De Japanse succesauteur Murakami Haruki (1949) wordt, inmiddels bijna een beetje tot vervelens toe, gepresenteerd als potentiële Nobelprijswinnaar. Uniek voor een Aziatische auteur is in ieder geval dat op zijn vijfenvijftigste praktisch al zijn romans in vertaling beschikbaar zijn. Via uitgeverij Atlas is hij begonnen Nederland te veroveren. Zijn magnum opus uit de jaren 1990 is nu in het Nederlands verschenen als De opwindvogelkronieken, vertaald door Jacques Westerhoven.
De roman is een hallucinerende voorstelling van vervreemdende, occulte voorvallen en schijnbaar normale personages die zich al snel ontpoppen tot bizarre dan wel beangstigende wezens. Toeschouwer van dit circus is het archetypische Murakami-personage, een wat eenzame man die zijn jeugd definitief achter zich heeft gelaten en die opvallend vaak benadrukt dat hij ‘gewoon’ is. Soms, zoals in De Opwindvogelkronieken, is de man getrouwd, maar het huwelijk doet weinig af aan de grootsteedse eenzaamheid van zijn bestaan. In deze roman heet Murakami’s archetype Okada Toru en de roman komt goed op gang wanneer zijn vrouw verdwijnt op weg naar haar werk. De maalstroom van droog gebracht magisch-realisme en ontegenzeggelijke humor én de al even droog verwoorde intense melancholie die uit zijn werk spreekt maken van Murakami inderdaad een auteur wiens effectieve ontroering de overgang naar een nieuw millennium feilloos weet te doorstaan.
Toch is het me hier minder te doen om de literaire kwaliteiten van Murakami’s roman dan om het feit dat elke vertaling ervan een ander stadium van de tekst weergeeft en dat de auteur in dezen pragmatische opvattingen over vertalen lijkt te koesteren. Dit eerste punt werd het eerst onderwerp van discussie in Duitsland. Op 30 juni 2000 bezorgde literatuurpaus Marcel Reich-Ranicki daar de romans van Murakami Haruki onmiddellijke bekendheid door op televisie verbaal op de vuist te gaan met de Oostenrijkse critica Sigrid Löffler. De aanleiding was de Duitse vertaling van Murakami’s Ten zuiden van de grens, ten westen van de zon. Hun ruzie draaide al snel om de vraag of de roman pornografisch was en Reich-Ranicki een vieze oude man, of de Oostenrijkse juist frigide en de roman erotisch. Een en ander was uiteraard goed voor de verkoopcijfers van Murakami’s romans, maar deze oprisping leidde in Duitsland kort daarop tot een interessantere discussie over vertalen.
Twee van Murakami’s romans waren niet uit het Japans maar uit het Engels in het Duits vertaald, waaronder De opwindvogelkronieken. De kwestie komt aan bod in Haruki Murakami and the Music of Words, een zelfverklaard ‘fan-boek’ in de leven-plus-werk-formule van Jay Rubin, hoogleraar Japanse literatuur aan Harvard University en een van Murakami’s vaste vertalers. Rubins vertaling van De opwindvogelkronieken was de basis voor de Duitse versie, maar hij had die op een aantal punten aanzienlijk ingekort, omdat de New Yorkse uitgever Knopf bang was geweest dat lezers zouden afhaken bij een roman die langer was dan zeshonderd pagina’s. De meest drastische ingreep was de weglating van vier hele hoofdstukken op tweederde van de roman. Rubins ingreep, die niet zo barbaars is als het hier misschien klinkt, vond overigens plaats met volledige instemming van Murakami. Het gevolg was dat Duitse lezers, net als de Amerikanen en Britten, ook een aanzienlijk kortere roman lazen dan Murakami’s Japanse publiek.
Murakami leek er geen probleem mee te hebben. Sterker nog, voor de Japanse pocketeditie van De opwindvogelkronieken schrapte hij vervolgens weer verschillende passages, inclusief een aantal die uit de Engelse vertaling waren verdwenen. Andere uit de Engelse vertaling verdwenen passages behield Murakami weer wel; de vier genoemde hoofdstukken bijvoorbeeld bleven behouden, zij het in gewijzigde vorm. De Japanse pocketeditie is dus geen simpele navolging van de Amerikaanse editie. De Nederlandse vertaling is gebaseerd op de Japanse pocketeditie, want de vertaler is ‘uitgegaan van het algemeen aanvaarde principe dat alleen de laatste tekst die door een auteur vrijwillig is herzien in aanmerking mag komen voor een definitieve uitgave of vertaling’. Ik neem maar even aan dat de bepaling ‘definitieve’ alleen slaat op ‘uitgave’ en niet op ‘vertaling’, maar al is Westerhovens standpunt alleszins begrijpelijk, het lijkt niet helemaal dat van Murakami zelf te zijn.
Het is wel goed om te beseffen dat Murakami zelf zijn sporen heeft verdiend als de Japanse vertaler van onder meer John Irving, Raymond Carver, J.D. Salinger en F. Scott Fitzgerald. De reputatie die hij daarmee in Japan heeft opgebouwd als literair vertaler doet vermoeden dat hij vrij uitgesproken ideeën heeft over de relatie brontekst-doeltekst. Toch was hij veel milder over de Duitse vertalingen van zijn eigen werk dan sommige Duitse japanologen.
Twee dingen worden hierdoor onderstreept, lijkt me. Murakami is vóór alles een verteller én hij is een verteller die gelooft dat zijn verhalen snel zijn publiek moeten bereiken willen ze maximaal effect kunnen hebben. ‘Romans hebben een impact in hun eigen tijd’, zei hij ooit. ‘Er zijn romans die in hun eigen tijd gelezen moeten worden.’ Van John Irvings A Prayer for Owen Meany vindt hij het rampzalig dat het boek pas na tien jaar in het Japans verscheen. Daarom lijkt het hem niet zo erg dat Duitse vertalingen vertaalde vertalingen zijn. Liever dat, dan dat zijn boeken pas jaren later gelezen worden. Omdat de kracht van zijn romans vooral komt uit het verhaal en de presentatie ervan, en minder uit de subtiel verglijdende psychologische nuances van de personages in introspectieve romans als die van de Nobelprijswinnaar Kawabata Yasunari (1899-1972), gelooft Murakami dat zijn werk de oversteek naar een andere taal wel overleven zal.
Murakami heeft gelijk. Zijn stijl kent drie essentiële ingrediënten die altijd goed overeind blijven. Hij probeert zo min mogelijk betekenis in zijn zinnen te stoppen en ze zijn daardoor alles behalve ambigu. Daarnaast let hij erg op ritme. De vergelijking met muziek ligt voor de hand, al was het maar omdat zijn romans en verhalen er zo van doordesemd zijn, van jazz en rock tot klassiek. Ten slotte mikt hij op de empathie van zijn lezers met zijn personages door een bijna on-Japanse droge humor. Dat zijn lezers hardop moeten lachen wanneer ze in de trein zijn boeken lezen of ’s nachts een onweerstaanbare drang voelen om bier te kopen en met het glas in de hand zijn romans uit te lezen, maakt hem dan ook gelukkig. Het lijkt een stijl te zijn die, in de ogen van de auteur althans, behoorlijk resistent is tegen de meeste vertaalslagen.
Dat kan misschien geïllustreerd worden door een typerende passage uit Murakami’s werk is de opening van hoofdstuk 5 van De opwindvogelkronieken. Een vast element in zijn romans en verhalen is het kwistig strooien met merknamen en het eindeloos specifiek benoemen van dagelijkse objecten. De hoofdpersoon van Murakami’s tweede roman Flipperen in 1973 (1980) noemt dit ‘het opsommen van trivia’ en het is een bewuste stijlfiguur. Oudere critici zagen haar vooral als bewijs van Murakami’s oppervlakkigheid, maar ze is eerder een manier om de leefwereld van stedelingen te typeren waarin de aanwezigheid van dingen de afwezigheid van individuele eigenheid, diepe relaties of ‘hogere doelen’ markeert. De hoofdpersonen van wat Murakami zelf ‘stadsromans’ noemt willen gewoon aardige jongens zijn en niet de wereld verbeteren, al was het maar omdat wereldverbeteraars in de regel een dictatuur nastreven. Bij deze passage is het goed te bedenken dat de roman in 1984 speelt.
Na de ontbijttafel te hebben afgeruimd, stapte ik op mijn fiets en reed naar de stomerij op het Stationsplein. De eigenaar, een magere man van achter in de veertig met een diepgegroefd gezicht, had het Percy Faith Orkest aanstaan. Hij had een enorme JVC-radiocasetterecorder op een plank, met een paar extra woofers voor de lage tonen, en daarnaast een hoge stapel bandjes. Percy en zijn orkest speelden ‘Tara’s Theme’, met volle inzet van smeltende violen. De eigenaar stond achter in de winkel mee te fluiten terwijl hij met korte, energieke bewegingen een stoomstrijkijzer over een overhemd haalde. (p. 78.)
Los van misschien wat kinderachtige bezwaren tegen sommige van Westerhovens vertaalkeuzes (‘Stationsplein’ waar ‘voor het station’ staat, ‘diepgegroefd gezicht’ in plaats van ‘diepgegroefd voorhoofd’, het in tweeën hakken van een zin en deels versmelten ervan met een volgende zin, enz.), vind ik wel dat zijn vertaling een goed idee geeft van Murakami’s ritmische opbouw van een scene en het net-niet staccato van zijn stijl in dergelijke beschrijvende passages.
Een ‘Proust Lite’ noemde Jay Rubin Murakami ooit. Zijn literatuur mag dan minder calorieën bevatten, maar het dieetrecept blijft in Westerhovens Nederlands heel goed te eten.
Haruki Murakami, De opwindvogelkronieken. Vertaald uit het Japans door Jacques Westerhoven. Amsterdam/Antwerpen: Atlas, 2003.