Abstract: Over de vertaling van Dantes Hel uit zijn Divina Commedia door Ike Cialona en Peter Verstegen.
Dante’s Divina Commedia is een continuüm van artistieke en poëtische hoogtepunten. Dat geldt niet alleen voor de spectaculaire scènes van het Inferno, maar ook (waar je het misschien minder zou verwachten) voor de morele exempla van het Purgatorio en de theologische betogen van het Paradiso. Overal weet de dichter de juiste woorden te vinden, de juiste verzen te smeden en de juiste toon te treffen. Zijn ambachtelijk vakmanschap etaleert zich in een brede waaier van kwaliteiten: een trefzeker taalgebruik, een helder compositievermogen, een perfecte verteltechniek, een geraffineerde verskunst, een rijke verbeeldingskracht, een effectieve variatie, een natuurlijk ritme, een klinkende muzikaliteit, en wat al niet meer. Je komt superlatieven te kort om het allemaal te beschrijven. Bovendien kenmerkt zijn tekst zich qua toonzetting nu eens door lyrische bevlogenheid dan weer door epische vaart, nu eens door politiek engagement dan weer door filosofische passie, nu eens door religieuze vervoering dan weer door existentiële beleving. Deze jubelzang zal voor wie de dichter alleen maar via vertalingen kent misschien wat overdreven overkomen, maar het zal voor wie hem in zijn originele vorm kan lezen de bevestiging zijn van iets dat hij al lang weet.
Uit het voorgaande volgt al bijna automatisch dat hij (ik bedoel de Divina Commedia) absoluut gezien onvertaalbaar is. Je schiet bij hem altijd te kort, welke vorm je als vertaler ook kiest: rijmende of rijmloze terzinen, vrije of gebonden verzen, wel of niet doorlopend proza. Elke methode heeft haar voors en haar tegens. Als je in proza vertaalt, doe je ter wille van de inhoudelijke zuiverheid afstand van rijm en metrum; als je voor de poëzievorm kiest, accepteer je ter wille van vorm en klank een zeker verlies van de letterlijkheid. Omdat de prozavertaling meer op zekerheid speelt, is zij in het algemeen betrouwbaarder, terwijl de berijming de tekstuele risico’s die zij neemt, als het goed is, compenseert door een fraaiere vormgeving en klankwerking.
Een zeer bekende passage uit het Inferno is die van het opschrift op de Hellepoort. Velen die verder niets van Dante weten kennen daarvan de laatste regel: ‘Laat varen alle hoop gij die hier binnentreedt!’, een vers dat zijn bekendheid vooral dankt aan het feit dat het vaak ironisch geciteerd wordt. De drie terzinen waarom het gaat tonen Dante in al zijn dichterlijke genialiteit: iedere terzine, ieder vers en ieder woord is onvervangbaar. De uitspraak van Eugenio Montale: ‘Dante is niet te herhalen’, is volledig op deze drie strofen van toepassing. Ik citeer de Italiaanse tekst:
Per me si va ne la città dolente,
per me si va ne l’etterno dolore,
per me si va tra la perduta gente.
Giustizia masse il mio alto fattore;
fecemi la divina podestate,
la somma sapienza e ’l primo amore.
Dinanzi a me non fuor cose create
se non etterne, e io etterno duro.
Lasciate ogne speranza voi ch’intrate.
Inhoudelijk en taalkundig biedt de tekst nauwelijks moeilijkheden: de verzen zijn ook voor iemand die weinig Italiaans kent helder en doorzichtig. Maar deze luciditeit, die een algemeen kenmerk vormt van Dante, is verraderlijker dan de sirenen van Odysseus: zij heeft al heel wat lezers (in Nederland sinds 1863 al minstens 19) verleid om de Divina Commedia te gaan vertalen. Waarbij het in een flink aantal gevallen personen betrof die ternauwernood Italiaans kenden en dus aangewezen waren op andere vertalingen. Van deze vertalers, van wie sommige na het Inferno zijn gestopt, koos iets meer dan een derde voor een berijmde versie. De hausse van deze rijmende vertalingen ligt tussen 1867 en 1932, toen er maar liefst zes verschenen. Van die toen gemaakte berijmingen verdient er overigens niet één het etiket vertaling, laat staan de eretitel herdichting. Ze zitten zo vol stoplappen, dwangrijmen, ontsporingen, kromme zinnen, fouten, woordafbrekingen enzovoort, dat we er maar beter aan kunnen voorbijgaan. Ik stap daarom over op de onlangs verschenen nieuwe berijmde vertaling van Ike Cialona en Peter Verstegen. De (in dit geval door Verstegen vertaalde) tekst is als volgt:
Hier komt men in het oord der folteringen,
hier komt men waar de zondaar eeuwig lijdt,
hier komt men onder de verworpelingen.
Mijn maker schiep mij uit gerechtigheid.
Door goddelijke almacht, hoogste rede
en eerste liefde werd zijn hand geleid.
Niets is er voortgebracht in het verleden
of het had eeuwigheid, ook ik duur voort;
er is geen hoop voor wie hier binnentreden.
Hoe is de kwaliteit van deze vertaling? Deze vraag kan, zoals altijd bij vertalingen, op twee manieren beantwoord worden: a) door een impressionistisch oordeel, waarbij wordt uitgegaan van de Nederlandse tekst, en b) door een analytische vergelijking, waarbij wordt uitgegaan van het Italiaanse origineel. Als we de Nederlandse tekst globaal op ons af laten komen, maakt hij als gedicht een positieve indruk: de verzen bewegen zich zonder horten en stoten voort en het geheel getuigt van grote helderheid. Deze twee eigenschappen (die bij Verstegens voorgangers ver te zoeken zijn) doen Dante zonder meer recht: natuurlijke souplesse en luciditeit behoren tot zijn belangrijkste en meest bewonderde eigenschappen. Verstegens vakmanschap stijgt, vooral in de tweede terzine, tot grote hoogte. Zijn oplossingen laten zien dat het rijm ook in het Nederlands buitengewoon fraai kan werken.
Deze positieve ‘eerste indruk’ komt echter zwaar onder druk te staan als we Verstegens weergave vergelijken met de oorspronkelijke Dante-tekst. Dan blijkt dat het keurslijf van metrum en rijm op relatief veel punten een flinke, en soms ook ongeoorloofde, aantasting van Dante’s verzen ten gevolge heeft. Laten we de vertaling eens woord voor woord bekijken. Het eerste dat opvalt is dat de drieledige anafoor per me si va wel als zodanig gehandhaafd is, maar dat juist het mooiste en belangrijkste element daarvan, de personificatie, is wegvertaald: door de eliminatie van het persoonlijk voornaamwoord me wordt de betreffende zinsnede verschraald tot ‘hier komt men in’. Normaal zou deze weglating niet zo’n ramp zijn, maar in dit geval is het zonder meer een verliespost. Het is op zichzelf al jammer dat in een poëzievertaling een beeld verdwijnt, maar het is helemaal jammer als dat beeld ook nog een religieuze lading heeft. Dat de Hellepoort sprekend wordt opgevoerd, is niet zomaar een stilistisch procédé, maar een uitvloeisel van het feit dat zij voor Dante een instrument is van God, zoals Beatrice dat bijvoorbeeld ook is. Verstegens verwaarlozing van die eerste personificatie zet zich helaas ook door in het slotvers ‘Lasciate ogne speranza voi ch’intrate’, waar de Hellepoort de door haar binnengaande verdoemden als het ware rechtstreeks toeschreeuwt. Het is een zeer ‘levende’ regel, die niet voor niets tot de beroemde verzen van de Divina Commedia behoort. De vertaling: ‘Er is geen hoop voor wie hier binnentreden’ werkt de oorspronkelijke personificatie weg en berooft de zin van alle emotie en dramatiek.
Het bovennatuurlijk karakter van de poort blijkt niet alleen uit wat zij zegt, maar ook uit de getallensymboliek waarvan de tekst is doordrenkt. Het goddelijk getal 3 (en de afgeleiden ervan) is overweldigend aanwezig, zowel in de uiterlijke structuur (3 terzinen, 9 verzen, 3 x 33 lettergrepen) als in de tekst zelf (een drieledige anafoor in de eerste terzine, een drieledig woordpaar in de eerste terzine, een drieledig woordpaar in de tweede terzine). Deze getallensymboliek is niet overal even gemakkelijk over te brengen, maar zij bepaalt wel de structuur van de originele verzen, waarin de goddelijke Drieëenheid zowel letterlijk als figuurlijk centraal staat. Ik ben er wat dieper en uitvoeriger op ingegaan omdat ik van mening ben dat een ‘heilige’ personificatie als deze bij Dante niet mag worden genegeerd. Zijn dichterschap is doortrokken van spirituele en religieuze symbolen, en deze eigenschap dient ook in een vertaling zoveel mogelijk bewaard te blijven.
Soortgelijke bezwaren zijn in te brengen tegen de weergave van een aantal andere punten. Zo is de vertaling ‘oord der folteringen’ een wel erg uiterlijke en eenzijdige en ook wel populaire omschrijving van de Hel. Dantes eigen definiëring ‘cittá dolente’ gaat geestelijk veel dieper en heeft ook psychologisch een sterkere werking. Bovendien kan men zich afvragen waarom ‘cittá’ niet vertaald is met ‘stad’, te meer omdat het metrisch probleemloos kan worden ingevuld. Het woord ‘stad’ is in de context veel logischer dan ‘oord’, omdat er sprake is van een toegangspoort. Kennelijk heeft Dante zich in deze passage laten inspireren door middeleeuwse stadspoorten, waarboven vaak een inscriptie te lezen stond. Het woord ‘stad’ heeft ook nog het bijkomend voordeel dat het de tegenhanger van de Hel, de Civitas Dei, oproept. Waarom dan toch het vage en veel minder concrete ‘oord’ gebruikt?
Bij het woord ‘verworpelingen’ voor ‘perduta gente’ vraag ik me af of mijn kinderen (dertigers) het zullen kennen: hoe mooi het op zichzelf ook is, het komt in een Dante-vertaling anno 2000 wel erg ouderwets over. Aan de hand van deze voorbeelden kan ook nog worden gewezen op de woordreeks ‘città dolente’ ‒ ‘etterno dolore’ ‒ ‘perduta gente’, dat in het Italiaans niet alleen een perfecte symmetrie in de verzen aanbrengt, maar waarin ook nog een welsprekende climax verscholen zit. In de volgende terzine stuiten we op het woord ‘rede’, dat (opnieuw) zakelijker, dat wil zeggen minder gevoelsmatig en geestelijk, is dan het woord ‘sapienza’, dat Dante gebruikt: wijsheid is moreel gesproken van een hogere orde dan denkvermogen, intelligentie, oordeelskracht of verstand. Tenslotte lijkt het me niet verkeerd om er nog op te wijzen dat deze punten uit de vertaling hun lichtere of zwaardere verrekening merendeels te ‘danken’ hebben aan de keuze voor het rijm.
In de laatste terzine duikt een regelrechte fout op, die waarschijnlijk eveneens het gevolg is van rijmdwang. Verstegen vertaalt daar ‘Dinanzi a me’ met ‘in het verleden’, waardoor er in het Nederlands inhoudelijk iets heel anders komt te staan dan in het Italiaans. Terwijl de lezer, c.q. de zondaar, bij Dante te horen krijgt dat er vóór het ontstaan van de Hel alleen maar dingen bestonden die eeuwig waren, leest hij bij Verstegen dat álles in het verleden eeuwigheid bezat. In werkelijkheid ligt het zo dat vóór het ontstaan van de Hel alleen nog maar de engelen, de hemelen en de elementen bestonden (die eeuwig waren), en dat pas daarna de planten, dieren en menselijke vormen (die niet-eeuwig waren) werden geschapen. Het is een theologisch probleem waar wij niet meer wakker van liggen, maar dat in het intellectuele debat van Dante ‘s tijd een centrale rol speelde. Verstegens ontsporing, waarbij ook nog de dubieuze weglating van ‘etterno’ kan worden gerekend, doet de vraag rijzen hoe de voor Dante zo belangrijke theologie er verder in de vertaling van afkomt.
Ik wil aan het eind van mijn stuk met grote nadruk naar voren brengen dat de negen punten waarop ik kritiek heb geleverd, in proza zonder noemenswaardige moeilijkheden nauwkeurig en tekstgetrouw kunnen worden weergegeven. Ik heb het dus ‒ om overdrijving te vermijden ‒ niet gehad over de esthetische en muzikale schoonheden van de tekst die menselijkerwijs onvertaalbaar zijn. Ik bedoel dingen als in het eerste en laatste vers de binnenrijmen ‘va’ ‒ ‘cittá’ en ‘lasciate’ ‒ ‘intrate ‘. in de eerste terzine de drievoudige herhaling van het explosieve ‘va’, in de tweede terzine de scharnierende alliteratie ‘fattore’ ‒ ‘fecemi’, in de laatste terzine de chiastische dichotomie ‘etterne’ ‒ ‘etterno’, en misschien nog wel wat andere zaken. Ook het feit dat het poortopschrift in totaal uit precies 99 (3 x 33) lettergrepen bestaat, heb ik buiten beschouwing gelaten, omdat de door de vertalers gekozen afwisseling tussen dekasyllaben en hendekasyllaben de overbrenging ervan naar het Nederlands onmogelijk maakt. Maar het zijn wel allemaal tekstelementen die mede bepalend zijn voor mijn in het begin gedane uitspraak dat Dante in absolute zin onvertaalbaar is. Relatief gezien is hij natuurlijk wél vertaalbaar, ofschoon ‒ daar ben ik langzamerhand wel van overtuigd ‒ veel beter in proza dan in verzen.
Wat deze kwestie betreft sluit ik me aan bij de dichter zelf, die in zijn Convivio (I.7) schrijft:
Men moet beseffen dat men geen enkele zaak waarvan de harmonische eenheid op de band der muziek berust, van de ene taal in de andere kan overbrengen zonder dat men al haar bekoorlijkheid en harmonie verbreekt. Hierdoor komt het dat Homerus niet uit het Grieks in het Latijn vertaald is, zoals dat met de andere geschriften van de Grieken wel is gebeurd. En hierdoor komt het ook dat de verzen van het Psalterium geen enkele muzikale en harmonieuze charme bezitten: ze werden namelijk eerst uit het Hebreeuws in het Grieks, en vervolgens uit het Grieks in het Latijn vertaald, en al bij de eerste vertaling ging hun schoonheid grotendeels verloren.
Omdat het opschrift boven de Hellepoort het begin van Dantes reis markeert, is de gedachte wel eens bij mij opgekomen dat de dichter erin een waarschuwing heeft willen geven aan zijn vertalers: als je het waagt dit poëtische domein te betreden, zal wanhoop en ellende je deel worden. In de eerste terzine wordt het je al onder ogen gebracht: je zult terechtkomen in de ‘città dolente’, de gemeenschap van ongelukkigen die je zijn voorgegaan; je zult deel krijgen aan de ‘etterno dolore’, de eeuwige frustratie dat je niet hebt kunnen uitdrukken wat je hebt willen uitdrukken; je zult belanden tussen de ‘perduta gente’, de verdoemden die het tegen beter weten in toch hebben geprobeerd. En na het goddelijk intermezzo van de tweede en derde terzine volgt dan de voor de vertaler dodelijke mokerslag: ‘Lasciate ogne speranza voi ch’intrate’!