Als andersom-vertaler werd ik een tijdje geleden door het Fonds voor de Letteren gevraagd om, in verband met een mogelijke subsidiëring, een oordeel te geven over de kwaliteit van de Nederlandse vertaling van Der Brand van de Duitse auteur Jörg Friedrich. Het gaat om een populair geschreven historisch boek over de bombardementen op Duitse steden in de Tweede Wereldoorlog, en ik vroeg me meteen af waarom dit boek zo nodig op de Nederlandse markt moest worden uitgebracht. Der Brand behoort immers tot de omstreden revisionistische geschiedschrijving. Het gaat om een lekker leesbaar verhaal voor een groot publiek waarin de auteur zogenaamd objectief en neutraal, maar in wezen vaak aanklagend, het leed van de Duitse oorlogsslachtoffers beschrijft zonder het gebeuren in de politieke en historische context van de Tweede Wereldoorlog te plaatsen.
Na zestig jaar zullen er weinig mensen zijn die niet erkennen dat de toenmalige bombardementen op Duitse steden, met name dat op Dresden in februari 1945, tot de categorie ernstige oorlogsmisdaden behoren. Maar wat Friedrich doet is zich in alle denkbare bochten wringen om de bombardementen uit hun cyclus van oorzakelijk verband te halen. Het beeld dat hij oproept is dat van Duitsers die er niets voor voelden onschuldige burgers te treffen door luchtbombardementen, en geallieerden die er eigenlijk al vanaf 1919 van droomden Berlijn van de wereldkaart te bombarderen. De Luftwaffe-bombardementen op Norfolk in 1915 (!), Guernica (1937), Warschau (1939), Rotterdam (1940), Londen, Sheffield, Coventry, Belgrado en Stalingrad, en de nietsontziende, op burgerdoelen gerichte V1 en V2, worden niet genoemd of gebagatelliseerd. Friedrich moet wel, wil hij zijn stelling kunnen volhouden dat het bombarderen van steden een geallieerde vinding was, iets waar de Duitsers eigenlijk altijd alleen maar afkeer van hadden. Daarbij vloeien beweringen uit zijn pen als dat de Engelsen niets liever wilden dan steden bombarderen terwijl ze er niet toe in staat waren, terwijl de Duitsers onaangenaam verrast werden door het feit dat zij het wel konden, en dus eigenlijk wel moesten. ‘Het kon worden gedaan, en daarom werd het gedaan’ (p. 72). Ook een sterk staaltje is dit: de Italiaanse fascistische generaal Giulio Douhet gaf als grondlegger van het idee van het strategisch luchtoffensief zijn naam aan dit begrip. Hitler was een groot bewonderaar van de ideeën van Douhet. Friedrich schrijft dan: ‘Hitler was door en door douhetist, maar wel een passieve douhetist.’ De inwoners van de vele tussen 1937 en 1945 op bevel van Hitler gebombardeerde steden zullen ervan opkijken.
Ik geef nog wat voorbeelden van de manier waarop Friedrich de werkelijkheid geweld aandoet. De indruk wordt gewekt van een continuïteit van oorlogvoering langs de Rijn (‘Het oude Europa bestond grotendeels uit de geschiedenis van een worsteling om de Rijn en het heeft daarin zijn bloed vergoten’). Ik citeer: ‘Het begon in 1940 met de val van Rotterdam, een gebeurtenis die geheel binnen de Rijnpolitiek viel zoals de Britten die door de eeuwen heen gevoerd hadden. Omdat de Engelse kust tegenover de monding van de Rijn lag, was het voor de Britten steeds van belang dat de Rijn, – en dan vooral de delta – niet door één enkele macht beheerst werd, of die nu Napoleon of Hitler heette.’ Hier wordt willens en wetens verzwegen wie de bombardementen op Rotterdam uitvoerden, en bovendien wordt gesuggereerd dat het Duitse bombardement paste in het politieke beleid van de Britten, door de eeuwen heen notabene!
Verderop wordt over de situatie van de bevolking van Düsseldorf na de Britse bombardementen samenvattend gezegd: ‘In 1944 was het aantal inwoners bijna gehalveerd. De geschoolde arbeiders waren met de industrie, de vrouwen met hun schoolplichtige kinderen geëvacueerd. Soldaten doodden aan het front en werden er gedood. Er waren 3500 joden vermoord. In de stad leefden hoofdzakelijk nog ouden van dagen, dwangarbeiders, vrouwen met kleine kinderen en de functionarissen die leiding gaven aan de Duitse economie.’ Wat, behalve de open deur van soldaten die doden en gedood worden, opvalt in dit rijtje: er wordt wel vermeld dat de joodse burgers zijn vermoord, dus niemand zal kunnen beweren dat de auteur dit gegeven verzwijgt, maar de manier waarop hij het vermeldt is zo terloops dat het nauwelijks opvalt. Niet voor niets kiest hij de passieve vorm van het werkwoord ‘vermoorden’, 3500 joden waren vermoord, door wie blijft met opzet in het midden. Om nog maar te zwijgen van het in het origineel gebruikte eufemisme Fremdarbeiter, een eufemisme dat door de vertaler terecht is vervangen door ‘dwangarbeiders’.
De Britse bombardementen op Keulen worden in een op z’n zachtst gezegd merkwaardig historisch perspectief geplaatst: dat van de heilige Ursula, die zich in Keulen met elfduizend andere maagden aan de verkrachting door de Hunnen onttrekt door als martelaar te sterven, een heldendaad die tegelijk de verdrijving van de Hunnen, en daarmee de bevrijding van Keulen inluidt: ‘Plotseling naderde een hemelse heerschare even talrijk als de schare vermoorde strijdsters, die kwam om hen te wreken. Ontsteld sloegen de Hunnen op de vlucht. Keulen was van hen bevrijd.’ Dan vermengt Friedrich het mythische met het historische taalgebruik: ‘de Hunnen (...) waren de apokalyptische ruiters, de geboren oorlogsmisdadigers’, ‘de vuurtongen die Bomber Command uit de hemel neerwerpt’, culminerend in de bewering dat Churchill zich verbeeldde door de bombardementen op Keulen, Berlijn en Dresden de Hunnen te hebben ‘beseitigt’. Weer werkt de auteur hier met suggesties en insinuaties, en het beeld dat hij oproept is dat van een volstrekt belachelijke zelfoverschatting van de Britten die zich de rol van hemelse heerscharen aanmeten.
Dit zijn maar enkele voorbeelden om aan te geven dat ik de methode van Jörg Friedrich uiterst dubieus vind, en de publicatie van dit boek en van de Nederlandse vertaling dan ook allesbehalve toejuich. Er zijn andere boeken die zonder de geschiedenis geweld aan te doen genuanceerd ingaan op de bombardementen op Duitsland. Ik noem bij voorbeeld het uitstekende essay van W.G. Sebald (in 2004 onder de titel ‘De natuurlijke historie van de verwoesting’ vertaald door Ria van Hengel voor De Bezige Bij) en het boek Der Bombenkrieg van Rolf-Dieter Müller (uitgeverij Christoph Links, Berlijn) waarin, net als in Friedrichs boek, de bombardementen veroordeeld worden, maar dan op een verantwoorde manier.
Maar wat kan de vertaler hieraan doen? Natuurlijk had hij geen keus, het is niet zijn werk het boek inhoudelijk te herschrijven onder het vertalen, hoewel hij zijn best zal hebben gedaan. De vertaling leest over het algemeen goed. Hier en daar heeft hij geprobeerd wat vaagheden weg te vertalen, en terecht. Op andere momenten heeft de vertaler echter zelf slordig gelezen, en in de proefpagina’s die ik beoordeelde kwam het nogal eens voor dat hij een woord of zinsdeel verkeerd begrepen had. Daardoor staat er in het Nederlands soms iets volstrekt anders dan in het Duits.
Zo plaatst de auteur de bombardementen op de steden langs de Rijn tegenover de veldslagen die door de eeuwen heen langs de Rijn hebben plaatsgevonden. Hier vat de vertaler de woordjes bis auf verkeerd op als bis zu, en vertaalt dus: ‘De strijd om de rivier werd hoofdzakelijk in de voorgebergten uitgevochten, tot aan de vernietigingsslag, het bombardement op de Rijnsteden tijdens de Tweede Wereldoorlog.’ Er zou moeten staan: ‘behalve de vernietigingsslag’.
In het origineel wordt beweerd dat de steden langs de Rijn zich weinig verwant voelden met het Duitse Rijk, omdat ze in de voorafgaande eeuwen tot andere landen hadden behoord: ‘In der Zerstörung erst teilten die Rheinstädte ganz das Los eines Landes, dem sie nie viel abgewinnen konnten.’ Dat wil zeggen: ‘waar ze nooit veel in zagen’. De vertaler heeft zich laten misleiden door het werkwoord abgewinnen, en heeft de bijzin als volgt vertaald: ‘een land waar voor hen niet veel te halen viel’.
Ook begrijpt hij iets verderop het woord Rheinländer verkeerd en vat het op als meervoudsvorm van Rheinland (Rheinländer zijn echter de bewoners van het Rijngebied!), waardoor er in het Nederlands niet meer staat dat er sinds de Eerste Wereldoorlog in Berlijn een vooroordeel over de bewoners van het Rijngebied heerste, namelijk dat zij ‘uiteindelijk Fransen zouden zijn’, dus geen goede Duitsers, maar de curieuze bewering dat men in Berlijn ‘argwaan’ kreeg ‘dat alle landen die de Rijn doorkruiste, uiteindelijk Frans waren’.
In een passage over een brandweerman die op zijn motor door het brandende Krefeld peest en mensen uit de vuurzee probeert te redden, meldt de vertaler: ‘Hij verwondde zich nogmaals’. De Duitse zin luidt: ‘Über andere wunderte er sich’, en ook uit de verdere samenhang is duidelijk dat de man verbijsterd is.
En over de eerdergenoemde Hunnen schrijft Friedrich: ‘Die Hunnen aber wurden ihres Sieges nicht froh’, zoiets als: veel plezier hadden de Hunnen niet van hun overwinning. In de vertaling wordt dat, onbegrijpelijkerwijs: ‘De Hunnen waren echter niet ingenomen met hun overwinning.’
Deze voorbeelden geven aan dat de fouten die er in de vertaling zijn geslopen wel degelijk zinvervormend werken, en dat de historische context die vaak al door de auteur tendentieus vervormd wordt, door de vertaling soms helemaal zoek raakt. Het is duidelijk dat deze vertaling een haastklus was, zoals al te vaak gebeurt, wat je echter niet zozeer de vertaler moet aanrekenen, maar veeleer de uitgever die, zonder er een ter zake kundige redacteur op te zetten, naar het lijkt nog een graantje wilde meepikken van de zestigste verjaardag van de bombardementen op Dresden.
Jörg Friedrich, De Brand. De geallieerde bombardementen op Duitsland, 1940-1945. Vertaald door Sander Hendriks. Amsterdam: Mets & Schilt, 2004.