Een van kleurrijkste en belangrijkste figuren uit de tweede naoorlogse generatie literaire uitgevers – de eerste was die van Lubberhuizen, Polak, Bakker Sr. en Van Oorschot Sr. – was mijn vroegere baas Harko Keijzer. Hij werkte in de jaren zeventig als redacteur bij Bert Bakker en werd daarna uitgever van Contact. De opvatting van de vorige generatie, de opvatting van literatuur als een bijna heilige levensvervulling en de uitgever als de verspreider van een hogere waarheid, was hem geheel vreemd. Hem ging het om boeken die de lezer plezier konden opleveren en die het als het even kon ook lekker deden in de boekhandel. Fictie of non-fictie, literatuur of lectuur, het maakte hem eigenlijk niets uit. Ik was een aantal jaren redacteur bij Contact en het beeld van een grote blonde man in spijkerbroek die op kousevoeten over het zeil van de gang in de uitgeverij van kamer naar kamer gleed, tekent hem, denk ik, heel goed als de down-to-earth kerel die hij was.
Keijzer was – ik schrijf in de verleden tijd niet omdat hij dood is, maar omdat hij de uitgeverij jammer genoeg heeft verlaten – belangrijk in het boekenvak: hij was een van een klein aantal succesvolle redacteuren, dat het buitenland ontdekte: zij zagen vroeg in hoe de uitgeverij zich internationaal en in het bijzonder in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, ontwikkelde van de nationale culturele institutie die zij in de jaren vijftig was, in de richting van een – bescheiden – onderdeel van de wereldwijde entertainment-industrie van de 21ste eeuw. Hun gedrag was dan ook niet dat van de kunstminnaar, maar van de ondernemer en zij zochten dus niet meer als hun voorgangers alleen naar het beste, maar vooral naar het bestverkochte. Bestsellers – een Angelsaksisch woord dat wij nog steeds in het Nederlands gebruiken omdat die boeken in dat taalgebied werden gevonden – en bestsellerlijsten deden hun intrede in het vak. Hedendaagse vertaalde literatuur nam langzaam maar zeker een steeds grotere plaats in de Nederlandse boekenmarkt in.
Tegen de banalisering van het literaire boek van artistiek tot commercieel object stelden sommigen zich te weer. Sommigen vluchtten in het verleden en vonden er klassieken voor een select lezerspubliek, anderen verscholen zich in de esoterische wereld van het bibliofiele drukwerk en weer anderen zochten hun heil in overheidssubsidies. Een aantal deed alledrie tegelijk. Waar het om de steeds succesvollere vertaalde boeken ging, werd op de volgende manier een ‘keurige’ afstand geschapen: nadrukkelijk werd gezegd (en dat gold nog heel lang als chic) dat je dit of dat boek ‘in het origineel las’. Dat gebeurde natuurlijk vooral bij Engelse titels: Engels las en sprak immers iedereen.
Toen ik bij Harko Keijzer werkte, wiens Contact een groot aantal Engelse en Amerikaanse schrijvers uitgaf, ergerde ik me aan die uitspraak. Ik sprak die ergernis echter niet uit, omdat ik me toch vooral aan mijzelf ergerde: ik had in mijn dagelijks werk namelijk wél moeite met het lezen van die romans. Ik herinner me met gêne hoe ik daardoor een aantal belangrijke auteurs heb afgewezen – ik kon de roman niet door de taal heen ontdekken – die het later heel goed bleken te doen bij andere uitgeverijen of ook wel bij onszelf als een collega het boek wel had aangenomen.1 Ik, een goed opgeleide en redelijk belezen man, was dus onzeker over mijn Engels. De anderen kunnen wat ik niet kan, dacht ik in die tijd over degenen die zo vlotweg Engelse boeken lazen en er allerlei oordelen over hadden. Nu weet ik wel beter en weet waarop de meeste van die oordelen gebaseerd waren2; nu denk ik meestal: Als ik het niet kan, dan kunnen de anderen het helemaal niet. Die zekerheid is niet alleen door gegroeid cynisme ingegeven, maar ook door het feit dat ik inmiddels acht jaar in een Engelstalige omgeving, in New York, woon.
Ik lees Engelse boeken nu altijd in het Engels en ik denk dat ik heel goed weet wát ik lees. Omdat het Engels een woordrijke taal is, moet ik als ik ’s ochtends de krant lees en bij poëzie wel eens een woord opzoeken, maar bij literair proza doe ik dat eigenlijk niet meer. Toen ik de laatste roman van Coetzee las, Elizabeth Costello, door de essayistische structuur een moeilijk toegankelijk boek, vroeg ik me af of ik dit boek als ik het in 1989 bij Contact op mijn bureau had gekregen, zonder iets van de auteur te weten, had uitgegeven of bij de stapel ‘afgewezen’ had gelegd om het terug naar de literair agent te sturen. Ik ben bang dat ik een historische blunder had begaan en een meesterwerk – dat zie ik nu heel goed – aan Keijzers uitgeverij had onthouden.
Ik werd gedwongen door te denken over mijn kennis van het Engels toen en nu, toen Nederlandse vrienden die bovendien de uitgevers van Coetzee zijn, mij de vertaling van Peter Bergsma en Irving Pardoen van Coetzee’s boek cadeau deden. Om het meer te laten zijn dan een aardige geste die ongelezen in de boekenkast zou verdwijnen, leek het me een aardig idee om te kijken hoe mijn kennis van het Engels zich zou verhouden tot dat van professionele vertalers. Zou ik, was mijn vraag, nog altijd baat hebben bij het lezen van Engelse literatuur in vertaling?
Het Postcript3 van Elizabeth Costello, een prachtige gefeminiseerde bewerking van de beroemde Chandos-brief van Hugo von Hofmannsthal, wilde ik op leessnelheid vertalen en dan vergelijken met Bergsma/Pardoen (B/P). Ik koos die tekst omdat die nogal abstract is en de context je niet steeds helpt de precieze betekenis van een woord te vinden, zoals in meer narratieve teksten. Bovendien is de tekst te beschouwen als een eindcommentaar op de roman zoals die zich tot dan toe in de verbeelding van de lezer heeft afgespeeld. Zonder deze laatste drie pagina’s is de betekenis van de roman eigenlijk niet te vatten.
Mijn vertaalexperiment zou natuurlijk een naïeve exercitie zijn, omdat als je Engels leest, je niet in je hoofd zit te vertalen, maar je de taal tot betekenis wekt in een deel van de hersenen dat ‘geangliseerd’ is.4 Naïef of niet, ik voerde het toch uit. Op een maandagochtend, terwijl ik vanuit mijn keuken af en toe opkeek naar de Chrysler Building die dertig straten verderop in de zon stond te schitteren, probeerde mijn pen mijn vertaling-op-leessnelheid bij te houden. Dat lukte nauwelijks en in plaats van 10 minuten voor drie pagina’s lezen zat ik toch vijfendertig minuten te schrijven.
Hoe onwetenschappelijk mijn proef ook was, de resultaten verbluften me wel. Natuurlijk waren mijn Nederlandse zinnen rommelig, maar dat verbaasde me niet: de woordvolgorde werd vanzelfsprekend door de lees-schrijf gestus vaak bepaald door de Engelse woordvolgorde en ik geloof niet dat mijn begrip van de tekst daardoor ondermijnd werd. Nee, bij de vergelijking van mijn en de B/P-tekst waren er ernstiger dingen te constateren.
Bij terugblik zijn de verschillen tussen mijn leesvertaling en die van B/P in vier categorieën onder te brengen. Ze gaan van kwaad tot erger, dat wil zeggen, ze verstoren de betekenis van de originele tekst in steeds sterkere mate.
De eerste is de minst belangrijke omdat die aansluit bij de ‘rommeligheid van de woordvolgorde’ hiervoor, het is de categorie van de welgevormdheid. Die welgevormdheid komt er, net als de juiste woordvolgorde, vermoedelijk wel met enig schaafwerk. Maar toch: ‘a letter dated this 22nd August’ is mooier, preciezer vertaald met ‘gedateerd 22 augustus jongstleden’ dan met ‘gedateerd op 22 augustus van dit jaar’. En: ‘één omstandigheid daargelaten’ is beter en nadrukkelijker dan ‘op een omstandigheid na’. En wie komt er gewoon lezend bij millrace op het poëtische molenvliet?
De tweede categorie is die van de luiheid. Je weet heel goed wat een woord betekent maar je laat het niet tot je doordringen. Ik vertaalde fleas met vliegen in plaats van vlooien en rotting met verrot in plaats van rottend. De betekenis van de brontekst wordt wel degelijk veranderd door deze luiheden.
De derde categorie is die van het bijna. Je neemt een betekenis van een woord maar die is niet de bedoelde op deze plaats of je neemt een betekenis die niet de volledige lading van het woord dekt. Voor affliction had ik aandoening – wat kan – maar het is eerder kwelling of zoals B/P hadden lijden. En voor rapture had ik het veel te zwakke bevlieging, in plaats van extase. Voor wie Coetzee’s tekst kent, is het duidelijk dat ik de tekst in zijn wanhopigheid heb afgezwakt, hem minder extreem heb gemaakt, hem – laat ik het maar eerlijk zeggen – niet in volle essentie heb begrepen.5
De vierde categorie is die van het niet-weten: je kent een woord gewoon niet of – wat ook kan – je kent het wel, maar op het moment dat je de tekst leest, ken je het niet, wellicht omdat de context je niet genoeg houvast geeft. Ik wist niet dat een dryade een bosnimf is, en ik wist niet, althans toen even niet, dat een wayfarer een voetreiziger is. Ik heb van deze categorie de vierde, de ergste gemaakt. Het is echter de vraag of de derde categorie van het bijna in veel gevallen geen groter negatief effect op de realisering van de betekenis bij de lezer heeft, dan het niet-weten van bepaalde woorden: je sluit deze nu buiten de interpretatie van de tekst en als ze relatief weinig bijdragen aan die interpretatie, zoals zaaknamen en jargon, doen ze er niet zoveel toe. In mijn geval kan me de dryadegestolen worden, omdat ik me wel een of ander mythologisch wezen had voorgesteld; de wayfarer was een veel ernstiger fout.
Heeft mijn naïeve experiment me nu iets geleerd? Ja, twee dingen. Ten eerste dat een goede vertaling voor een non-native speaker, hoe goed hij ook in de andere taal is, op zijn minst een hulpmiddel is, zo niet een noodzaak voor een beter begrip van de tekst. En ten tweede, dat de Nederlanders die zeggen dat ze Engelse romans liever in het Engels lezen zichzelf tomeloos overschatten.
Misschien zouden professionele literaire vertalers en uitgevers die Nederlanders eens aan zo’n naïeve proef als die van mij moeten onderwerpen: het zou de verkoop van vertaalde literatuur ongetwijfeld stimuleren.
Noten
1 Overigens weet iedereen die wat langer in de uitgeverij werkt dat de rechten op literaire boeken niet gekocht worden op basis van de literaire kwaliteiten van dat boek, maar op de verkoopmogelijkheden van boek én auteur.
2 Veel van de vertaalde boeken die in Nederland verschijnen, zijn alleen grondig gelezen door de vertaler; uitgever en redacteur stellen zich meestal tevreden met een stukje hier en een stukje daar, een leesrapport van een scout en een paar recensies.
3 B/P vertaalden dat woord, dat wel in de Amerikaans editie (Viking 2003) staat, niet: de status van deze tekst verandert daardoor van ‘Nawoord’ tot een gewoon hoofdstuk, hetgeen nogal wat consequenties heeft voor de interpretatie van de hele roman. Ik bespreek deze omissie verder niet, omdat het wellicht ook ontbrak in de tekst die B/P voor hun vertaling gebruikten.
4 Hoe dat precies gaat, weet ik niet, maar je ‘realiseert’ de betekenis – zo ervaar ik het althans – taalloos. Die betekenis staat misschien dichter bij de geïntendeerde betekenis dan een vertaling. Dat is wellicht een argument om literatuur in de originele taal te lezen, zelfs als je die taal niet volledig beheerst.
5 Of willen begrijpen, zou een Freudiaan zeggen.