Abstract: Aangestoken door het Harry Potter-virus neemt Koster de bijzondere vondsten van de vertaler van deze cyclus onder de loep.
Sinds vorig jaar zomer zijn we bij ons thuis besmet met het Harry Pottervirus. Aangestoken door een vriendje ging eerst mijn zoon voor de bijl en niet snel daarna volgde ik. Ons overkwam het geluk dat iedereen heeft die halverwege de reeks de wereld van een romancyclus binnentreedt: een orgie van leesgenot ‒ voorlezen, zelf lezen, herlezen, eromheen lezen, er over praten en voor de gedeformeerde beroepsvergelijker van vertalingen ook nog het naast elkaar lezen. Tijdens de herfstvakantie kwam het gevreesde moment, de koek was op. In die vakantie (gelukkig regende het veel) raakte ik door de Engelse versie van deel 4 heen. Om mij heen drentelden mijn zoon en zijn vriendje, die na elke bladzijde een leesverslag eisten1. De spanning reikte tot zulke grote hoogten dat ik niet meer kon stoppen met lezen. Zelden is het woord unputdownable meer van toepassing geweest.
Het stramien
Er is al veel geschreven over het waarom van het succes van de reeks. Over de succesvolle combinatie van het populaire griezelgenre en de identificeerbaarheid met de gewoonheid van de hoofdpersoon, en over het talent van schrijfster J.K. Rowling om te spelen met het opbouwen en afwikkelen van spanning. En dat terwijl de boeken in de serie in hoge mate sjabloonboeken zijn, boeken die alle volgens hetzelfde stramien verlopen.
Alle boeken beslaan één schooljaar aan Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus Pocus/Hogwarts School of Witchcraft and Wizardry (voor elk jaar dat Harry op school zit één deel, vandaar het totaal van zeven delen). Alle boeken beginnen ermee dat Harry bij zijn Dreuzelpleegfamilie (de Duffelingen/Dursley’s) thuis geterroriseerd wordt vanwege zijn tovenaarsafkomst en vervolgens aan het eind van de zomer liefdevol in het tovenaarsgezin van zijn vriend Ron Wemel/Ron Weasly wordt opgenomen, bij wie vaak dan ook al hun gezamenlijke klasgenoot en vriendin Hermelien Griffel/Hermione Granger logeert. Dat is de eerste grote tegenstelling waar het boek om draait: die tussen Dreuzels/Muggles en tovenaars, de tegenstelling waar veel van de humor in de boeken op drijft. Daarna vertrekken alle leerlingen aan het begin van het schooljaar met de Zweinstein Express vanaf perron 9 ¾ op Victoria Station naar hun kostschool en elk jaar krijgt het drietal tijdens die reis ruzie met hun vijand Draco Malfidus/Draco Malfoy en zijn trawanten, een ruzie die vaak eindigt in een spervuur van toverspreuken. Op Zweinstein aangekomen ontmoeten ze de halfreus Rubeus Hagrid, de terreinopzichter en in latere delen docent Verzorging van Fabeldieren/Care of Magical Creatures, waar Harry en zijn vrienden mee bevriend zijn. Vervolgens vindt het jaarlijks terugkerende ritueel plaats waarbij de eerstejaarsleerlingen door middel van de Sorteerhoed/Sorting Hat worden onderverdeeld in een van de vier afdelingen van de school: Huffelpuf/Hufflepuff, Griffoendor/Gryffindor, Ravenklauw/Ravenclaw of Zwadderich/Slytherin. Harry en zijn vrienden behoren tot Griffoendor (voornaamste eigenschap: leeuwenmoed), terwijl Malfidus en zijn onafscheidelijke maatjes Korzel en Kwast/Crabbe and Goyle Zwadderaars zijn (voornaamste eigenschap: machtswellust). Dat is de tweede grote tegenstelling waar het boek op drijft: die tussen de aanhangers der Duistere Zijde en zwarte magie, veelal afkomstig van Zwadderich, en de rest van de tovenaarswereld. Een grote rol daarbij speelt een conflict dat te maken heeft met etniciteit. Tovenaars van de Duistere Zijde hebben een broertje dood aan ‘modderbloedjes/mudbloods’, tovenaars van gemengde afkomst die voor een deel Dreuzelbloed door hun aderen hebben stromen, en zijn uit op de uitroeiing van die groep. Aan het hoofd van de Duistere Zijde staat Voldemort/Voldemort wiens ambitie het is om niet slechts de alleenheerschappij over de tovenaarswereld te verkrijgen, maar ook het eeuwige leven. Rond de geboorte van Harry stond Voldemort aan het hoogtepunt van zijn macht en was bezig iedereen uit te moorden die hem in de weg stond. Daarbij stuitte hij ook op Harry’s vader en moeder, die als medewerkers van het Ministerie van Toverkunst/Ministry of Magie betrokken waren bij de bestrijding van Voldemort en zijn handlangers. Bij zijn poging Harry te vermoorden raakt Voldemort echter zelf zwaar verminkt. Omdat zijn moeder zich uit liefde voor hem opoffert is Harry onkwetsbaar geworden voor de doodsspreuk die Voldemort op hem afvuurt, de spreuk kaatst terug op Voldemort zelf, die daardoor zijn stoffelijk omhulsel en zijn kracht verliest en alleen nog parasitair verder kan leven in de gedaante van iemand anders. Pas in het vierde boek, in een werkelijk gruwelijk spannende scène krijgt hij het voor elkaar zichzelf weer een eigen lichaam aan te meten.
Als het schooljaar weer werkelijk begonnen is ontwikkelt zich tussen de lessen door (o.m. Gedaanteverwisselingen/Transfiguration2 van Prof. Anderling/McGonnagal (hoofd van Griffoendor), Toverdranken/Potions van Prof. Sneep/Snape (hoofd van Zwadderich), Divination/Waarzeggerij van Prof. Zwamdrift/Trelawney en Verweer tegen de Zwarte Kunsten/Defence against the Dark Arts van een steeds weer andere leraar, zolang het maar geen ex-Zwadderaar is ‒ veruit de geestigste daarvan is Gilderoy Lockhart, bestsellerauteur van pseudo-autobiografische avonturenboeken en een klassiek voorbeeld van een pompous ass, een zelfingenomen kwal; in het Nederlands heet hij Gladianus Smalhart) een voor elk deel uniek plot waarvan de afwikkeling altijd een confrontatie inhoudt tussen Harry (en zijn vrienden) en Voldemort (al of niet in de gedaante van een handlanger). Wanneer het conflict is afgewikkeld en iedereen het examen met goed gevolg heeft afgelegd (Hermelien slaagt altijd met vlag en wimpel, Harry met gemiddelde cijfers en Ron met zijn hakken over de sloot) gaat iedereen weer over tot de orde van de dag en keert huiswaarts. Harry moet dan altijd terug naar de Duffelingen, een gebeurtenis die met het boek ongeloofwaardiger wordt ‒ wat aantoont dat het stramien ook wel eens te knellend kan zijn.
Het is de combinatie van humor, spanning, de telkens terugkerende elementen, het voor elk boek unieke verloop van de plot en de inrichting van de fantasiewereld die het lezen van de Harry Potterboeken tot zo’n genot maakt en de wereldwijde hype begrijpelijk maakt.
Dat Harry Potter ook aan het Nederlandse lezerspubliek niet ongemerkt is voorbijgegaan (het succes van de boeken was vorig jaar zelfs bestand tegen het missen van de Sinterklaasverkoop) weten we allemaal. Alle vier de tot nog toe uitgekomen boeken staan bij de eerste acht van de top-100 van best verkochte boeken van het jaar 2000, waarbij natuurlijk het meest verbazingwekkende is dat deel 4 pas drie weken voor het einde van dat jaar in de winkels kwam.
Het schijnt dat J.K. Rowling een groot liefhebber is van de omslagen van de Nederlandse Potter-uitgaven, zelfs zozeer dat zij ze de beste vindt die er zijn. Of ze er ook ideeën op na houdt over de kwaliteit van de vertalingen van haar geesteskinderen is mij niet bekend. Ze zal het allicht moeilijker vinden zich daar een oordeel over te vormen, zelfs voor wie over voldoende kennis beschikt laten vertalingen in verschillende talen van een en hetzelfde werk zich op het punt van kwaliteit nu eenmaal moeilijk met elkaar vergelijken. Dat geldt in veel mindere mate voor de vergelijking tussen een afzonderlijke vertaling en origineel. En op zeker één punt kunnen de Nederlandse vertalingen er wat mij betreft eer mee inleggen dat ze boven het origineel uitstijgen en het leesgenot voor de Nederlandse lezer er nog groter op maken.
De fantasiewereld
Een van de interessante aspecten van fantasieboeken is altijd, vind ik, de inrichting van de tekstwereld: namen van personages en instellingen, realia (in deze context natuurlijk een wat paradoxale term) en zo meer, en de mate van inbedding van de tekstwereld in de ‘echte’ wereld. Vaak worden eigennamen als het summum van onvertaalbaarheid beschouwd omdat namen singulier verwijzen, de relatie tussen naam en genoemde is een unieke één-op-één-relatie. De norm is dan ook dat eigennamen niet worden vertaald, behalve als het om zogeheten ‘sprekende namen’ gaat, namen die iets over de persoon zeggen die haar draagt. Een studie heb ik er niet van gemaakt, maar het lijkt mij dat juist in kinder- en jeugdboeken het aandeel sprekende namen groter zal zijn dan in volwassenenliteratuur (specifieke genres als de allegorie uitgezonderd), en daarmee allicht ook de tolerantie voor het vertalen van die namen, ook al omdat het publiek er meer behoefte aan heeft. Bij het vertalen van de namen, niet alleen van personages, maar ook van instellingen (ministeries, winkels e.d.) en van cultuurspecifieke elementen uit de verzonnen toverwereld, bereikt vertaler Wiebe Buddingh’ (zoon van, bekend als vertaler van o.m. de boeken van Tom Sharpe ‒ Engelse humor op zijn ergst, maar als voorstudie voor de Pottervertalingen niet eens zo gek) grote hoogten.
Rowling maakt bij de namen ten volle gebruik van de historisch-linguïstische mogelijkheden van het Engels en andere talen. De namen hebben alle mogelijke soorten etymologische achtergronden: Latijn, Frans, pre-normandisch en modern Engels (Brits en Amerikaans). Er zit niet echt veel systeem in, maar het spel is er onmiskenbaar. Vaak is er bij Rowling echter sprake van het spel om het spel, zonder dat een naam echt sprekend wordt. Bij Buddingh’ is er bijna altijd sprake van een sprekende naam waarmee een van de eigenschappen van het betreffende personage wordt uitvergroot. De namen die in bovenstaande beschrijvingen voorkomen mogen kunnen als eerste illustratie dienen. McGonnagal, een naam die spreekt door de connotatie van provincialisme, wordt Anderling, waarin het anders-zijn wordt gespecificeerd; Trelawney, de naam van degene die een vak geeft (Waarzeggerij) dat niet erg serieus wordt genomen binnen de toverwereld, wordt Zwamdrift, een naam die op zichzelf al een commentaar inhoudt op het personage. Een opvallende neiging van Buddingh’ is dat namen die bij Rowling een Franse achtergrond hebben door hem gelatiniseerd worden: Malfidus voor Malfoy bijvoorbeeld.
De verschillende functies van de namen kan duidelijk gemaakt worden aan de hand van de hoofdpersonen. In de achternamen van dit drietal liggen zo’n beetje de vertaalstrategieën die in dit boek gebruikt worden bij elkaar. Het niet vertalen van de naam Harry Potter, het even sprekend vertalen van de naam (Wemel voor Weasly, wat noodzakelijk is om het woordspel met ‘wezel/weasle’ dat in het boek voortdurend voorkomt mogelijk te maken) en het sprekender maken, of althans specificeren van de naam. Granger rijmt op ‘stranger’ en voor veel aan de duistere kant gelieerde tovenaarskinderen is Hermelien het schoolvoorbeeld van een ‘modderbloedje’. Haar naam is in het Engels dus een vehikel voor het thema van de etniciteit, van de vreemdelingenhaat. In het Nederlands verwijst haar naam eerder naar haar ambitie om in schoolprestaties alles en iedereen de baas te willen blijven.
Een sterk voorbeeld van de hoge mate van beeldendheid die een naam bij Buddingh’ kan bereiken betreft de internationale sport der tovenaars. Het spel is razend populair. Er bestaat een professionele competitie, er wordt een WK georganiseerd (lees de uitermate geestige eerste hoofdstukken van deel 4) en dus wordt het ook gespeeld op de public school die Zweinstein toch is (want ondanks de wereldwijde hype is de wereld van Harry Potter een door en door Engelse wereld). Het spel wordt gespeeld door zeven spelers op bezemstelen met vier ballen: drie Jagers/Chasers spelen met de Slurk/Quaffle, de bal waarmee gescoord moet worden in een ring die 15 meter boven de grond staat, één Wachter /Keeper, die de ringen verdedigd, twee Drijvers/Beaters die met een knuppel de Beukers/Bludgers (wild in het rond vliegende ballen die de spelers van de tegenpartij moeten hinderen) bewerken en een Zoeker/Seeker die moet proberen de Gouden Snaai/Golden Snitch (die ook met een eigen wil in het rond vliegt) te vangen. Wie de snaai vangt krijgt 150 punten en beëindigt daarmee de wedstrijd. Het is een idioot spel, het wordt gespeeld in de lucht en bijna niemand kan het volgen, maar iedereen is er gek op. In het Engels heet het Quidditch, een samentrekking van ‘quidditas’ (of ‘quiddity’), een filosofische term voor ‘essentie’, soms ook wel aangeduid met ‘watheid’ en ‘ditch’ (‘greppel’ of ‘sloot’). Het verband met enige eigenschap of functie van het spel zelf zie ik niet onmiddellijk. Bij de Nederlandse term zie ik wel onmiddellijk het spel voor me: Zwerkbal. In al zijn eenvoud (en essentie) vind ik het een briljante vondst.
Fantaciteer-Veer
Er zitten wel meer van dit soort briljante vondsten in. Een ervan betreft het schrijfinstrument van een roddeljournaliste van de Ochtendprofeet/Daily Prophet, die in deel 4 een grote rol speelt. Haar Engelse naam is Rita Skeeter. ‘Skeeter’ is Amerikaans slang voor ‘muskiet’, dat in het Engels overigens geen directe relatie heeft met de schrijvende pers, maar in het boek eerder verwijst naar haar hinderlijk gonzende aanwezigheid. Buddingh’ is aan de open deur van de muskiet-mogelijkheid voorbijgegaan en heeft haar Rita Pulpers genoemd, inderdaad een veel overtuigender achternaam. Voor het schrijven van haar artikelen maakt zij gebruik van een betoverde ganzenveer. Zij neemt een interview af en de ganzenveer schrijft het verhaal. Dat gaat zo: Pul pers stelt Harry de vraag wat hij nog over zijn ouders weet en als het antwoord luidt, ‘Niets,’ dan kijkt ze hem onderzoekend aan en begint de veer te schrijven in onvervalst tabloid-proza: ‘De tranen springen in zijn opvallende groene ogen als ons gesprek op de ouders komt die hij nauwelijks heeft gekend.’ In het origineel heet die ganzenveer de ‘Quick-Quotes Quill’, in het Nederlands wordt de ganzenveer consequent de ‘Fantaciteer-Veer’ genoemd (vertalen zou in de Potterwereld ook vast een fluitje van een cent zijn). Een briljante vondst, die geheel past in de strategie van Buddingh’ om namen en begrippen te specificeren en sprekend (of sprekender) te maken en die als woordspeling op zich ook geslaagder is dan het origineel. Ook als het om minder belangrijke dingen gaat, maakt Buddingh’ gebruik van deze vondsten. In het Engelse deel 4 bijvoorbeeld komt het narratief volstrekt onbelangrijke plaatsje ‘Little Hangleton’ voor, ook een naam met de connotatie van provincialisme, in het Nederlands is dat ‘Havermouth’ geworden; de tegenhanger Great Hangleton werd analoog hieraan tot ‘Musley’ omgedoopt. De straat in Londen die de overgang vormt van de Dreuzelwereld naar de tovenaarswereld (als je maar weet op welke steen je moet drukken) heet in het Engels de Diagon Alley, in het Nederlands de Wegisweg (je kunt hem namelijk niet zien).
Maar, zo zullen sommigen zich misschien afvragen, wanneer je als vertaler een tekst niet mag verbeteren, mag je hem er dan wel leuker op maken? Gaat Buddingh’ daarin niet te ver? Wat mij betreft zeker niet. Met een ander voorbeeld kan ik dat misschien beter beargumenteren. Een van de hoofdpersonen uit het derde deel is Sirius Black. In het rijk der tovenaars is hij zo’n beetje de meest gehate figuur, omdat hij voor een brute moordenaar wordt aangezien, die ook verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van Harry’s ouders omdat hij hun verblijfplaats aan Voldemort (net als bij Harry overigens blijft de naam van zijn gehate tegenstrever onvertaald) zou hebben verraden. Dat blijkt echter op een misverstand te berusten, in werkelijkheid is hij de goede zaak toegedaan en aan het eind van het derde boek wordt hij, hoewel nog steeds voortvluchtig, Harrys pleegvader. In de komende delen zullen we vast nog veel van hem horen. In de Nederlandse versie is Sirius Black Sirius Zwarts geworden. Sirius Black- Sirius Zwarts. In dat ene toegevoegde s-je zou je een symbool kunnen zien van de vertalersvrijheid. Je zou kunnen redeneren dat die s in de Nederlandse naam overbodig is omdat ie nergens voor nodig is. De naam wordt er niet sprekender op en ‘Zwart’ is een volstrekt aanvaardbare Nederlandse achternaam, die even goed dienst kan doen als ‘Black’ in het Engels. Maar mijn redenering zou zijn dat vertalen niet een kwestie van noodzaak is, maar van keuze. Buddingh’ maakt ruim en goed gebruik van de keuzevrijheid. Een blik op meertalige namenlijsten op Internet leert dat hij onder de Pottervertalers de enige is die dat op consequente wijze doet. Hij heeft er de boeken van Rowling oneindig mee verrijkt en doet daar mij en vele anderen een groot plezier mee.
Noten
1 Ik dank Remco en Jip voor hun hulp bij het maken van een vergelijkend namenlijstje en voor het gedeelde leesplezier. Verder heb ik gebruik gemaakt van vele sites op Internet, waarvan de belangrijkste wel zijn: de Encyclopedia Potterica (http://www.geocities.com/EnchantedForest/1900/index.html), de Duitse namenanalyse op http://www.rudihein.de/hpwords.htm, de prachtige, zij het niet complete, meertalige (Engels, Nederlands, Duits, Frans, Italiaans, Zweeds, Noors, Fins, Russisch, Pools, Hongaars en Tsjechisch) woordenlijst op http://www.geocities.com/morgenglanz/hp/hpintern.html en de Nederlandstalige Pottersite ‘De Hersenpan’ (http://thepensive.itgo.com/index.htm).
2 Geheel in de stijl van NRC’s Potterhoekje meende ik een ‘fout’ ontdekt te hebben in de vertaling. In Deel 1 wordt ‘Transfiguration’ vertaald met ‘Transfiguratie’, terwijl het in de overige delen met ‘Gedaanteverwisseling’ wordt vertaald. Volgens Jip is er echter een verschil: transfiguratie geldt alleen voor dingen, terwijl gedaanteverwisseling alleen voor wezens geldt. We zijn er nog niet uit.