Literair België in de negentiende eeuw: een land van importeurs?    46-51

Lieven D'hulst

Een prille natie
Het ontbreekt kleine en jonge culturen vaak aan een eigen identiteit en aan voldoende legitimiteit, waardoor ze soms lange tijd schatplichtig blijven aan hun grote buren.1 Het negentiende-eeuwse België is een schoolvoorbeeld van massale cultuurimport, en die laatste kan slechts begrepen worden vanuit de achtergrond van een rumoerige internationale politiek, die zowel de natievorming als de Europese erkenning van België sterk bemoeilijkt. Als op 4 oktober 1830 de Belgische onafhankelijkheid wordt uitgeroepen, kan van interne en externe stabiliteit nog geen sprake zijn.2 Enerzijds moet het unionisme het hoofd bieden aan de orangisten en reünionisten die de cohesie van de nieuwe natie pogen te ondermijnen.3 De nieuwe grondwettelijke en liberale staat blijft anderzijds een doorn in het oog van Willem i, die wat graag opnieuw greep wil krijgen op de zuidelijke provincies. Ook Pruisen en Oostenrijk staan weigerachtig tegenover een expliciete erkenning van het voornamelijk katholieke België. Rusland heeft de handen vol met een opstand in Polen. Alleen het liberale Engeland en het Frankrijk van de Juli-revolutie bejegenen België met enige sympathie. Nadat met de hulp van het Franse leger in augustus 1831 de Nederlandse troepen definitief noordwaarts worden gestuurd, blijven België en Nederland op gespannen voet leven tot in 1839 het Verdrag der 24 artikelen4 definitief wordt bekrachtigd.

Op economisch vlak gaat het België in de jaren dertig van de negentiende eeuw evenmin voor de wind. In 1831 kent het land een heuse depressie, die het in 1833 en 1835 weliswaar te boven komt, om dan echter vanaf 1839 opnieuw in een diep dal weg te zinken. Vanaf het begin is het land bovendien sociaal en economisch verdeeld. Het noorden leeft – zo goed en zo kwaad als het kan – van de landbouw, met uitzondering van de bloeiende Gentse textielindustrie; in het zuiden zorgen de steenkoolmijnen en de metaalfabrieken voor een verregaande graad van industrialisering. De Vlaamse bevolkingsgroei leidt vrij snel tot aanzienlijke migraties naar het zuiden, met grote sociale problemen als gevolg.5 

Het nut van literatuur
De politieke en economische problemen van het jonge België hebben onmiskenbaar een stempel gedrukt op het culturele leven. Met name in de periode 1830–1839 kregen literatuur, geschiedenis, kunst en architectuur de opdracht om het broze nationale elan te ondersteunen. Wie literatuur beoefende nam een nobele taak op zich:

une tâche glorieuse, (…) qui par son importance s’élève à la hauteur des victoires de septembre. Car ce domaine, complètement indispensable de toute nationalité, l’artiste seul peut le conquérir; soldat pacifique, lui seul peut affermir notre indépendance, et sa mission sacrée doit être remplie pour que nous puissions nous écrier: la Belgique ne décheoira pas du rang des nations.6

(een roemvolle taak (…) die zich door het belang ervan kan meten met de septemberoverwinningen. Want dit gebied, dat voor iedere natie volstrekt onontbeerlijk is, kan alleen maar door de kunstenaar worden veroverd ; als een vreedzaam soldaat is hij de enige die onze onafhankelijkheid kan consolideren en zijn heilige missie moet volbracht worden opdat wij kunnen uitroepen : België behoort met recht tot de gelederen der naties. )

Maar hoe kon literatuur de verhoopte nationale eenheid weerspiegelen als er zo’n grote taal- en cultuurdiversiteit heerste? Als een goede leerling van Herder schreef Prudens Van Duyse in 1834: ‘De tael is gansch het volk.’ Maar welke taal? Het Vlaams kon in principe in gelijke mate als het Frans bijdragen tot het identiteitsgevoel van het – uiteraard – Belgische volk. Toch werd het overvleugeld door zijn prestigieuze tegenhanger, tegelijk de voertaal van de zuidelijke buur en symbool van het Europe des Lumières. Het Frans gaf legitimiteit maar eiste daarnaast onderwerping. Vlamingen leken in zekere zin betere pleitbezorgers van de nationale zaak dan Franstalige Belgen en werden daarom aangemoedigd om in het Frans te schrijven: ‘les écrivains flamands se conformant au programme littéraire nationaliste furent encouragés et aidés par l’état; ils pouvaient servir le projet politique unitaire’.7 De noodzakelijke keuze voor het Frans als drager van nationale identiteit opende wel de weg naar erkenning, maar herleidde België grotendeels tot een soort literaire provincie van Frankrijk. De roemvolle taak was dus zwaar, wellicht te zwaar.

Van een Belgisch ‘literair systeem’ kon nog geen sprake zijn:8 er waren nauwelijks uitgevers en auteurs, critici en lezers richtten zich hoofdzakelijk op Frankrijk. De modelfunctie die Franse literatuur sinds meer dan twee eeuwen had in onze contreien werd niet omgebogen, integendeel. Maar een groeiende eigen productie was noodzakelijk om tegemoet te komen aan het luid klinkende nationale appèl om een eigen literatuur. Aan die ‘eigen’ productie werd echter wel een ‘vreemde’ invulling gegeven: via roofdruk.

Piraterij uit wanhoop?
Roofdrukken hadden een belangrijke economische dimensie. Door het oorspronkelijke monopolie van de boekhandelaren waren Franse boeken duur en bij export naar het buitenland joegen transport- en douanekosten de prijzen verder de hoogte in. Roofdruk maakte het de Belgische uitgevers mogelijk tegen veel lagere prijzen literatuur aan te bieden aan een ruimer publiek. Bijzonder succesvol was het Franse (of in het Frans vertaalde) proza. Scott en Dickens, Chateaubriand, Lamartine, Hugo en Sue zijn slechts enkele namen die constant opduiken in de catalogi.9

Vanaf 1817 was het klimaat voor roofdruk trouwens bijzonder gunstig: een wet liet het recht op kopieën toe in het hele Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Na de onafhankelijkheid bleef de productie in hetzelfde tempo voortgaan, terwijl het Europese succes van de toenmalige Franse literatuur voor een extra stimulans zorgde. Waarom dan nog investeren in een eigen Belgische literatuur?

De bloeiperiode van de literaire piraterij was tussen 1830 en 1845. Bekend is de boutade van Stendhal in een brief van 1834 aan Sainte-Beuve: ‘Rome et moi, nous ne connaissons la littérature française que par l’édition belge.’10 Men kopieerde lang niet alleen literaire meesterwerken, maar ook populaire toneelstukken en roman-feuilletons.11 Drie grote uitgeverijen uit Brussel waren toonaangevend: Méline, Hauman en Wahlen.

Ook de ontwikkeling van de Vlaamse letterkunde kwam door de roofdruk in het gedrang. Waarom zouden uitgevers het risico nemen om Vlaamse boeken uit te geven, of zouden boekhandelaren werken uit Nederland verspreiden, wanneer ze in België met gemak Franse roofdrukken aan de man konden brengen? Voor Vlaamse uitgeverijen was het goedkoper en minder risicovol om werk uit Nederland te gaan nadrukken: ‘We hoeven ons van deze produktie echter geen overdreven voorstellingen te maken: veel meer dan een veertig titels kunnen het nooit geweest zijn en de oplagen zullen beslist niet hoog geweest zijn. Daarvoor waren de formaten te klein (…), het papier te goedkoop, de band te eenvoudig, en iedere vorm van illustratie ontbrak veelal.’12

Gent en Antwerpen waren koplopers voor de Nederlandse nadruk, met figuren als drukker L. Hebbelynck, boekhandelaar H. Hoste in samenwerking met drukker I.S. van Doosselaere in Gent en de geboren Nederlander J.P.van Dieren & Co in Antwerpen. De Nederlandse nadruk zette pas goed in omstreeks 1841.

Vanaf 1845 nam de interne concurrentie tussen de grote binnenlandse uitgeverijen toe en gingen ook de Franse uitgevers hun prijzen drukken. Ondertussen kwam ook het ‘Nederduitsch Taelverbond’ op tegen piraterij van Nederlandse werken. Een Frans-Belgische handelsovereenkomst uit 1852 die in 1854 bij wet van kracht werd, betekende het definitieve einde van de roofdruk: ‘Abolir la contrefaçon, c’est créer la littérature belge, c’est lui permettre d’exister.’13

Maar in 1852 waren dertig jaar verloren gegaan. Bovendien was het nieuwe literaire veld onderhevig aan marktwetten: ook al kon de Franse literatuur niet langer rekenen op een voorkeursbehandeling bij de uitgevers, haar prestige werd hierdoor niet aangetast. Hoe moest het verder? Een bruuske ommezwaai van reproductie naar productie was op korte termijn onhaalbaar. Er ontstond eerder een alliantie tussen beide, een typisch ‘Belgisch compromis’: naast klassieke import van Franse teksten trad een nieuwe vorm van ontlening nadrukkelijker op de voorgrond: vertaling, vooral van fictioneel (romans, verhalen, novelles…) en niet-fictioneel (kronieken, historische verhalen…) verhalend proza.14 In wat volgt wordt slechts ingegaan op de Franstalige Belgische literatuur. 

De rol van vertalingen
Tussen 1830 en 1850 werden in België nauwelijks prozavertalingen gemaakt: uitgevers brachten eerder gemaakte vertalingen via roofdrukken op de markt. Vanaf 1851 steeg de vertaalactiviteit en domineerde ze zelfs vaak de eigen productie, om vervolgens duidelijk af te nemen vanaf 1865. We komen daar verder op terug.

Voor de periode 1830–1880 tellen we 670 uitgaven van Belgisch werk tegenover 323 vertalingen in het Frans, die samen dus ongeveer 30% vertegenwoordigen. Het Duits (153 vertalingen), het Vlaams15 (87), het Engels (55), het Zweeds (32) en het Italiaans (26) zijn de talen waaruit het meest werd vertaald. Het overgrote deel van vertalingen uit het Duits was van de hand van André Van Hasselt, zelf dichter en publicist. Hij vertaalde onder meer Heinrich Zschokke, Christoph Von Schmid, Theophile Nelk, Gustav Nieritz en Franz Hoffman, auteurs van stichtende romans en korte verhalen voor de jeugd. Interessant is ook het ruime aanbod vertalingen vanuit de andere landstaal, het Vlaams. Het werk van Hendrik Conscience vormde de basis van 58 vertalingen (meer dan 50%), waarvan Félix Coveliers er 34 en Léon Wocquier er 18 voor hun rekening namen.16

Het verdwijnen van roofdrukken vanaf 1852 liet ook sporen na in andere genres, zoals de poëzie. Een onderzoek van de Belgische poëzie vóór 188017 wijst op een globale stijging van het aantal bundels vanaf 1852, maar niet gelijkmatig: piek- en dalmomenten wisselen elkaar af. Opvallend is verder dat in de periode 1830–1880 minder poëzie dan proza werd vertaald: op een totaal van 956 poëziebundels tellen we 89 vertalingen, wat neerkomt op ongeveer 10%. Bovendien is vertaalde poëzie, in tegenstelling tot vertaald proza, relatief gelijkmatig verdeeld over de hele periode. In dezelfde periode werd het meest uit het Hollands18 en het Vlaams vertaald (26 bundels). Andere belangrijke brontalen waren het Latijn (24 bundels) en het Grieks (9 bundels). Deze trend bevestigt ten dele de nationale en didactische inslag van de vertaalde literatuur in België.

Ook op het vlak van de genres kan men belangrijke verschillen vaststellen tussen proza en poëzie. Binnen het proza werden de ‘hogere’ literaire genres, zoals de historische en realistische roman, voornamelijk ingevuld door eigen productie. Populaire genres, zoals de novelle of het jeugdverhaal, werden dan weer geïmporteerd via vertalingen. Omgekeerd domineerden binnen het domein van de poëzie populaire genres de eigen productie: verhalende en lyrische poëzie, maar vooral het chanson (vaak in dialect). Voor ‘hogere’ poëtische genres werd frequenter beroep gedaan op vertalingen.

Vertalingen vulden als het ware lege plekken op in het Belgische literaire landschap van de negentiende eeuw. Ze gaven ongetwijfeld een aantal creatieve impulsen aan de eigen productie, maar bestendigden tegelijk de afhankelijkheid ten aanzien van de omringende literatuur.

Epiloog: quo vadis, Belgica?
Het jaar 1880 wordt traditioneel beschouwd als een keerpunt in de Belgische literatuur. Het tijdschrift La Jeune Belgique bood een klankbord aan een nieuwe generatie Belgische dichters die meer dan ooit pleitten voor de internationale erkenning van het literaire België, maar ook voor een zelfstandige positie van literatuur ten aanzien van politiek en nationale ideologie. Deze drang naar autonomie werd zeer goed uitgedrukt in het motto van de Jeune Belgique: ‘Soyons nous.’ Maar is hier wel sprake van een keerpunt eerder dan van een verschuiving? Zoals uit de laatste grafiek moge blijken kende de poëzieproductie een lichte stijging in de laatste decennia van de negentiende eeuw, maar luidde die ook een nieuwe trend in? In het promotie-onderzoek van Karen Vandemeulebroucke wordt de periode 1850–1900 opnieuw doorgelicht:19 de relaties tussen vertaalde en Belgische, tussen Franse en Belgische poëzie, tussen het ‘officiële’ nationaliteitsdiscours omtrent poëzie en haar feitelijke structuur, functies en evolutie.

Het negentiende-eeuwse literaire België vormt een complex netwerk van intranationale en internationale literaire relaties, waarvan roofdruk en vertaling belangrijke vectoren zijn. Dit netwerk gedetailleerd in kaart brengen vormt wellicht een van de grootste uitdagingen van het toekomstig onderzoek.20

 

Noten
1 Zie in dat perspectief Barret-Ducrocq, Françoise (éd.), 1992.
2 Berg 1990:156 en Berg 1999:70.
3 In 1828 stelden de katholieke en liberale burgerij van het toekomstige België als oppositie tegen Willem i een gemeenschappelijk eisenprogramma op dat de geschiedenis in ging als het unionisme of monsterverbond. In de eerste tien jaar van de Belgische onafhankelijkheid was dit politieke verbond bestand tegen de reële dreiging van orangisten en reünionisten, voornamelijk afkomstig uit de indrustriële en commerciële milieus. Zij van hun kant oordeelden dat België als onafhankelijke staat niet leefbaar was en pleitten voor een aanhechting bij respectievelijk Nederland en Frankrijk.
4 De principes van dit Nederlands-Belgische vredesverdrag liggen vast in 1831, maar Willem i weigerde er lange tijd mee in te stemmen. De grootmachten legden België een neutraliteitsstatuut op en het jonge land moest territoriale concessies doen aan Nederland. Het verloor het gebied op de rechteroever van de Maas en hield slechts het economisch minst interessante deel van Luxemburg over, namelijk het stuk zonder de ijzermijnen.
5 Zie Fonteyn 1997.
6 J. Demarteau, ‘M. Noyer’, Revue Belge, t. I, 1835, p. 51. Geciteerd in Klinkenberg 1983:140.
7 Vervliet 2003:214.
8 De geschiedenis van de relaties tussen de Vlaamse en Franstalige Belgische literatuur in de negentiende eeuw moet nog geschreven worden. In wat volgt wordt verder alleen ingegaan op het Franstalige luik. Voor een eerste stand van zaken, zie De Geest & Meylaerts (eds) 2004.
9 Deprez 1990:120. Zie ook Dopp s.d.
10 Dopp 1932:21.
11 Deprez 1990:125.
12 Deprez 1990:129.
13 Durand & Winkin 1999:58.
14 De statistieken slaan alleen op vertalingen in boekvorm. In dit korte bestek kan niet worden ingegaan op de nochtans belangrijke rol van tijdschriften.
15 De term flamand wordt expliciet vermeld in de titels. Uit het onderzoek blijkt dat er in België nauwelijks proza uit Nederland wordt vertaald.
16 Hoet 2005:98–99.
17 D’hulst 2003.
18 De term hollandais wordt expliciet vermeld in de titels en is hier synoniem met Nederlands.
19 Vandemeulebroucke, Karen. (2004– ). Un tournant dans la poésie belge: 1880 et ses avatars. K.U.Leuven, Departement Literatuurwetenschap.
20 Dank aan Annelies Cousserier voor het nalezen van de tekst.
 

Bibliografie
Barret-Ducrocq, Françoise (éd.). 1992. Traduire l’Europe. Paris: Éditions Payot.

Berg, Christian. 1990. ‘De Frans-Belgische letterkunde en het Vlaams bewustzijn. Het symbolisch tekort’, in: Deprez & Gobbers, p.156–170.

Berg, Christian. 1999. ‘Het Belgisch bewustzijn in de Frans-Belgische letterkunde van de 19de eeuw’, in: Deprez, Kas & Louis Vos (eds.), Nationalisme in België. Identiteiten in Beweging 1780–2000. Antwerpen/Baarn: Houtekiet, p.70–88.

De Geest, Dirk & Reine Meylaerts (eds). 2004. Littératures en Belgique/Literaturen in België. Diversités culturelles et dynamiques littéraires/Culturele diversiteit en literaire dynamiek. Bruxelles: P.I.E. – Peter Lang.

Deprez, Ada. 1990. ‘De Franse en Nederlandse nadruk in België. “La nation la moins littéraire du monde, puisqu’elle copie tout et ne produit rien”?’ in Deprez & Gobbers, p.120–141.

Deprez, Ada & Walter Gobbers (eds.). 1990. Vlaamse literatuur van de negentiende eeuw. Dertien verkenningen. Utrecht: HES.

D’hulst, Lieven. 2003. ‘Pour une histoire de la poésie belge antérieure à 1880’, in: Herman, Engels & Demeulenaere (éds.), p.15–30.

Dopp, Herman. s.d. Catalogue de la contrefaçon belge ou Bibliographie des ouvrages de propriété française réimprimés en Belgique depuis 1815 jusqu’à la mise en vigueur de la Convention littéraire franco-belge de 1852. Bruxelles: s.n.

Dopp, Herman. 1932. La contrefaçon des livres français en Belgique 1815–1852. Louvain: Vuystpruyst.

Durand, Pascal & Yves Winkin. 1999. ‘De Plantin à Deman. Pour une histoire des pratiques d’édition en Belgique’, Textyles, nr.15, p.46–68.

Fonteyn, Guido. 1997. In de Rue des Flamands. Het schamele epos van Vlaamse migranten in Wallonië. Groot/Bijgaarden: Scoop.

Herman, Jan, Steven Engels & Alex Demeulenaere (éds). 2003. Littératures en contact. Mélanges offerts à Vic Nachtergaele. Louvain: Presses Universitaires de Louvain.

Hoet, Laurie. 2005. ‘La prose narrative en Belgique francophone entre 1830 et 1880: essai bibliographique’. [KUL Faculteit Letteren, Departement literatuurwetenschap, ongepubliceerde licentiaatsthesis.]

Klinkenberg, Jean-Marie. 1983. ‘L’idéologie de la ‘littérature nationale’ (1830–1839)’, in: Lope, Hans-Joachim (ed.), Studia Belgica. Aufsätze zur Literatur- und Kulturgeschichte Belgiens. Bern: Peter Lang, p.135–153.

Vervliet, Raymond. 2003. ‘Un couple non-cohabitant: les littératures francophone et néerlandophone en Belgique à la fin du dix-neuvième siècle’, in: Herman, Engels & Demeulenaere (éds), p.209–219.