Ingrid Jonker    25-29

Tussen talent en mythe

Ludo Teeuwen

Abstract: Over de dichtbundel Ik herhaal je van Ingrid Jonker vertaald door Gerrit Komrij.

 

Op 19 juli 1965 spoelde op het strand van Drieankerbaai nabij Kaapstad het levenloze lichaam aan van een jonge vrouw. Ze was nauwelijks 32 en had zichzelf moedwillig toevertrouwd aan de golven. Met de dood van Ingrid Jonker, want dat was haar naam, verloor de Afrikaanse poëzie een van haar meest beloftevolle talenten.

Haar vroege, dramatische dood en haar bewogen leven bezorgden Ingrid Jonker al snel een cultstatus, een beetje vergelijkbaar met wat zich in België rond Jotie T’Hooft afspeelde. De mythevorming maakt het uiteraard moeilijk om de waarde van haar gedichten objectief in te schatten. Nogal wat critici vinden haar werk overschat of wijzen op de beperkte omvang van haar oeuvre. Dat neemt echter niet weg dat Ingrid Jonker vooral literair-historisch van grote betekenis is geweest. Talloos zijn de gedichten die expliciet of impliciet naar haar verwijzen en die uitdrukking geven aan het gemis van haar onvoltooide talent. Meer dan 35 jaar na haar dood waart de geest van Ingrid Jonker nog altijd rond in de Afrikaanse poëzie. Alleen al daarom lag een vertaling van een van Zuid-Afrika’s meest fascinerende dichters voor de hand.

De fascinatie rond of voor de persoon van Jonker en vooral ook haar romantische ziel, komt erg goed tot uiting in de biografische schets die als nawoord de verzamelbundel Ik herhaal jou afsluit. De auteur van deze schets, Henk van Woerden, had naar eigen zeggen graag geput uit primaire bronnen, maar dat is hem niet gelukt. Allerlei familiale en wellicht ook politieke gevoeligheden zorgen ervoor dat het Jonker-archief zovele jaren na haar dood nog steeds ontoegankelijk blijft. Dit neemt echter niet weg dat Van Woerden, op basis van secundaire bronnen, een aangrijpende en doorleefde beschrijving geeft van het leven en de tragiek van de jonge dichter (Jonker weigerde zichzelf ‘dichteres’ te noemen). ‘De dag kent een smalle schaduw’ ‒ de titel van het nawoord ‒ is eigenlijk meer dan een schets. Het is een uniek en warm literair portret, een ode aan de schrijfster, een stukje literatuur dat de vertalingen van de hand van Gerrit Komrij zeker een extra dimensie verleent.

Jonker debuteerde in 1956 met de bundel Ontvluchting. Deze eerste gedichten waren technisch nog vrij klassiek met heel wat echo’s van haar grote goeroe en leermeester D.J. Opperman. Toch maakten sommige critici zich al druk over wat ze noemden ‘onzuivere rijmen’ of ‘slordige interpunctie’. Maar juist met dit ‘gebrek aan systeem’ zou Jonker de hoognodige vernieuwing van de Afrikaanse poëzie inluiden. Later, tijdens de jaren zestig, zouden haar associatieve taalgebruik en de voorzichtige experimentele technieken de weg effenen voor een meer radicale aanval van de Sestigers op de calvinistische bekrompenheid van de Afrikaanse poëzie.

Rook en oker
Tussen Jonkers debuut en haar tweede bundel Rook en oker (1963) verlopen zeven jaren. Tijdens die periode groeit ze uit tot een meer volwassen schrijfster en maakt ze zich los van de codes van de Opperman-traditie. Het gebruik van de vrije versvorm en de subjectieve beleving van de werkelijkheid vinden nu hun volle expressie. In literair opzicht vormen dit haar beste jaren. Het prille succes van haar eerste gedichten had haar in contact gebracht met kunstenaars als Jan Rabie, Breyten Breytenbach en Uys Krige, de fine fleur van de Sestigers, de beweging die het literaire Zuid-Afrika aansluiting deed vinden bij het Europese modernisme. Ingrid Jonker genoot van haar literaire entourage en koesterde zich in het bohémienachtige leven aan de zonnige kust van Groen punt in Kaapstad.

Toch waren de jaren die voorafgingen aan Rook en Oker ook een periode van grote spanningen. De stroeve en vijandige relatie met haar vader, haar complexe en turbulente liefdesleven en haar labiele psychische toestand waardoor ze net als haar moeder regelmatig moest worden opgenomen, speelden haar parten. Daarnaast was er ook nog de gespannen politieke situatie met de toenemende macht van de Nasionale Party en de voortdurende dreiging van de censuur. Als in 1960 tijdens een betoging in Sharpeville op de menigte geschoten wordt, inspireert dat Ingrid Jonker tot het schrijven van haar meest bekende gedicht: Die kind wat doodgeskiet is deur soldate by Nyanga. Vele jaren later in 1994, tijdens de opening van de eerste zitting van het democratisch gekozen parlement, zou Nelson Mandela tot veler verbazing een passage uit het gedicht citeren. Het eerbetoon en de appreciatie van de eerste zwarte president stonden in fel contrast met de botte afwijzing van haar vader 30 jaar voordien.

In 1964 krijgt Jonker voor Rook en Oker de prestigieuze APB-Prys vir Letterkunde. Mentaal gaat het daarna snel bergafwaarts met haar. Ze komt terecht in een neerwaartse spiraal van zelfvertwijfeling en depressies. Liefdesperikelen, waaronder een stormachtige affaire met André Brink, doen de rest. De laatste maanden van haar leven schrijft ze nog een aantal indringende gedichten die postuum verschijnen als Kantelson (1966).

‘Alle geluide herhaal jou naam’
Voor de Nederlandse vertaling van de gedichten van Ingrid Jonker maakte Gerrit Komrij een selectie uit de drie bundels, met een iets groter gewicht voor Rook en oker. Naast de vertalingen werd telkens ook de oorspronkelijke Afrikaanse tekst afgedrukt. Dit heeft als leuk voordeel dat de lezer ten allen tijde kan teruggrijpen naar het origineel en dus ook een idee krijgt van de klank en de versvorm in het Afrikaans. Met een taal die zo nauw verwant is aan de onze geeft dat zeker een meerwaarde aan de bundel. Bovendien voel je, vooral bij de eerste gedichten, wat Jonker precies zo verrassend maakte. Verzen als ‘Ek koop ‘n rok van crêpe-de-chine / met vingers op die tikmasjien’ (p. 22) of ‘Ons dubbelspel het my vermaak / die kierang-speel, die knikkop praat’, (p. 30) waren met de woorden ‘tikmasjien’ en ‘kierang’ voor de toenmalige lezers zeker niet voor de hand liggend. Van in het begin schreef Jonker tegen de literaire verwachtingshorizon in en bracht ze een nieuw en verfrissend geluid. Wat haar critici veroordeelden als een ‘aanslag op de taal’ maakt haar juist tot op vandaag zo leesbaar.

Maar de keuze voor een tweetalige versie heeft toch ook zijn nadelen. Bij elk gedicht opnieuw zie je, letterlijk, de vertaler aan het werk. Natuurlijk kan je ervan uitgaan dat Komrij, die uiteindelijk zelf dichter is, wel zal weten hoe het hoort, maar toch komt af en toe de vraag op in hoeverre bepaalde ingrepen ‘inventief’ dan wel ‘slordig’ zijn. Enkele voorbeelden kunnen dit illustreren. In het gedicht ‘Op alle gesigte’, uit Rook en oker, luidt het tweede vers als volgt: 

Alle geluide herhaal jou naam
alle geboue dink dit en die plakkate
die tikmasjiene raai dit en die sirenes eggo dit
elke geboortekreet bevestig dit en die verwerping van die wêreld

Waar in de eerste strofe de nadruk ligt op de ogen van de geliefde, wordt nu in deze tweede strofe de aanwezigheid van de geliefde opgeroepen door middel van zijn naam. Dit gebeurt op een zeer dynamische manier: de naam wordt herhaald, gedacht, geraden, geëchood en tenslotte bevestigd.

Bij Komrij wordt dit:

Alle geluiden herhalen je naam
alle gebouwen denken er aan en de affiches
de typemachine raadt het en de sirenes echoën het
elke geboortekreet bevestigt het en de verwerping van de wereld

Cruciaal voor dit gedicht is natuurlijk de voortdurende herhaling van de ‘naam’ door ‘dit’ (in het Afrikaans), alsof de identiteit onvatbaar blijft. De ‘dit’ is niet zomaar eenvoudigweg in het Nederlands om te zetten, maar toch komt het mij vreemd over dat Komrij kiest voor het verwijswoord ‘het’, waarmee hij de relatie met ‘de naam’ op de helling zet.

In een ander gedicht, ‘Wagtyd in Amsterdam’, (p.114) gebruikt Ingrid Jonker het Afrikaanse woord ‘voël’ (vogel), dat een duidelijk seksuele connotatie heeft (penis): ‘jy het jou voël afgehaal / dit op die tafel neergelê’. In de vertaling van Komrij wordt dat: ‘jij hebt je haan er afgehaald / die op tafel gelegd’. Waarom die vogel nu precies een haan moest worden, is voor mij niet echt duidelijk.

Op die manier gaat de kritische lezer voortdurend ‒ bij wijze van spreken ‒ in discussie met de vertaler, en misschien is dat wel een goede zaak. Belangrijk is uiteindelijk dat Ik herhaal je een zeer mooie en genietbare uitgave geworden is. Vooral de lezer die nog niet vertrouwd is met het werk van Ingrid Jonker zal de combinatie van de gedichten met een indringende levensschets zeker op prijs stellen. Beelden en associaties die anders misschien vaag of abstract zouden blijven, komen nu tot leven. Ik herhaal je toont niet alleen de poëzie, maar ook het gezicht van Ingrid Jonker.