Antwoord aan Stella Linn    54-58

Reactie op Een originele bijdrage aan de vertaalwetenschap

Cees Koster

Abstract: Twee min of meer recente proefschriften op het gebied van de vertaalwetenschap behandelen de bestudering van vertaalde poëzie: Dichterlijkheid of Letterlijkheid? Prioriteiten in de Spaanse vertalingen van Nederlandstalige poëzie van Stella Linn (1998) en From World to World. An Armamentarium for the Study of Poetic Discourse in Translation van Cees Koster (2000). Beide boeken zijn reeds aan de lezers van Filter voorgesteld: Linns proefschrift is gerecenseerd in Filter 6:1 [1999] door Dirk Delabastita, en Koster heeft zijn methodologische en methodische overwegingen uiteengezet in Filter 7:3. Koster reageert op het stuk van Stella Linn, die de originaliteit en wetenschappelijke integriteit van Koster ter discussie stelt (50-54 van dit nummer).

 

Eerst een paar feiten. Mijn proefschrift is de vrucht van tien jaar werk. De eerste aanzet ertoe werd gegeven in mijn doctoraalscriptie, die stamt uit 1989. Een aantal van de kernbegrippen uit het proefschrift zijn al in die scriptie aanwezig (en in 1994 heb ik daarover gepubliceerd in een artikel in een internationale verzamelbundel). In 1990 is door de Universiteit van Amsterdam een onderzoeksaanvraag van mij gehonoreerd, waarin als doel werd geformuleerd het ontwikkelen van een beschrijvingsmethode voor de vergelijking van poëtische teksten en hun vertalingen. Dat onderzoek is destijds geregistreerd bij de UvA en het NIWI en later nog bij de Onderzoeksschool Literatuurwetenschap.

Drie mensen zijn betrokken geweest bij de beoordeling van zowel mijn proefschrift als dat van Stella Linn: Prof. dr. Ton Naaijkens was een van mijn promotores en zat in de commissie bij Stella Linns promotie; Prof. dr. Raymond van den Broeck was een van de promotores van Stella Linn en zat in de commissie bij mijn promotie; en Prof. dr. Theo Hermans was in beide gevallen lid van de beoordelingscommissie. Geen van deze drie geleerden heeft bij de beoordeling van mijn proefschrift aanleiding gezien ook maar enige aanmerking of voorbehoud te maken met betrekking tot mogelijke overeenkomsten tussen mijn proefschrift en dat van Stella Linn.

Op zich vormt dit al voldoende weerlegging van de bezwaren die Stella Linn tegen mijn proefschrift inbrengt. Haar claim van originaliteit (op zich al een gotspe, lees bijvoorbeeld de recensie van haar boek door Dirk Delabastita in Filter 6:1 [1999], p. 57: ‘de verdedigde opvattingen verrassen haast nergens door hun originaliteit’) van het onderwerp is onterecht, want ik was er al eerder mee bezig (en daarvan was zij op de hoogte) en als zelfs haar eigen promotor, van wie je toch mag verwachten dat hij de belangen van zijn promovenda verdedigt, geen problemen ziet, wat kan er dan helemaal aan de hand zijn? 

Overeenkomsten en verschillen
Dat er overeenkomsten bestaan tussen de methodologische voorstellen van Linn en mij is overduidelijk. Beide hebben betrekking op hetzelfde genre, poëzie, en beide zijn voorbeelden van wat James S Holmes in 1976 al een ‘repertoire-methode’ noemde. Het is ook overduidelijk dat er naast verschillen in aanpak en uitgangspunt ook overeenkomsten bestaan tussen nog een heleboel andere manieren van vergelijking (al of niet systematisch) en die van haar en mij. De overeenkomsten tussen mijn methode en die van haar gaan niet verder dan de overeenkomsten die bestaan tussen alle vergelijkingsmethodes die zich bedienen van het repertoire-principe en dus gebruik maken van een van te voren opgestelde lijst van te analyseren tekstniveaus en tekstelementen. Dat ook die elementen voor een deel met elkaar overeenkomen ligt aan niets anders dan het feit dat het gaat om de meest elementaire niveaus van tekstuele analyse. Iedereen die teksten analyseert maakt daar gebruik van. De suggestie van Linn dat ik op dit punt schatplichtigheid zou moeten tonen aan haar is weinig minder dan belachelijk. Zo zou ik ook kunnen beweren dat Linn verzuimt de vergelijkende vertaalanalyses op het gebied van poëzie van de Duitse transfergerichte aanpak in haar bespreking te betrekken, terwijl daarvan toch ook heel wat trekjes in haar methode te herkennen zijn.

Een theoretisch gezien niet onbelangrijk verschil tussen haar methode en mijn procedure, zo stelt Linn ook zelf, is het verschil in doelstelling en uitgangspunt en dat is op zich voldoende reden waarom beide procedures wat mij betreft zonder enige moeite naast elkaar kunnen bestaan. Zij wil met haar methode komen tot uitspraken over de vertaalstrategie in termen van de prioriteiten die een vertaler erop na kan hebben gehouden. Doelstelling van mijn procedure is te komen tot uitspraken over de vertaalinterpretatie (een begrip dat ontleend is aan een artikel van Ton Naaijkens uit 1989 ‒ dat in haar bibliografie overigens niet te vinden is). Het allergrootste verschil is echter dat ik in mijn proefschrift een uitgebreid begrippenapparaat ontwikkel, op basis van een heel scala aan vertaal-, literatuur- en taalwetenschappelijke inzichten, waarmee die interpretatie zichtbaar gemaakt kan worden. Heel het theoretiseren is op dat ene doel gericht. Zo maak ik bijvoorbeeld op theoretisch niveau inzichtelijk waarom het voor het doel van het beschrijven van de vertaalinterpretatie noodzakelijk is om van een repertoire-methode gebruik te maken. De keuze van de methode komt dus als het ware organisch voort uit het doel ervan en wordt theoretisch onderbouwd en verantwoord.

Inhoudelijke repliek
Uit het betoog van Linn leid ik echter af dat zij zou vinden dat de overeenkomsten tussen haar en mijn procedure van meer dan oppervlakkige aard zijn, maar daarmee ben ik het niet eens. Dat Linn alleen maar overeenkomsten tussen haar en mijn voorstellen ziet en geen verschillen komt omdat Linn mijn proefschrift slechts oppervlakkig heeft gelezen. Bij de weergave van mijn procedure maakt ze dan ook op twee essentiële punten koeien van lees- en denkfouten.

Wanneer zij hierboven stelt dat in de tweede stap van mijn procedure de vergelijking van het resultaat van de macro-analyse van de doeltekst met het resultaat van een analoge analyse van de brontekst gebeurt aan de hand van ‘inventariserende vragen’ op het gebied van verschillende ‘linguïstische categorieën’ dan verhaspelt zij de boel danig. De ‘inventarisende’ vragen aan de hand waarvan de macro-analyse (‘het semantisch-pragmatisch geraamte’ heet dat bij mij ‒ lees ook de presentatie van mijn procedure in Filter 7:3) plaatsvindt vormen een op zich zelf staand geheel. In de derde stap is er pas sprake van een analyse op grond van de door haar genoemde categorieën (die overigens lang niet allemaal van linguïstische aard zijn, maar goed). Het betreft in die derde stap niet de macro-analyse, maar de micro-analyse en de analyse op de zogeheten ‘additionele niveaus’. Wie bereid is mijn proefschrift of het hierboven vermelde artikel erop na te slaan zal overigens merken dat mijn procedure uit zes onderscheiden stappen bestaat, waar in de weergave van Linn maar van drie stappen sprake is. Wie vervolgens het boek van Linn erop naslaat zal merken dat haar methode uit slechts drie stappen bestaat (daarvoor moet dan wel het hele boek worden doorgeploegd, want een op zichzelf staande, overzichtelijke presentatie van de methode wordt nergens gegeven) en zal ook merken dat de weergave die zij in haar tirade geeft meer weg heeft van haar eigen methode dan van mijn procedure. Kennelijk is zij niet in staat het verschil te zien tussen mijn en haar methodologische voorstellen, eenvoudigweg omdat ze niet precies genoeg leest. Diezelfde lezer zal overigens merken dat haar opmerkingen over de relatie tussen de micro- en macro-analyse niet veel meer dan cosmetische waarde hebben. ‘Aan de hand van verschillende toepassingen van de methode wordt (...) in vier hoofdstukken uiteengezet hoe macro- en micro-analyse aan elkaar gekoppeld worden,’ zo stelt Linn. Uiteengezet? In geen van die toepassingen worden de termen ook maar genoemd! Bij de presentatie van haar analyses komt ze op het hele probleem niet meer terug. Mijn voornaamste kritiek op haar methode, waar zij wijselijk niet op in gaat, is dat er geen duidelijke volgorde en hiërarchie zit in de door haar voorgestelde wijze van vergelijking. Nu blijkt dat ze die onderscheiding gewoon niet inziet. Mijn kritiek wordt hiermee dus alleen maar bevestigd.

Ook stelt zij dat als laatste stap in mijn procedure zou worden ‘nagegaan wat de consequenties van de verschuivingen zijn voor de interpretatie van de vertaler.’ Hiermee schuift ze mij een logische onmogelijkheid in de schoenen. Linn gaat kennelijk uit van de gedachte dat de interpretatie al gegeven is voordat de analyse plaatsvindt en dat de geconstateerde verschuivingen daarvoor gevolgen zouden kunnen hebben. Wat met mijn procedure gedaan kan worden, echter, is het achteraf construeren van een vertaalinterpretatie aan de hand van verschuivingen. De vertaalinterpretatie is dus het resultaat van de analyse.

In mijn proefschrift schaar ik mij in de traditie van en begeef ik mij in het internationale debat op verschillende gebieden van de vertaal-, literatuur- en taalwetenschap: theorie en methodologie van de vertaalbeschrijving, interpretatietheorie, poëzietheorie, contrastieve linguïstiek, wetenschapstheorie. Aan geen van deze gebieden heeft het proefschrift van Stella Linn een serieuze bijdrage geleverd die aanleiding zou geven tot serieuze bespreking. (Nog een keer Dirk Delabastita in zijn bespreking: ‘het [komt] me voor dat deze studie niet de belangrijke bijdrage tot de vertaalwetenschap is geworden die ze hoopt te zijn’, p. 57.) Ik heb mij op deze gebieden rekenschap gegeven van bestaande theorieën, deze kritisch gevolgd en er voor mijn eigen doeleinden gebruik van gemaakt. Ik meen op dit punt met mijn proefschrift een waardevolle bijdrage geleverd te hebben aan de theorievorming op het gebied van de vergelijking van bron- en doelteksten. Er zijn in de wereld maar weinig boeken te vinden waarin op zo gedetailleerde wijze gekeken wordt naar wat er precies gebeurt wanneer je aan vertaalvergelijking doet. Ik ga uitgebreid in op de belangrijkste internationale literatuur op dat gebied (Holmes, Toury, Van Leuven-Zwart, Frank) en heb op dit punt ruimschoots aan mijn wetenschappelijke plichten voldaan. Ik heb mij daarbij ook gebogen over het werk van Stella Linnen dat besproken op de plaats waar dat volgens mij thuishoort: in de marge. Op geen enkele manier verberg ik in die bespreking de overeenkomsten die er bestaan tussen haar methode en mijn procedure. Ik zeg alleen duidelijk dat ik haar methode ondoordacht en onvoldoende onderbouwd vind.

Dat zij met die opvatting problemen heeft kan ik me nog voorstellen, maar dat ze op deze wijze mij de geur van plagiator wil doen aankleven is een onverdedigbare daad van vijandigheid waarvoor geen enkele rechtvaardiging bestaat.