Claeus - levend Latijn    37-39

Harm-Jan van Dam

Eigenlijk houd ik er niet van, vertalen in het Latijn. Ik heb horen verluiden dat er ’s zomers, diep in Habsburgse landen, kampen worden georganiseerd waar enthousiaste jongeren uit heel Europa zich door pastoors uit het voormalige oostblok laten drillen in levend Latijn, zodat zij aan tafel in die taal om het zout vragen. Latijn als taal van de zwarte reactie, als ultieme triomf van de vrije markt? Perverser nog is het vertalen van boeken in het Latijn: omdat de doeltaal uitsluitend gesproken wordt door uitgestorven personen, zijn dit de enige vertalingen die voor alle lezers de tekst minder toegankelijk maken dan hij was – en voor vrijwel alle lezers volkomen onbegrijpelijk. Dat het louter om het kunstje te doen is, blijkt doordat bijna alleen kinderboeken in het Latijn vertaald zijn, vanaf werk voor peuters (Miffa – Nijntje), via stripverhalen (Titinus – Kuifje) tot evergreens (Alicia in terra mirabili – Alice in Wonderland). Vandaar dat het schattigheidsaspect van in het Latijn vertaalde boekjes zo groot is: bewonderaarsters die Latijn niet meer van Albanees kunnen onderscheiden, worden vaak vertederd door de combinatie van jeugd- en (roze bijgekleurde) schoolherinneringen – zoals uitgevers wel weten.

Genoeg gebromd! Een heel enkele keer komt er ook een volwassen vertaling in het Latijn uit en dan is het meteen raak: in opdracht van de Brusselse stichting Het beschrijf, die ‘Nederlands- en anderstalige letteren dichter bij elkaar wil brengen’, vertaalde duizelskunstenaar Paul Claes 21 gedichten van zijn bijna homonieme landgenoot Hugo Claus in het Latijn. Het resultaat is een unieke, authentieke bundel met een aantal gedichten in onklassiek, schurend Clausiaans-Latijns idioom. Van de 21 gedichten vertaalde Claes er zeven in elegische disticha, de versmaat van het antieke epigram, en een in hexameters, het licht-epische Marsyas (Marsua). De rest kreeg geen vast metrum en is naar antieke maatstaven daarom geen poëzie. Claes heeft dus geen gebruik gemaakt van eenvoudiger antieke versvormen, zoals H. Vroom in zijn (op andere wijze virtuoze) Latijnse vertalingen van Gezelle uit de jaren 1950-1960, of van middeleeuws Latijns rijm en ritme, zoals in Maxus et Mauritius (Max und Moritz), of van isosyllabie, zoals in haikuvertalingen (een Vlaams-Duitse liefhebberij van de afgelopen twintig jaar).

Wie per se wil vindt altijd wel wat te griepen: de hexameters van Claes zijn ritmisch soms niet zo fraai: ze klapperen aan het begin doordat de versvoet te vaak samenvalt met het woordeind, en ze horten aan het eind doordat het daar juist te weinig gebeurt. Idiomatische eigenaardigheden van het (antiek) Latijn hadden misschien vaker gehanteerd kunnen worden, zoals het participium in al zijn gebruikswijzen, ook de ablativus absolutus, het vermijden van bezittelijke voornaamwoorden. Ook de woordvolgorde en het gebruik van et = en blijven soms erg dicht bij het Nederlands. Maar daar staan enorm veel prachtige wendingen en vondsten tegenover! De epigrammen vind ik fraai, prima gedaan, gezien de strikte voorwaarden aan de vorm uiteraard vooral naar de geest vertaald. Maar de verrassing zit in de weerbarstige weergaves in ‘vrije verzen’ – Claes beroept zich op Neolatijnse voorbeelden van vrije verzen, maar dat is ten onrechte. Je moet vertalersnawoorden niet altijd geloven, weet ik uit ervaring.

Ook in het Latijn vertalen is normaliseren en gladstrijken, in dit gecodificeerde, dode jargon misschien nog wel onvermijdelijker dan bij een levende taal. Soms lijkt het Latijn inderdaad ‘gewoner’, ‘klassieker’: een ‘vlinderrat’ word een mus papilio: ‘rat vlinder’, maar misschien ook ‘rat en vlinder’, ‘lederzachte knieën’ worden mollicula genua, zachte knietjes, niet bijvoorbeeld neologistische mollipellicia genua (mollis = zacht, pellis = huid), ‘brak de reeds roerloze steen in ons kruis’ is ilia nostra iam immobilia fregit (brak ons reeds onbewegelijk kruis). Maar vaak houdt Claes, juist door zijn beslissing niet altijd antiek idioom te gebruiken een Claustoon. Voorop bij zijn keuzes staat kennelijk klankimitatie of klankeffect en dat levert prachtige resultaten op, zoals ‘zij die bloedde en bloeide’, illa quae fluebat et florebat (zij die vloeide en bloeide), ‘Morgen versnelt,/ Gisteren zwelt’, Dies crastinus urget. / Dies hesternus turget.‘ … spiegel … slang kijkt het wijf / … de krijger in zijn kot’, speculum serpentemque conspicit muliercula / …militem in cavea captum. Claes’ techniek laat zich kort toelichten aan deze regels uit Icarus:

(En vloog te dicht bij de zon, zijn moeder,
en vloog in de hitte van haar onmetelijke lippen
en viel als een muis uit haar muil
en spatte uiteen op de marmeren zee. 

(Et propius flammam Solis maternam volavit
et in aestum labiorum immanium volavit
et velut mus e maxillis cecidit
et in mari marmoreo dissiluit.
 

‘En vloog’ (2 x) wordt et aan het begin en volavit aan het eind van de regel, waar het Latijnse werkwoord hoort. Flammam Solis maternam is een fraaie, ditmaal idiomatische, omvorming: de moedervlam van de Zon. En de alliteratie van m, mét behoud van betekenis, is virtuoos (4 mm-en in het Latijn om de –ui-assonantie te compenseren).

Natuurlijk heeft de meester van de intertekstualiteit ook nog wel wat antieks verstopt in dit boek, meer dan ik zag waarschijnlijk. In Senex cum porco (Oude man met varken) spreekt de oude man over zijn zwijn als ‘mijn Ziele’, vertaald als animae dimidium, een citaat uit Horatius’ derde Ode, des te grappiger omdat Horatius zichzelf elders ‘een zwijn uit de kudde van Epicurus’ noemt. Het Envoi waarmee de bundel besluit, citeert naast Claes’ lijfdichter Catullus (‘verzen’ worden catulliaanse versiculi), ook de opening van Romes oudste bewaarde epos, de Annalen van Ennius, en nog wel meer.

Geen van zijn collega’s scheurt met zijn keuzes zo drastisch de tekst aan flarden als de poëzievertaler. De vraag is wat hij uit de rafels terugweeft. Schitterend vond ik het resultaat in twee regels van Mater, ‘De moeder’

 … gij denkt: ‘Hij is
De zomer, hij maakt mijn vlees en houdt
De honden in mij wakker.’

 … cogitans: ‘Ille est
Aestas, carnem meam excitat et curat
Ut canes semper vigiles in me sint.’
 

Pas aan het eind van de zin besef je dat ‘wakker’ (ook) een complement is (kan zijn) van ‘maakt mijn vlees’. Claes daarentegen geeft het verband ‘vlees wakker maakt’ meteen weg met zijn vertaling carnem excitat. Maar … in het Latijn vat je daarna curat op als een tweede predicaat met carnem als object: ‘hij houdt mijn vlees wakker en zorgt ervoor’, ‘prikkelt en verzorgt mijn vlees’. Pas als je doorleest, corrigeer je jezelf en verbind je curat met Ut ‘hij zorgt ervoor dat …’ Ook Claes zet je, met heel andere middelen, dus op een verkeerd syntactisch been.

Ook het Latijn leent zich dus voor Vertaling van het jaar. Of misschien alleen als je Claeus bent.

 

Hugo Claus, EROS. 21 gedichten gekozen, in het Latijn vertaald en van een nawoord voorzien door Paul Claes, met een kleine toegift van Hafid Bouazza. Het Beschrijf/De Bezige Bij, 2004, uitgekomen ter gelegenheid van de opening van Passa-Porta ­– Internationaal Literatuurhuis Brussel.