Geen enkele natiestaat is een voortdurend collectief beleefde eenheid. Bijna alle natiestaten omvatten aanzienlijke etnische, linguïstische of religieuze minderheden. Bevolkingsgroepen met grote culturele, economische en sociale belangenverschillen hebben in de loop van een eeuw hun plaats binnen ‘de natie’ moeten bevechten. Feitelijk zijn de meeste zogenaamde natiestaten constructies die erin geslaagd zijn zichzelf naar binnen en naar buiten toe te legitimeren. België is wel het model van een onnatuurlijke natiestaat en heeft aan dat inzicht in de afgelopen decennia ook staatkundige consequenties verbonden.
Remieg Aerts in Ons Erfdeel, februari 2005.
België is een land dat blijkbaar moet worden verklaard aan zijn buurlanden. Zo schreef de in Utrecht opgegroeide Vlaming Geert Van Istendael Het Belgisch labyrint: wakker worden in een ander land (zestiende druk, 2005) en publiceerde de Nederlander Derk-Jan Eppink Vreemde buren:over politiek in België en Nederland (1998) en Avonturen van een Nederbelg: een Nederlander ontdekt België (2004), voor Nederlanders die meer willen weten over de zuiderburen levend in een hybride federale staat met zes parlementen, vijf regeringen, drie gemeenschappen, drie gewesten en ruim veertig ministers. Dit jaar verscheen ook La Belgique:le roman d’un pays van de in Parijs wonende en in het Frans schrijvende Brusselaar Patrick Roegiers, ter gelegenheid van 175 jaar België en speciaal geschreven voor de Fransen. De titel is veelzeggend: hij schrijft over België als ware het land fictief, de roman van een land.
Voor Nederlandse Filter-lezers die zich buigen over de in dit themanummer vergaarde stukken is het wellicht geen overbodige luxe dat er een aantal typisch Belgische culturele eigenheden op een rijtje wordt gezet, België en Nederland worden immers door alles van elkaar gescheiden, behalve door hun taal. En dan nog, het Nederlands van Vlamingen is voor Nederlanders vaak een aanleiding om duchtig met de vinger te zwaaien en te corrigeren.
Nederlanders vinden het altijd verwarrend dat België een meertalig land is. Officieel worden er drie talen gesproken: Nederlands, Frans en Duits en zijn de Vlamingen getalsmatig in de meerderheid. Brussel is officieel tweetalig, maar de rest van het land niet. Vlamingen spreken van oudsher naast hun moedertaal Frans, terwijl het omgekeerde voor Walen niet geldt. Dit heeft te maken met de Belgische Staat die vanaf zijn oprichting in 1830 Franstalig was. Frans was de taal van de elite die neerkeek op de volkstalen. Wilde je dus in het nieuwe koninkrijk als Vlaming iets bereiken dan moest je Frans spreken en schrijven. Dat het nieuwe land in het Frans van start ging heeft ervoor gezorgd dat er in het Nederlands nog veel vertaald Frans is blijven ‘hangen’. In België spreekt men bijvoorbeeld van ‘gestelde lichamen’ (vertaling van ‘corps constitués’, instellingen van de Staat) of van ‘de eenmalig bevrijdende aangifte’ (een regularisering voor belastingontduikers). Overigens was het Vlamingen vóór de taalwetten in Vlaanderen zelf, vaak verboden om bijvoorbeeld op de speelplaats de taal van de uit Antwerpse ouders geboren Vondel te spreken: als straf werd je met ezelsoren om te kijk gezet. Intrigerend niet alleen voor Nederlanders, is dat als gevolg van de suprematie van de Franse taal een hele generatie Franstalige Vlaamse schrijvers actief was die internationaal aanzien verwierven: de Gentenaar Maurice Maeterlinck (die in het Frans schreef en daarnaast het Gentse dialect beheerste, maar geen Nederlands sprak) kreeg in 1913 de Nobelprijs voor literatuur. Frans Denissen schrijft in zijn bijdrage voor dit nummer over de Franstalige Vlaming André Baillon, die past in ‘het obligate, maar al met al heterogene rijtje De Coster–Verhaeren–Maeterlinck–Van Lerberghe–Rodenbach’, het rijtje van de in het Frans schrijvende Vlamingen. Het zal bij velen verbazing wekken, maar De legende en de heldhaftige vrolijke en roemruchte avonturen van Ulenspiegel en van Lamme Goedzak in Vlaenderlandt en elders werd door Charles De Coster (hij had een Vlaamse vader en een Waalse moeder) in het Frans geschreven en luidde: La légende et les aventures héroïques , joyeuses et glorieuses d’Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au pays de Flandre et ailleurs (1867). De meest recente Nederlandse vertaling dateert uit 1998 en is van Chris Van de Poel. Het paradoxale is dat De Coster, die de Vlaamse volksaard van zinnelijkheid, mystiek, opstandigheid, zelfspot en goedzakkigheid in sappig Vlaams wilde oproepen, zijn toevlucht moest nemen tot archaïsch Frans. Zelf kon hij geen Vlaams schrijven.
Waar officieel welke taal wordt gesproken is geografisch vastgelegd in de taalwetgeving. De wet van 8 november 1962 bakende de taalgrens af. Ten noorden van de taalgrens wordt er Nederlands (Vlaams) gesproken, ten zuiden ervan Frans (Waals). Alle provincies werden toen eentalig, behalve Brabant. In de wet van 2 augustus 1963 werd het bijzonder arrondissement van de randgemeenten opgericht waar een stelsel van faciliteiten op administratief en onderwijsgebied werd ingevoerd ten behoeve van de Franstaligen. Deze regeling was de inzet van het meest recente communautaire conflict rond Brussel–Halle–Vilvoorde dat het hele land een tijd in zijn greep hield.
België begon in 1831 als een unitaire staat en is nu een federale staat. De welvaart van het land was in de negentiende eeuw geconcentreerd in Wallonië, en dan met name in het door staalbaronnen uit de grond gestampte gebied in de valleien van Samber en Maas, waar steenkool werd gedolven en velen enorme fortuinen verwierven. Vlaamse arbeiders emigreerden in de negentiende eeuw in groten getale naar Wallonië. Inmiddels is Vlaanderen het meest welvarende deel van België en wil een partij als Vlaams Belang zich het liefst afscheiden van België ('België barst') om de rijkdommen niet te hoeven delen met de armlastige zuiderburen.
Belgen heb je eigenlijk alleen maar in het buitenland. In België zelf spreekt men over Vlamingen, Walen en Brusselaars. Sinds de tweede grote staatshervorming van 1980 vormen Vlaanderen en Wallonië twee aparte regio’s die steeds verder uit elkaar groeien en van elkaar vervreemden en die op televisie bijvoorbeeld nauwelijks meer naar elkaar verwijzen.
In België is taal een complex gegeven dat een splijtzwam kan worden. Juist taal en vertalen vormen problematische aspecten van 175 jaar België. Taal speelt een rol in communautaire geschillen tussen Franstaligen en Vlamingen. Een federale regering kan vallen als gevolg van bijvoorbeeld de perikelen rond Brussel–Halle–Vilvoorde, of langer geleden (1962), toen als gevolg van de taalwetgeving zes gemeenten van de Voerstreek van Luik naar Limburg werden overgeheveld, en bijgevolg officieel Nederlandstalig werden. Dit werd niet gepikt door José Happart die door zijn acties delen van de Voerstreek jarenlang in een staat van oorlog bracht. Een federale regering zal echter niet zo gauw struikelen als gevolg van bijvoorbeeld de bende van Nijvel of de ontsnapping van Dutroux.
Reine Meylaerts gaat in haar bijdrage nader in op de taal van de instellingen en schrijft dat Vlamingen en Walen in een eentalige maatschappij leven, waarin administratie, onderwijs en justitie respectievelijk eentalig Nederlands of Frans zijn. De wet voor eentalig bestuur werd in 1932 aangenomen. Hoe werkt de taal- en vertaalpolitiek in België? Wanneer kreeg het parlement voor het eerst simultaanvertaling? Wat mag er volgens de taalwetten vertaald worden en wat niet? Deze zaken liggen in de grondwet verankerd. Meylaerts laat zien dat vertaling als een machtsmiddel kan functioneren.
Lieven D’hulst en Karen Vandemeulebroucke tonen in hun bijdrage aan hoe het jonge koninkrijk vanaf 1830 zijn identiteit construeerde via onder meer literatuur. Maar in welke taal moest die literatuur geschreven worden? Het Vlaams werd overvleugeld door de taal van de machtige zuiderburen die tevens symbool was van de Verlichting. Vlamingen werden aangemoedigd om in het Frans te schrijven. Ook hier komt weer een paradox tot uiting: de Belgische literaire productie kwam tussen 1830 en 1845 vooral via roofdrukken tot stand (‘ik ken de Franse literatuur alleen maar via Belgische uitgaven’, schreef Stendhal in 1834 aan Sainte-Beuve). Vanaf 1852 wordt de Belgische literaire productie vooral gekenmerkt door vertaling.
Uit het interview met Francis Dannemark blijkt eens te meer hoe ingewikkeld taalkwesties in België liggen. De titel van het bij zijn Franse uitgeverij verschenen jubileumboek Ici on parle flamand & français:une fameuse collection de poèmes belges, stuitte bij sommige Vlaamse dichters op verzet omdat zij vinden dat ze in het Nederlands schrijven en niet in het Vlaams. Voor Dannemark was het vooral van belang Nederlandstalige en Franstalige Belgische dichters broederlijk naast elkaar in een boek voor de Franse markt bij elkaar te brengen, bijna als schril contrast met de werkelijkheid waarin de gemeenschappen juist uit elkaar groeien. Bij zijn marketingstrategie dacht hij na over wat de woorden ‘flamand’ en ‘néerlandais’ in Frankrijk oproepen en dat zijn totaal verschillende zaken. Overigens is deze bundel ook bestemd voor de Canadese (Québec), Zwitserse en Franstalige Belgische markt, hetgeen de situatie alleen nog maar complexer maakt, want wat betekenen woorden als ‘flamand’ of ‘néerlandais’ in Québec?
Bij de samenstelling van dit nummer hebben we dankbaar gebruik gemaakt van de adviezen van Reine Meylaerts die samen met Dirk De Geest het boek Littératures en Belgique/ Literaturen in België publiceerde.