Bezie Belacqua: Beckett volgens Brassinga    14-17

Jack van der Weide

Abstract: Over de vertaling door Anneke Brassinga van Samuel Becketts roman Dream of Fair to Middling Women.

 

De vertaalgebeurtenis van het jaar 2000 was voor mij zonder twijfel het verschijnen van Droom van matig tot mooie vrouwen, de vertaling door Anneke Brassinga van Samuel Becketts roman Dream of Fair to Middling Women. Droom dankt zijn uitverkiezing aan een combinatie van twee zaken: het feit dat het boek in het Nederlands werd vertaald, en de wijze waarop dit gebeurde. Ander onvertaald prozawerk van Beckett leek meer voor de hand te liggen dan dit moeilijk toegankelijke jeugdwerk, dat ook de schrijver zelf in later jaren niet bepaald meer na aan het hart lag. Brassinga’s keuze viel desalniettemin op juist dit boek, waarvan zij het barokke Engels omzette in een even persoonlijk als poëtisch Nederlands.

Beckett schreef Dream of Fair to Middling Women in 1932, op zesentwintigjarige leeftijd. Na een tweetal essays over Proust en Joyce, een aantal gedichten en enkele korte verhalen, was het zijn eerste prozawerk van langere adem. Het boek is voor een belangrijk deel autobiografisch: de schrijver zelf leverde het prototype voor de hoofdpersoon Belacqua, terwijl voor de Smeraldina-Rima, de Alba en de Syra-Cusa (de matig tot mooie vrouwen uit de titel) respectievelijk Becketts nichtje en geliefde Peggy Sinclair, zijn studiegenote Edna MacCarthy en (waarschijnlijk) James Joyces dochter Lucia model stonden. Dream werd door verschillende uitgevers geweigerd, waarna Beckett op een gegeven moment zijn pogingen om de tekst gepubliceerd te krijgen stopzette. Stukken van de roman werden hergebruikt in de verhalenbundel More Pricks than Kicks en het manuscript kwam uiteindelijk in de archieven terecht, waar het bij tijd en wijle door Beckett-specialisten werd geraadpleegd. Pas in 1992, drie jaar na de dood van de schrijver, verscheen het in boekvorm en kon een groter publiek er kennis van nemen.

In het nawoord bij haar vertaling zegt Anneke Brassinga niets over de motieven achter haar keuze voor Dream, anders dan dat het een ‘in al zijn onvolmaaktheid uniek en onvergetelijk’ boek is1. Dat is het zonder meer, maar (als we ons beperken tot het vroege prozawerk van Beckett) waarom niet gekozen voor bij voorbeeld de roman Watt of de al eerder genoemde verhalenbundel More Pricks than Kicks? Beide zijn, op enkele fragmenten na, tot op heden niet in het Nederlands verschenen, terwijl in ieder geval Watt een evenwichtiger, meer volwassen en simpelweg beter boek is dan Dream. Daarmee wil ik niet beweren dat Brassinga een verkeerde keuze heeft gemaakt, als wel dat haar keuze een zeer eigenzinnige is en daarom des te meer te bewonderen. Ik kan me haast niet anders voorstellen (zonder dit overigens te hebben nagetrokken) dan dat dit één van de eerste vertalingen van het boek in de wereld is.

Maar opvallender nog dan de keuze van het werk is de wijze waarop het vertaald is. Bij de presentatie van Droom deed vertaler en essayist Piet Gerbrandy de uitspraak dat iedereen zijn eigen Beckett heeft. Voor hemzelf was dat de schrijver van het latere proza, voor Brassinga, zo suggereerde Gerbrandy, was dat de schrijver van Dream of Fair to Middling Women, dat hij omschreef als ‘een barok boek waarin uitbundig, allusief, overdadig taalgebruik het ruimschoots wint van de best aardige, maar zeker niet wereldschokkende inhoud’. Het was voor hem niet verwonderlijk dat juist Brassinga zich tot dit boek aangetrokken voelde ‘gezien haar eigen, uiterst particuliere en subtiele prozastijl, die ondanks het soms woordspelerige karakter van een zeer hoog soortelijk gewicht is’.2

Woordspelerig
Het tegenover elkaar plaatsen van het vroege en late prozawerk, zoals ook Gerbrandy dat doet, is een regelmatig terugkerend topos bij beschouwingen over het werk van Beckett uit de jaren dertig. Daarbij zou het vroege werk zich, mede onder invloed van Joyce, inderdaad kenmerken door een verbale overdaad en barokke woordkeus, terwijl in de latere teksten elk woord er een te veel is, en sober en uiterst economisch taalgebruik overheerst. De vraag is in hoeverre Brassinga zich misschien door deze opvatting heeft laten leiden en Droom daardoor op sommige momenten ‘woordspeleriger’, barokker en zelfs moeilijker leesbaar is dan het origineel. Met Gerbrandy had ik bij een eerste lezing van Dream, enkele jaren geleden, de ervaring dat ik soms pagina’s lang niet begreep waar de tekst over ging. Bij het lezen van Brassinga’s vertaling gebeurde het omgekeerde: om het Nederlands te kunnen volgen greep ik zo nu en dan naar de Engelse tekst, die op sommige punten eenvoudiger en toegankelijker bleek.

Een piepklein voorbeeld. Op pagina 45 van Droom treffen we het zinnetje ‘Belacqua larfte zich een kriek’ aan, dat verderop in het boek nog wordt herhaald: een woordspelletje met de uitdrukking ‘hij lachte zich een kriek’. Hoewel duidelijk genoeg, zocht ik toch te veel achter het woord ‘larfte’, helemaal toen bleek dat de zin in het Engels ‘Bel acqua laffed and laffed’ luidde3. ‘Larfte’ is tamelijk overdadig, zeker in combinatie met de kriek ‒ een vertaling in de richting van ‘lagte’ had misschien kunnen volstaan, omdat ook Beckett niet veel meer doet dan het min of meer fonetische weergeven van ‘laughed’. Iets dergelijks vinden we op de allereerste pagina van het boek, waar een jonge Belacqua op zijn fiets probeert de kar-met-paard van de kruidenier in te halen, ‘faster and faster till he cruise alongside of the hoss’. Het in het Engels niet erg gangbare maar wel degelijk bestaande woord ‘hoss’ (‘knol’) wordt in het Nederlands vervangen door het mij onbekende ‘ors.’ Belacqua zelf, in het Engels ‘an overfed child’, wordt bij Brassinga ‘een paf gegeten joch’.

Wie echter uit deze voorbeeldjes de conclusie trekt dat ik Brassinga’s vertaalvondsten afkeur, heeft het mis: mijn bewondering voor haar zeer oorspronkelijke taalgebruik wint het ruimschoots van de vraagtekens die ik hier en daar in technische zin heb. Of het woord ‘ors’ nu bestaat of, net als ‘paf gegeten’ en ‘larfte’, een neologisme is, doet in feite niet ter zake: de eerste pagina van Droom levert een prachtig stuk tekst op, dat nog veel meer dan het Engelse origineel de indruk van een prozagedicht wekt. Vreemd genoeg deed het me bij een eerste lezing overigens niet zo zeer aan Brassinga’s eigen primaire werk denken, als wel aan dat van twee andere schrijvers die het overgangsgebied tussen proza en poëzie onderzoeken, Lucas Hüsgen en vooral Marc Kregting. Het lijkt er bijna op of Brassinga Becketts roman heeft aangegrepen om de grenzen van het Nederlands verder te verkennen en zelfs hier en daar een stukje te verleggen, een project dat ik voor het Engels eerder met Joyces Finnegans Wake dan met Becketts Dream associeer.

Des te interessanter wordt daarmee vraag in hoeverre de jonge Beckett schatplichtig was aan de late Joyce. Ik wacht in dit verband met spanning op het eerste deel van de vertaling door Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet van Finnegans Wake, enige tijd geleden aangekondigd voor het voorjaar van 2001 ‒ Stephen Joyce en god (in die volgorde) willende4. Het zal uitermate boeiend zijn om het Nederlands van die vertaling met dat van Brassinga’s Droom te vergelijken. Afgaand op de voorproefjes die we gehad hebben in een aantal literaire tijdschriften, lijkt de vertaalgebeurtenis van 2001 voor mij al weer vast te staan.

 

Noten
1 Anneke Brassinga, “Nawoord” in: Samuel Beckett, Droom van matig tot mooie vrouwen, De Bezige Bij, Amsterdam 2000, 267-270.
2 Piet Gerbrandy, “Gieren, maden en adders. ‘Echo’s Bones’ van Samuel Beckett”, in: het Beckett Blad 18/19, november 2000, 4-7.
3 Samuel Beckett, Dream of Fair to Middling Women, Dublin, The Black Cat Press, 1992, 37.
4 Stephen Joyce, kleinzoon van de schrijver, beheert de nalatenschap van zijn grootvader met grote verbetenheid en met behulp van een legertje advocaten. Publicaties over Joyce die hem niet welgevallig zijn (en dat zijn ze vrijwel nooit) worden als het enigszins kan door hem verboden. Vertalingen dienen aan vaak absurde eisen te voldoen om uitgegeven te mogen worden, zo hebben ook Henkes en Bindervoet inmiddels ondervonden. De erven Beckett, toch ook niet altijd de meegaandheid zelve, zijn makke schapen in vergelijking met Stephen Joyce.