Enige tijd geleden stond er in de NRC een paginagrote bespreking van Boccaccio’s Decamerone, in de nieuwe vertaling van Frans Denissen. Een week later was er een ingezonden brief: ‘Ik bezit de Decamerone, vertaald uit het Italiaans door Denissen, en uitgegeven door Manteau in 1982 (!). De vraag rijst, of mijn aanschaf van ruim twintig jaar geleden alsnog een miskoop blijkt. Hebben wij hier te doen met een ordinaire kruideniersstreek, of een tamelijk sterk staaltje van opportunistische schranderheid van een publiciteit zoekende tweede uitgeverij, die probeert oudbakken voor kakelvers te verkopen?’ De man ondertekende ook nog met zijn meesterstitel, dus ik vrees dat hij binnenkort voor de kantonrechter zijn geld terug zal eisen.
Kort daarna kreeg ik (ongetwijfeld naar aanleiding van de aankondiging van dit symposium1) een briefje, spottend ondertekend met ‘groeten van je hervertaler’. Gelukkig stond er ook nog een naam onder, anders had het van iedereen kunnen zijn. Athenaeum-Polak & Van Gennep grossiert namelijk in hervertalingen. Als een groot deel van het fonds bestaat uit de klassiekers van de wereldliteratuur, dan ben je blij als je ook eens in de aanbiedingscatalogus kunt koppen: ‘Nu voor het eerst in het Nederlands vertaald!’ Toch lukt ook dat een paar keer per jaar. Hoewel het dus dagelijkse praktijk is, had ik het nooit als een probleem ervaren, sterker nog, de term hervertaling valt bij ons op de uitgeverij nauwelijks, althans tot voor kort. Tot ik een aantal maanden terug een brief kreeg van het Fonds voor de Letteren.
In de algemene motivering bij de ‘besluiten projectwerkbeursaanvragen literaire vertalers’ is een kopje ‘Hervertalingen’ opgenomen; in de begeleidende brief aan de uitgevers wordt met nadruk op dat artikel gewezen. De uitgever wordt gevraagd het waarom/de noodzaak van een hervertaling te motiveren. En in de betreffende paragraaf wordt dat toegelicht: ‘Het aantal aanvragen voor hervertalingen groeit merkbaar.’ Goed nieuws! denk ik eerst, een teken dat meer dan ooit het belang wordt ingezien van goede, eigentijdse vertalingen. En misschien ook wel een teken van gezonde creatieve wedijver. Maar de tekst vervolgt: ‘Dat legt een groot beslag op het budget.’ Ja, dat is natuurlijk minder goed nieuws. Voor alle duidelijkheid: met het budget wordt bedoeld het beschikbare geld voor vertalers dat het Fonds middels werkbeurzen uitkeert.
Hoewel dat nergens wordt gezegd gaat het hier natuurlijk niet om alle vertaalde boeken die al eens eerder in het Nederlands waren verschenen. Voor deze literaire vertaaldagen is het niet van belang dat Vondel ook al eens een vertaling maakte van de Aeneis van Vergilius, al is het wel interessant dat Vondel zélf ook weer een hervertaling maakte van dat boek (Frans Denissen was niet de eerste), maar dit terzijde.
Het gaat dan om hervertalingen die mogelijk moeten worden verantwoord, als is het maar aan onszelf. Laten we voor het gemak stellen dat vertalingen ouder dan vijftig jaar, onafhankelijk van de kwaliteit, zijn verouderd. Dat is ruim genomen, er zijn ook vertalingen die al verouderd zijn op het moment dat ze verschijnen en er zijn klassiek geworden vertalingen die lange tijd onaantastbaar lijken, wat overigens in het Nederlands veel minder vaak voorkomt dan bijvoorbeeld in het Engels. Maar gewoonlijk is het niet vreemd als iemand een vertaling uit de jaren vijftig van de vorige eeuw of eerder wil overdoen; hij of zij hoeft dat meestal niet uit te leggen. Ik laat ze hier buiten beschouwing.
Er gaat geen redactievergadering voorbij of er komt wel een te vertalen boek ter sprake dat al eens eerder in het Nederlands is vertaald. Ofwel vanuit onszelf, ofwel omdat er ons een wordt aangeboden. De procedure is dan eenvoudig: wanneer was de laatste vertaling en hoe goed is die? Er wordt driftig op internet gezocht en niet lang daarna vertrekt een van ons naar de ub of de antiquariaten. Er zijn vele redenen om een hervertaling te overwegen, maar ook om dat niet te doen.
Redenen om een hervertaling uit te geven
De eerste reden lijkt eenvoudig: de vorige vertaling was weliswaar goed, maar is verouderd, het taalgebruik staat inmiddels ver van onze tijd. ‘Verouderd’ is enigszins subjectief, vandaar dat diverse redacteuren hun oordeel moeten geven. De ene tekst kan beter tegen het verouderingsproces dan de andere, ik bedoel de oorspronkelijke tekst. Satire, boeken met veel spreektaal, met name slang en andere sociolecten, verouderen snel. Ook de leeftijd van de vertaler kan invloed hebben op het ingaan van het verouderingsproces van de vertaling. Vaak verraadt zich dit overigens het eerst in het gebruik van de interpunctie. Een goede redacteur is hierop bedacht en zal extremen naar beide kanten corrigeren. Een vertaler die in een moderne roman het Amerikaanse ‘cops’ (politie) door ‘juten’ wilde vertalen, heb ik dat sterk afgeraden omdat het boek daarmee al meteen gedateerd was, namelijk in de jaren zeventig (de roman leek in de jaren negentig te spelen).
Sommige vertalingen kunnen lang mee en hebben in een enkel geval zelfs een bepaalde status verworven, met name vertalingen van boeken die niet erg tijdgebonden zijn. Dit geldt ook als de vertalingen uit dezelfde periode als het origineel zijn. Automatisch hervertalen om (bijvoorbeeld) de dertig jaar is dan ook een onzinnig uitgangspunt. Maar nog onzinniger is het te stellen dat bij oudere teksten ook een oudere variant van het Nederlands past, om zodoende uit te laten komen dat het hier een boek van lang geleden betreft, wat je nog heel vaak hoort. Ik ken iemand die vertalingen uit de Oudheid niet vertrouwt als er geen ‘gij’ in voorkomt. Eigentijds Nederlands is iets anders dan modieus Nederlands en hoeft ook helemaal niet te betekenen dat de tekst met geweld naar onze tijd wordt overgebracht
De tweede categorie ligt ook nogal voor de hand. De eerdere vertaling voldoet niet aan de eisen die op de uitgeverij aan een vertaling worden gesteld. De vertaler heeft de tekst niet goed begrepen of weergegeven, of zijn Nederlands is niet goed. Onder die laatste categorie vallen ook (en dat is altijd een heikel punt) de echt Vlaamse vertalingen. Er is niets mis met Vlaams, maar als Nederlandse uitgeverij kun je nu eenmaal geen vertalingen uitgeven in een taalvariant die soms vrij ver van het Noordnederlands staat. Als de vertaling goed is, kan ook gekozen worden voor een herziening, wat bijvoorbeeld gedaan is met Martorell, Tirant lo Blanc, die bij overgang naar een andere uitgeverij geheel werd verhollandst. En als het Vlaams niet het enige probleem is, dan moet het helemaal opnieuw, zoals bij Manzoni’s I promessi sposi.
Ook de vertaalopvattingen veranderen met de tijd, en de moraal. Gecensureerde vertalingen worden niet meer geaccepteerd, maar dat is nog niet zo heel lang en ik durf ook niet te zeggen dat het helemaal niet meer gebeurt. Paul Claes geeft daarvan sterke staaltjes in zijn artikel ‘Ad usum Delphini’, waarin hij diverse vormen van censuur bij vertalingen van boeken uit de Oudheid de revue laat passeren, vooral in verband met het onderwijs. Bovendien zijn bij vertalingen uit de Oudheid naar mijn idee de impliciete vertaaleisen of uitgangspunten lange tijd anders geweest dan bij modernere boeken, wat er met name in heeft geresulteerd dat ze vaak veel te ‘letterlijk’ zijn (om te kunnen worden ‘gebruikt’), en soms juist als reactie daarop veel te vrij. Geen wonder dat er vooral op het gebied van de klassieke Oudheid veel moet worden hervertaald.
Een later, interessant voorbeeld is de vertaling van Döblin, Berlin Alexanderplatz, door Johan Polak uitgegeven in 1978. In de Verantwoording schrijft hij (en ik citeer hier en daar verkort):
Toen wij het plan opvatten om Berlin Alexanderplatz opnieuw onder de aandacht van het Nederlandse publiek te brengen, hebben wij geaarzeld op welke wijze dat het beste zou kunnen. Een geheel nieuwe vertaling, volgens de tegenwoordig terecht geldende principes en kwaliteitseisen, had voor de hand gelegen. In dit geval hebben wij daar van afgezien, omdat er een Nederlandse versie bestond (1930) van de hand van Nico Rost. [...] Deze vertaling, desnoods eerder een bewerking te noemen, is naar de smaak van de jaren dertig vrij, naar de opvatting van onze tijd zelfs zeer vrij. [...] Wij hebben gekozen voor de vertaling van Nico Rost, met de bezwaren daaraan verbonden, in de overtuiging dat niettemin in deze vertaling de sfeer [...] prachtig is weergegeven. Zoals wij al stelden: Nico Rost heeft zich vrijheden veroorloofd en ging een enkele maal zo ver dat hij een zinsnede of alinea liet vervallen, omdat deze naar zijn mening aan de gang van het verhaal niets wezenlijks toevoegde of wellicht niet op de Nederlandse lezer zou overkomen.
Berlin Alexanderplatz zou eigenlijk opnieuw in Nederlandse vertaling moeten verschijnen, en nu staan we weer voor die keuze... Het Fonds zou aan een nieuwe vertaler ongetwijfeld een werkbeurs verstrekken, maar ook de uitgeverij heeft hier een subsidie voor nodig, die dan uit Duitsland moet komen en de vraag is of het boek nog genoeg bekendheid geniet.
Een vertaling kan ook onbevredigend zijn omdat er niet direct uit de brontaal, maar via een andere taal is vertaald. Als zich de mogelijkheid voordoet een goede hervertaling direct uit de brontaal uit te geven, dan moet dat gebeuren. Zo zijn de meeste boeken van Gombrowicz niet uit het Pools, maar uit het Frans en Duits vertaald. In de verantwoording staat dat dat is gebeurd met toestemming van de auteur, en bij een titel zelfs ‘op wens van de auteur’, ‘die ons schreef de voorkeur te geven aan een goede vertaling naar het Frans en Duits boven een matige uit het Pools’. Daar is niets tegen in te brengen, en de vertalingen zijn inderdaad erg mooi, maar het is niet uitgesloten dat er ooit eens een vertaler komt die geen matige maar een góede vertaling uit het Pools wil maken – en daar zou Gombrowicz geen bezwaar tegen hebben gemaakt. Helaas wordt hij geheel ten onrechte niet veel meer gelezen en we moeten blij zijn dat we déze vertalingen hebben. Andere bekende voorbeelden zijn de vertalingen van Omar Khayyam door Leopold (en trouwens ook van andere Perzische en Arabische dichters) en Boutens, die overigens een aparte status hebben gekregen, althans volgens de flaptekst van mijn Boutens-uitgave van de Rubaiyat: ‘de vertalingen van Leopold en Boutens zijn mettertijd klassiek geworden en door latere bewerkingen niet overtroffen’. Misschien wordt dat zoetjes aan eens tijd, en dan geen bewerkingen graag, maar vertalingen.
Reden voor hervertaling kan ook zijn dat in de vorige vertaling poëzie is vertaald als proza, of omgekeerd, al komt dat laatste bij mijn weten nog niet voor. Bij poëzie die vertaald is in proza gaat het vrijwel altijd om epische, verhalende teksten of toneel, niet om lyrische poëzie, al heeft iemand mij wel eens voorgesteld de sonnetten van Shakespeare te vertalen in proza. Als een nieuwe vertaler wél in staat is een goede poëzievertaling te maken, dan moet die worden uitgegeven. Een voorbeeld is de Dante-vertaling in proza die jarenlang de enige op de markt was, tot er opeens drie (!) nieuwe verschenen, metrisch of metrisch en berijmd. De prozavertaling heeft daarmee niet afgedaan, maar het is niet meer dan terecht dat de lezer hier nu een keuze heeft. Ook Homerus is zowel in proza als poëzie verkrijgbaar. Overigens werd mij nog deze week een prozavertaling van de Odyssee aangeboden. Het was een min of meer letterlijke omzetting van het Grieks in het Nederlands, en dus onleesbaar, maar zelfs als het een goede vertaling was geweest zou het niet voor de hand liggen haar uit te geven.
Er zijn ook semi-poëzievertalingen, waarin het poëtische alleen typografisch wordt gesuggereerd. In het voorwoord van de Ars amatoria-vertaling (Ovidius) die in 1993 verscheen schrijft de vertaler: ‘Het poëtische van mijn vertaling is vooral gelegen in de presentatie, die ernaar streeft elke regel van de Latijnse tekst te laten corresponderen met de betreffende regel in het Nederlands en in regelmatig gebruik van het rijm, met name in passages die extra nadruk verdienen.’ Dit leidt tot stijlbloempjes als: ‘Hercules wurgde reeds twee slangen met een babyknuistje / en gedroeg zich in de wieg al als een heel klein Zeusje’. Of, over het vinden van vrouwen: ‘Wil je er liever een op leeftijd, meer geverfd door de wol? / Geloof me, ook van deze vrouwen zit de stad Rome barstensvol!’ Een hervertaling van dit boek is geen overbodige luxe, al zijn er nog maar tien jaar verstreken.
Een andere reden kan zijn dat de uitgever een serie uitgeeft waarin een bepaalde titel niet mag ontbreken en de rechten op de vorige vertaling niet kan krijgen (even gesteld dat hij die zou willen). Wij geven momenteel een verzameld, zij het niet volledig, werk uit van Erasmus. Moet je daar dan de Lof der Zotheid uit laten omdat die recentelijk nog vertaald was? Of moet je de rechten op die vertaling zien te krijgen en haar opnemen, al krijg je dan beslist twee vertaalstijlen in één band. Of neem het Volledig werk van Euripides: stel dat er van een of meer tragedies al een goede vertaling beschikbaar zou zijn, dan is het evengoed niet voor de hand liggend om die op te nemen in de nieuwe verzameluitgave. Ook de nieuwe vertaler zou daar uiteraard nooit mee akkoord gaan. Overigens maakt het Fonds voor de Letteren ook hier geen uitzondering, ze kennen hun pappenheimers: ‘Over ieder voorstel voor een hervertaling wordt [...] apart geadviseerd en besloten, ook als deze hervertaling deel uitmaakt van een reeks.’
En ten slotte verschijnen er ook geregeld hervertalingen omdat de vertaler het graag wil. Als het een goede vertaler is, die een goede relatie heeft met de uitgeverij en er geen twijfel is over de kwaliteit van het origineel, is de kans groot dat de nieuwe vertaling wordt uitgegeven. Toen Paul Claes de Martinus Nijhoffprijs kreeg wilde hij een gedeelte van het prijzengeld besteden aan een nieuwe vertaling van Rimbaud. Wij hebben die vier delen uitgegeven, terwijl we in het fonds ook de vertaling van de prozagedichten van Rimbaud door Hans van Pinxteren hadden. Er was geen sprake van dat die vertaling verouderd of niet goed zou zijn, maar de kans om een mooie, bijna volledige Rimbaud in het fonds te krijgen lieten we niet schieten.
Of een vertaler heeft al het werk van een auteur vertaald op één boek na, omdat daar al een vertaling van bestond. De kans is groot dat hij dan zijn zin krijgt.
Veel goede, gerenommeerde vertalers, zeker als ze niet van het vertalen hoeven te leven en dus ook niet afhankelijk zijn van een werkbeurs, beginnen soms gewoon aan een boek dat ze altijd al wilden vertalen, ook als ze weten dat er iemand anders mee bezig is. Dan heb je als uitgever een probleem. De vertaler of vertaalster begrijpt dat wel, maar vertaalt rustig verder; en de uitgever wordt gemeld: zie maar of je het wilt hebben als het af is. Kwaliteit van brontekst en vertaling staan vast en je hebt een goede relatie met de vertaler: tien tegen één dat de vertaling wordt uitgegeven. Nog ingewikkelder wordt het als de andere vertaling bij dezelfde uitgever is uitgegeven of aangeboden. In één extreem geval, de Oresteia van Aischylos, hebben wij toen beide vertalingen tegelijk uitgegeven, in dezelfde uitvoering, voor dezelfde prijs. Ze waren beide in dezelfde korte tijd uitverkocht. En net als je denkt dat je het goed hebt opgelost, moet je beslissen welke je gaat herdrukken.
Het kan ook voorkomen dat een vertaler een hervertaling heeft gemaakt in opdracht van bijvoorbeeld een toneelgezelschap, en deze dan daarna ook in een reguliere uitgave op de markt wil brengen.
Er zijn nog vele gevallen te noemen, maar ik wil niet uitputtend zijn. Tot slot daarom één voorbeeld van commerciële overwegingen van de uitgever. Toen wij Het journaal van Bontekoe opnieuw wilden uitgeven hadden we ook kunnen proberen de rechten op een wat oudere hertaling (het overzetten van een oude Nederlandse tekst in modern Nederlands) te krijgen en die eventueel wat te redigeren. We kozen voor een herhertaling door Thomas Rosenboom, kregen daardoor besprekingen die anders geheel achterwege waren gebleven en verkochten er duizenden in plaats van de te verwachten paar honderd.
Besluit
De uitgever staat dus soms voor een probleem, maar vaak is het toch een luxeprobleem. Veel erger is het als een boek broodnodig hervertaald moet worden, maar dat niet kan. Bijvoorbeeld omdat de auteur niet rechtenvrij is en de rechten niet worden overgedragen, of de rechten van de vertaling niet, maar meestal gaat het om slechte verkoopverwachtingen. Ofwel de auteur wordt nog door te weinigen gelezen ofwel er is net een slechte vertaling verschenen die de beperkte markt heeft verzadigd. De uitgever staat tandenknarsend en machteloos toe te kijken. Een generatie lang is de markt verpest. Om concurrentieredenen geef ik geen voorbeelden.
Er is een tussenweg. Licht verouderde vertalingen kunnen geredigeerd en opgeknapt worden; opvallend genoeg herken je een verouderde vertaling vaak alleen al aan de gedateerde, overvloedige interpunctie, en die is eenvoudig aan te passen. Maar soms is het niet zo makkelijk als het lijkt. Het is niet voldoende om in de vertalingen van Schwartz (bijvoorbeeld Homerus) alle gij’s door u’s te vervangen, en zodra je radicaal aan de syntaxis gaat sleutelen begeef je je op glad ijs: er ontstaat een hybride vertaling, vlees noch vis. Niet zelden kom je er al doende achter dat een hervertaling toch op haar plaats is. En je kunt restauratiewerk ook verkeerd aanpakken, zoals bijvoorbeeld is gebeurd met de volledige Plato van Xaveer De Win, waaraan ik geloof niet minder dan zes restaurators hebben gewerkt, van verschillende kwaliteit en met verschillende opvattingen.
Maar vaak ook kan het wel: herspellen, zoals gezegd de interpunctie aanpassen, verouderde begrippen en constructies eventueel vervangen, noten bijwerken, etc. Als het drastischer moet (bijvoorbeeld omdat de vertaling niet alleen verouderd maar hier en daar ook niet goed genoeg is) kan het handig zijn daar een vakkundige vertaler-restaurator voor te vragen. En ik denk dat het Fonds die vertaler dan ook een kleine werkbeurs zou moeten geven; hij voorkomt immers dat er een hervertaling moet komen.
Al met al heb ik hiermee niet het probleem van het Fonds (en daarmee van ons allemaal) opgelost. Om te bepalen hoe groot dat probleem wat ons betreft is heb ik alle vertalingen bij Athenaeum-Polak & Van Gennep van de laatste vijf jaar op een rijtje gezet. Als we vertalingen ouder dan vijftig jaar buiten beschouwing laten en ook nieuwe vertalingen door vertalers die geen aanspraak maken op een beurs, blijft er een handvol gevallen over die verantwoord moeten worden. In al die gevallen was een motivatie van de vertaler afdoende. Zij konden eenvoudig aantonen dat de vorige vertaling niet meer voldeed. (Er zou eens een mooie selectie van die brieven in een speciaal nummer van Filter verzameld moeten worden.) Waarom is het dan nog nodig dat de uitgever dat ook doet? Kan het Fonds er niet op vertrouwen dat de uitgever hier goed over heeft nagedacht? Uitgeven is geen hobby (nou ja, meestal niet): als de uitgever alle argumenten heeft meegewogen, ook de commerciële, moet het Fonds dat dan nog eens overdoen en er op het puntje van de stoel van de uitgever bij gaan zitten? Ik denk het niet en bovendien zijn wij niet degenen die de werkbeurs krijgen. Nieuwe vertalingen uitgeven is echt ontzettend duur, daar denk je wel eerst goed over na.
Het enige wat kan helpen is het aantal matige of slechte vertalingen verder terug te brengen zodat er minder snel om die reden hervertaald hoeft te worden. Maar hoe bereiken we dat? Uitgevers moeten kritischer worden, eerst bij het aannemen van een vertaling, en vervolgens bij de redactie. In Boekblad van deze maand staat dat steeds meer redactiewerk buiten de uitgeverij wordt gedaan. Ik maak me sterk dat lang niet alle freelancers vertalingen redigeren met het origineel ernaast, bij de honoraria die sommige uitgevers volgens datzelfde Boekblad geven zou dat ook niet gevraagd mogen worden.
En ook recensenten hebben hierin een rol. In het zojuist genoemde artikel schrijft een redactrice over fouten in boeken: ‘We zijn twee keer in een recensie afgestraft en hebben daarna meteen besloten het anders aan te pakken. Je hebt immers een reputatie hoog te houden.’ Recensenten zouden in hun besprekingen wat meer ruimte moeten maken voor een oordeel over de vertaling, overigens natuurlijk ook als deze goed is.
Het Fonds kan hier maar een geringe rol in spelen, omdat lang niet alle vertalers een werkbeurs van het Fonds voor de Letteren krijgen, eenvoudigweg omdat ze die niet nodig hebben. Het Fonds kan zich in die gevallen uiteraard niet uitspreken over de kwaliteit van de vertalingen. Maar bij de vertalingen die wel gesubsidieerd worden is er ook een controlefactor deels verdwenen. Door het nieuwe systeem van werkbeurzen in plaats van aanvullende honoraria worden vertalingen niet meer beoordeeld als ze al af zijn, maar krijgt een vertaler geld vooraf op grond van ‘bewezen vertaalkwaliteit’ of ‘een uitstekende track-record’ zoals ze dat noemen. Maar ook een goede vertaler (of althans met een goede reputatie) kan wel eens een minder goede vertaling maken, en niet alleen als het om een hem of haar onbekend genre gaat, want in die gevallen controleert het Fonds wel.
Soms zou ik willen (al weet ik dat het niet kan) dat er een vertaalrechtbank werd opgericht, bestaande uit volslagen onafhankelijke wijzen: vertalers, oud-uitgevers, redacteuren, hoogleraren, specialisten van het Fonds, noem maar op, die uitspraken doet over vertalingen, uitgevers indien nodig berispt en het Fonds adviseert bij de aanvragen van vertalers, op grond van een proefvertaling van het betreffende boek. De rechtbank beschikt ook over een databank van vertalingen, zoals ooit door Patrick De Rynck uitstekend werd bijgehouden voor vertalingen uit de Romeinse en Griekse literatuur. Daar worden vertalingen aangemeld door uitgevers en vertalers, die dan een code krijgen: er is een contract, of de vertaler is op eigen houtje bezig, of er is alleen nog een plan van de uitgever etc. De dubbele vertalingen die worden aangeboden worden beoordeeld, de beste krijgt indien nodig een beurs, en de uitgever van de andere vertaling wordt geadviseerd er maar van af te zien. Omgekeerd wordt een uitgever gewaarschuwd dat hij een ernstig verouderde of slechte vertaling niet mag blijven herdrukken en wordt hem geadviseerd een hervertaling te laten maken.
En laat deze jury dan ook meteen in samenwerking met een grote geldschieter een nieuwe (commerciële) vertaalprijs in het leven roepen naast de Martinus Nijhoffprijs. Misschien wil Anders Moberg wel een maandsalaris afstaan.
Noot
1 Dit is een aangepaste versie van de lezing die Mark Pieters gaf op 12 december 2003 tijdens de symposiumdag van de Literaire Vertaaldagen te Utrecht. Thema van die dag was: ‘De hervertaling’.