fremde aus der Dose’, verscheen oorspronkelijk als zelfstandige titel bij de uitgeverij Droschl in 1992. Later werd het essay opgenomen in Talisman. Ein Gast in 1993 verschenen bij Konkursbuchverlag. Het verhaal ‘Spiegelbild’ is opgenomen in Aber die Mandarinen müssen heute noch geraubt werden.
5 Terwijl de gedaanteverwisseling van mens in dier meestal verafschuwd wordt en eventueel met de dood bestraft zoals ook bij de vertegenwoordiger bij Kafka gebeurt, lijkt deze verandering voor Gregor zelf niet slechts onprettige kanten te hebben.In Tawada’s fictie komen gedaanteveranderingen van mens in dier vaker voor.
6 Met Opium für Ovid. Ein Kopfkissenbuch von 22 Frauen schreef Tawada bijvoorbeeld het klassieke werk van Ovidius tot een soort anti-Bildungsroman om.
7 Walter Benjamin, ‘Die Aufgabe des Übersetzers’, Illuminationen, Frankfurt: Suhrkamp, 1977, p. 50–63. Het essay verscheen oorspronkelijk als voorwoord voor Benjamins vertaling van Baudelaires Tableaux Parisiens. Nederlandse vertaling: Henri Bloemen in: Ton Naaijkens, Cees Koster, Henri Bloemen & Caroline Meijer (samenstelling en redactie), Denken over vertalen: tekstboek vertaalwetenschap, Nijmegen: Vantilt, 2004. Het beeld van de schildpad is op een bepaalde manier ook voor Benjamin van belang. In Über einige Motive bei Baudelaire beschrijft hij een kortstondige, nogal ongewone mode, die rond 1840 in Parijs ontstond: flaneurs wandelden door de arcaden met een schildpad aan een lijntje om met opzet langzamer te lopen. Benjamin zet het beeld van de schildpad, en daarmee van de flaneur, tegenover het beeld van het Taylorisme. Dit beeld is voor Benjamin zo belangrijk dat het nog twee keer voorkomt in zijn werk, namelijk in het convoluut over de flaneur in het Passagenwerk, en in Das Paris des Second Empire bei Baudelaire.
8 Zo vertaalde Tawada bijvoorbeeld een aantal gedichten van haar Duitse generatiegenoten Peter Waterhouse, Barbara Köhler en Durs Grünbein in het Japanse literaire tijdschrift Gendaishi techo en twee prozateksten van de Japanse Taeko Tomioko in het Duitse Manuskripte.
9 Dit geldt bijvoorbeeld voor het toneelstuk Die Kranichmaske, die bei Nacht strahlt en het verhaal ‘Im Bauch des Gotthards’, het verhaal over de Zwitserse tunnel dat ook als citaat in ‘Schrift van een schildpad of het probleem van de vertaling’ voorkomt en oorspronkelijk in Talisman verscheen.
10 De essays ‘Das Tor des Übersetzers oder Celan liest Japanisch’, ‘Die Krone aus Gras: zu Paul Celans “Die Niemandsrose”’ en ‘Rabbi Löw und 27 Punkte. Physiognomie der Interpunktion bei Paul Celan’ hebben alle drie met het probleem van de vertaling te maken. Paul Celan was, net zoals Benjamin trouwens, zelf ook vertaler. Hij maakte onder andere prachtige Duitse vertalingen van Aleksandr Blok, Ossip Mandelstam, Arthur Rimbaud en William Shakespeare uit de drie verschillende brontalen.
11 Matsunaga 2002, p. 538. Matsunaga analyseerde het gedicht ‘Absturz und Wiedergeburt’, de toneelstukken Kranichmaske, die bei Nacht strahlt en Till, het verhaal Mukashibito en de roman Arufabetto no kizuguchi.
Literatuuroverzicht
Matsunaga, Miho. 2002. ‘Schreiben als Übersetzung: Die Dimension der Übersetzung in den Werken von Yoko Tawada’, Zeitschrift für Germanistik 12:3, p. 532–246.
Smits, Ivo. 2003. Yoko Tawada. Japan. 35e Poetry International Festival.
Tawada, Yoko. 1993. Ein Gast. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.
–– 1993. Moji ishoku (Transplantatie van het schrift) Roman. Tokio: Kawade Shobo Shinsa.
–– 1994/1996. Tintenfisch auf Reisen. 3 Geschichten. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.
–– 1994. ‘De stem van de roman’, Inleiding, selectie en vertaling Daniël de Vin, Dietsche Warande & Belfort, 1.
–– 1996. ‘Das Tor des Übersetzers oder Celan liest Japanisch’, Talisman. Literarische Essays. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke, p. 121–134.
–– 1996. Gottoharuto tetsudo (Gotthard trein). Tokio: Kodansha, 1996.
–– 1997. ‘Rabbi Löw und 27 Punkte. Physiognomie der Interpunktion bei Paul Celan’, Arcadia. Zeitschrift für Allgemeine und Vergleichende Literaturwissenschaft, [Ed. by John Neubauer und Jürgen Wertheimer, Berlin/New York: Walter de Gruyter] 32:1, p. 283-286.
–– 1997. Aber die Mandarinen müssen heute abend noch geraubt werden. Poetische Prosa, Traumtexte. Gedichte. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.
–– 1998. ‘Spiegelbeeld’, ingeleid en vertaald door Daniël de Vin, Dietsche Warande & Belfort, 2.
–– 1998. Die Kranichmaske, die bei Nacht strahlt. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.
–– 1998. Orpheus oder Izanagi/Till. Hörspiel/Theaterstück. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.
–– 1998. ‘Schrift einer Schildkröte oder das Problem der Übersetzung’. Verwandlungen: Tübinger Poetik-Vorlesungen. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke, p. 23–40.
–– 2000. Spielzeug und Sprachmagie. Eine ethnopoetologische Studie. Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.
–– 2000. Opium für Ovid. Ein Kopfkissenbuch von 22 Frauen. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.
–– 2000. ‘Een blikje met iets vreemds’, vertaling Caroline Meijer, Armada. Tijdschrift voor wereldliteratuur, 6:19, p. 121–124.
–– 2001. Henshin no tame no opiumu. (22 verhalen) Tokio: Kodansha.
–– 2002. Überseezungen. Literarische Essays. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.
–– 2002. ‘Die Krone aus Gras. Zu Paul Celans “Die Niemandsrose”’, Text und Kritik. Zeitschrift für Literatur, 53/54, p. 170–184.
–– 2003. ‘Kleist auf Japanisch’, in: Kleist-Jahrbuch, Stuttgart / Weimar: J.B. Metzler Verlag, p. 241–244.
–– 2004. Das nackte Auge. Erzählung. Tübingen: Konkursbuchverlag Claudia Gehrke.