In de Handelingen van de Apostelen staat een merkwaardig verhaal dat het vroege Christendom in een omgeving plaatst die we goed uit andere bronnen kennen. Het vertelt van Paulus die de Atheense wijsgeren op een heuvel boven de stad, de Areopagos, toespreekt. Wie de stad nu bezoekt kan zich de situatie waarin de wijze mannen zich bevonden met enige verbeelding én met enige verdringingskunst heel goed voorstellen.
Paulus had de stad en zijn heiligdommen bezocht en er een altaar gevonden dat aan de ‘Onbekende God’ was gewijd. ‘Dezen dan,’ zo spreekt hij in de Statenvertaling tot zijn gehoor, ‘Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden.’ En daarna preekt hij over zijn God, die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is en die de doden zal opwekken. Hij vervreemdt, vooral met het laatste, veel van zijn ‘heidense’ luisteraars, maar weet toch enige zielen te winnen, onder andere die van Dionysius de Areopagiet.
Het verhaal dat wel in de Handelingen opgenomen zal zijn als bewijs van de grote retorische en missionaire kwaliteiten van de apostel, die in staat is zelfs een paar Griekse wijsgeren te bekeren, is ook het verslag van de confrontatie van twee wereldbeelden: het ene, het Griekse, dat het onbekende eert en onbekend laat, en het andere, het ‘Paulinische’, dat het onbekende bekend wil maken door het een betekenis te geven, een betekenis die wordt ontleend aan het al bekende. In dit geval gebruikt Paulus het Christendom als betekenisgever: de Onbekende God is God, althans zijn God.
Paulus’ retoriek werkt op twee manieren, op individuele en op sociale wijze. De eerste incorporeert het onbekende, het vreemde, in de eigen wereld en hij ‘temt’ het aldus. De tweede werkt als volgt: Paulus laat zijn luisteraars, de anderen, zien dat wat hij te bieden heeft, niet zo heel ver af staat van de wereld waarin zij leven. Mij gaat het niet om de tweede werking, die je misschien wel de missionarissen-werkwijze kunt noemen, maar om de eerste.
Ik gebruikte hierboven het woord ‘temmen’ en ik verwees daarmee impliciet naar het idioom van Lawrence Venuti, die in zijn The Scandals of Translation. Towards an Ethics of Difference (Routledge 1998) in verband met de problemen van de vertaling als transcultureel proces, spreekt over domesticatie. Teksten werden, zo betoogt hij, in het verleden zodanig vertaald dat ze zonder moeite pasten in de cultuur waarin ze moesten functioneren. De vertaling was in de eerste plaats een aanpassing aan de cultuur van de doeltaal: al het wilde, het onbekende in de vreemde tekst moest vertalenderwijze getemd worden. Venuti geeft mooie voorbeelden, bijvoorbeeld dat van de vertaling van de Odyssee in een Ghanese taal, het Twi, een jaar na de onafhankelijkheid van dat land in 1957. Het boek moest een rol kunnen spelen in de alfabetisering van de bevolking: ‘[The translation] sought [therefore] to be immediately accessible by avoiding scholarly annotations and solicit the reader’s identification. “The work should read as a novel,” wrote the translator, “and the reader’s interest should not be diverted unnecessarily from the story”’ (p. 188). Van de Odyssee als gecompliceerd dichtwerk uit een volstrekt andere tijd en uit een radicaal andere cultuur bleef in het Twi weinig over.
Natuurlijk werd deze vertaling gemaakt binnen een ideologische context, namelijk die van educatieve opvattingen die nog volledig gegrond waren in het wereldbeeld van de voormalige kolonisator, the British Empire. Maar de vertaling van teksten in het verleden vond nu eenmaal altijd plaats in een ideologische context, vergelijkbaar met de Ghanese. Zo wijdt The Scandals een hoofdstuk met de titel ‘Translating modernity’ aan de rol van vertalingen van westerse literatuur in het China van rond 1900 als dragers van – westerse – moderniteit en het effect daarvan op de teksten zelf. Ook Paulus’ ‘lezing’ van de Griekse cultuur laat het ideologische karakter van zíjn vertaling zien.1
Venuti legt in zijn boek zeer de nadruk op de ideologische aspecten van de domesticerende vertaling en hij doet dat overtuigend. De vertaling is gebruikt als instrument in de fysieke kolonialisering van de wereld door het Westen en wordt – zij het onder almaar grotere weerstand – nog steeds zo gebruikt in de economische neo-kolonialisering. Toch geloof ik, dat de domesticatie in eerste instantie het gevolg is van de aard van de mens: hoeveel onbekendheid kan een mens immers verdragen? Paulus vindt zijn eigen God in de onbekende God, niet alleen omdat hem dat ideologisch handig uitkomt, maar juist omdat hij zelf een vreemdeling is in een vreemde en ongetwijfeld nogal imponerende wereld en daar houvast zoekt.
Je zou denken dat als er onder de mensen één type bestond dat bij uitstek geschikt zou zijn om met onbekendheden te leven dat de psychiater zou zijn. Het was dan ook nogal verontrustend om te lezen dat de hoofdredacteur van de nieuwe Engelse Freud-vertaling, de psychoanalyticus Adam Phillips, in een interview in de zondagbijlage van The New York Times (13 juli 2003) beweerde dat het doel van zijn editie was om de lezers een ‘more accessible and vernacular Freud’ te presenteren. En dat hij even verderop zei, de woorden van de Odyssee-vertaler in het Twi van bijna vijftig jaar eerder herhalend: ‘I want people to read Freud as you would any great novelist.’ Weg zijn dus straks de gewichtige, academische banden van de Strachey-vertaling, die alleen al door de uiterlijke vorm afstand schiepen; ze zullen zijn vervangen door kleurige Penguin-paperbacks, die iedereen lekker kan lezen als romans.
Freud als romancier? Misschien kan dat straks in Engelse vertaling, deze Engelse vertaling wel te verstaan. Wie ooit een blik heeft geworpen in het origineel, die weet dat Freud heel goed schrijft, maar dat hij veelal taal gebruikt met een hoog abstractiegehalte, die ziet meteen dat Freud geen ‘novelist’ is. Het verbaast dus ook niks dat het Times-artikel vermeldt dat Adam Phillips het Duits niet beheerst.
Het onbekende bekend maken, het vreemde normaal, van wetenschappelijk teksten romans maken, dat is precies wat een vertaler niet moet doen, hoe groot de verleidingen ook mogen zijn. Het vreemde, het andere, ‘the difference’ uit Lawrence Venuti’s boek, op de een of andere manier in een vertaling tot uitdrukking laten komen, daar moet het om gaan. Vertalen lijkt mij offeren op het altaar van de Onbekende God en een vertaling is een offerande aan Haar, wie zij ook moge zijn.
Noot
1 Paulus bevindt zich dus in goed gezelschap. Het is in dit verband aardig om de op zich zelf al bijna absurdistische film Troy te bekijken. De Ilias, waarin (onder veel meer) de oorlog verheerlijkt wordt, krijgt in die film een pacifistische lezing, die niets van het origineel overlaat. Naast een bordkartonnen Troje wordt dus ook een van de belangrijkste teksten van de Westerse literatuur voor een nieuwe op het beeld gerichte generatie verwoest.
Deze tekst is een bewerking van een tekst die Frank Ligtvoet schreef bij het afscheid van Rudi Wester als directeur van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingen Fonds in het najaar van 2003.