Over en weer: Antoon Coolen en Jean Giono    40-47

Jeanne Holierhoek

Abstract: Jeanne Holierhoek vertelt in dit essay de geschiedenis van een vertaling van de Franse schrijver Jean Giono door de Nederlandse schrijver Antoon Coolen. Het gaat om Regain, dat in 1937 verscheen als Weer een lente. Jeanne Holierhoek wijst vooral op de verwantschap tussen beide auteurs, al blijkt Coolen zijn schrijverstalent al vertalend niet te hebben verloochend.

 

Schrijvers die nu en dan boeken van andere schrijvers vertalen zijn geen zeldzaamheid. Soms worden ze daarbij gedreven door bewondering voor het werk van die andere auteur. Soms verkeren ze in geldnood en krijgen ze van hun zorgzame uitgever de eerste de beste vertaalopdracht onder het motto: wie kan schrijven, kan vast en zeker ook vertalen. Ook kan de vertaalactiviteit voor hen een middel zijn tot stilistische bezinning en de weg openen naar een gevarieerder of doordachter taalgebruik.

Antoon Coolen (1897-1961) was een auteur met een hoge productie, maar tussen het schrijven door vond hij nog tijd voor het maken van een paar vertalingen, en wel uit verschillende talen. Eén boek vertaalde hij uit het Frans: Regain (1930) van Jean Giono, een auteur die twee jaar ouder was dan Coolen. Ook Giono was een schrijver van wie vrijwel jaarlijks een nieuwe roman uitkwam. In 1937 verscheen Coolens vertaling van Regain onder de titel Weer een lente.1 Coolen stuurde Giono een exemplaar van de vertaling. Dat exemplaar staat nog steeds in het huis waar Giono tot zijn dood heeft gewoond en waar tegenwoordig de ‘Association des Amis de Jean Giono’ waakt over de literaire nalatenschap. Het boek is door Coolen voorzien van een in enigszins onhandig Frans geformuleerde opdracht aan ‘maître Jean Giono, hommage du traducteur pour qui le traduire de ce livre n’était qu’une joie.’

Het kan bijna niet anders of Coolen is tot het vertalen van dit boek gekomen omdat hij in Giono een literaire broeder had herkend. De overeenkomsten tussen de beide oeuvres zijn dan ook frappant. Van beide auteurs spelen de verhalen zich af op het platteland. De vaak eenvoudige romanpersonages laten zich meer leiden door hun instinct dan door hun verstand, de gevoelens zijn heftig, de zintuigen staan op scherp, er is veel aandacht voor de opeenvolging der seizoenen, voor dieren en gewassen, voor geboorte en dood als natuurlijke verschijnselen, afgewisseld met moord en doodslag. Daarnaast – en misschien is dat wel zo belangrijk – zijn er overeenkomsten in vorm: vaak wordt de enigszins losjes ogende structuur van de zogeheten ‘straalvertelling’ gehanteerd, waarin vanuit de centrale ontwikkeling allerlei lijnen naar secundaire gebeurtenissen en personages blijven lopen. Verder schreven Coolen en Giono beiden in een specifieke stijl die zich vooral laat typeren als onanalytisch. Een paar kenmerken: overwegend nevenschikkende zinnen, herhalingen, veel variatie in de concrete woorden en weinig in de abstracte. Coolen schreef zijn eerste boeken in Brabants dialect, maar op het moment dat hij Regain vertaalde was hij al overgeschakeld op het Nederlands. Giono schreef nooit in het Provençaals, de taal van de streek waar hij woonde. Zijn argument was: ‘Als je een taal tot je beschikking hebt zo mooi als het Frans, schrijf je niet in een taal die nog maar door een stuk of vijftig apothekers wordt verstaan.’2

Deze opsomming van overeenkomsten is bepaald niet uitputtend. De verwantschap tussen beide schrijvers weerspiegelt zich op een opvallende manier in de reacties van lezers en critici op hun werk. Een enkel voorbeeld. Le chant du monde (1934) van Giono speelt zich af in de Provence, maar in kritieken werd deze roman omschreven als ‘een western’. Coolen publiceerde in datzelfde jaar 1934 Dorp aan de rivier, een roman over een dorp aan de Maas. Naar aanleiding van een recente herdruk schreef H.J.A. Hofland: ‘Maar laten we het decor weg, veranderen we de stijl een beetje, dan krijgen we iets heel anders: een Palermo. (...) het gaat om de actie. Die lijkt wel Siciliaans.3 Beide reacties tekenen de verbazing over het geweld en de persoonlijke wraakacties die worden beschreven in romans waarin het recht van de sterkste zegeviert: zoiets gebeurt bij ons niet! Voorts is op Coolen zowel als op Giono kritiek geleverd omdat in hun boeken de werkelijkheid zou zijn verdraaid: medische informatie die niet klopt, folkloristische gewoonten die nooit hebben bestaan.

Menno ter Braak constateerde het meteen al in de recensie die hij indertijd aan Weer een lente wijdde: ‘Wie niet beter wist zou gemakkelijk aan een mystificatie kunnen geloven, zoo voortreffelijk is Coolen er in geslaagd dezen roman in ons taaleigen over te brengen, zozeer ook zijn de stof en de romantiek der visie van den Franschman Giono en den Nederlander Coolen aan elkaar verwant.’4 Ter Braak toetst dus zijn oordeel over de kwaliteit van de vertaling, waarvoor hij Coolen ‘een bijzonder compliment’ maakt, aan het criterium van het ‘overbrengen in ons taaleigen’. Elders in het artikel zegt hij daarover ook nog: ‘Deze vertaling laat vrijwel nergens meer bespeuren dat er een origineel in een andere taal aan ten grondslag ligt.’

Laten we toch maar even dat origineel erbij pakken, om een wat preciezere indruk te krijgen van de manier waarop Coolen met de taal van Giono is omgesprongen. Zonder het zelf te weten is Coolen de aangewezen persoon om een vertaalmethode in praktijk te brengen die wordt aanbevolen door Michel Tournier, de Franse auteur die ooit als vertaler begon. In zijn autobiografie geeft Tournier een ruwe schets van die methode: ‘Ik zocht een Franse schrijver uit die enige verwantschap vertoonde, desnoods een verre, met de buitenlandse schrijver die ik moest vertalen, en alvorens aan de slag te gaan maakte ik mezelf door en door vertrouwd met de stijl van die Franse schrijver, waarna ik probeerde mijn buitenlander niet alleen in het Frans maar ook specifiek in de stijl van Flaubert, De Maupassant of Renan te vertalen.’5 Coolen hoefde geen Nederlandse schrijver uit te zoeken van wie de stijl leek op die van Giono, die schrijver was hij zelf. Hij moet zich dus erg vertrouwd met de tekst hebben gevoeld. Misschien heeft hij zich daarom bepaalde vrijheden gepermitteerd waartoe een ‘gewone’ vertaler minder snel geneigd zou zijn. Ter illustratie het volgende fragment:

‘Fils!’ dit la femme.
‘La mère!’ répond Panturle.
Parce que, tout soudain, dans ce silence qu’ils ont eu, il a pensé à sa mère, morte aussi et mangée par l’osier, en bas...
Contre l’homme, la Mamèche tremble des nerfs comme une chèvre. Elle s’apaise. Elle caresse la grande cuisse solide, et maintenant elle parle une parole douce venue de son coeur doux comme une figue.6

‘Mijn zoon,’ zegt de vrouw.
‘Moeder!’ antwoordt Panturle.
Omdat hij, terwijl zij zwegen, aan zijn moeder heeft zitten denken, die ook gestorven is
en die verteerd is door de wortels der wilgen, daar bij de beek...
Mamèche blijft tegen Panturle aangeleund, een rilling gaat door haar heele lichaam, maar zij is kalmer geworden en streelt de zware, stevige dij van den man. En plotseling zegt zij ootmoedige woorden, die uit een verteederd hart komen. (op. cit., p. 44)

De belangstelling voor het werk van Giono is in de loop van de tijd wat teruggedrongen door de gestage stroom van wat er daarna is verschenen, maar wat mij betreft zou het stukgelezen mogen worden. Ik bied hem dan ook mijn verontschuldigingen aan voor de keuze van dit fragment, dat niet is geselecteerd op schoonheid of meeslependheid, en derhalve als een wat haveloos uithangbord voor potentiële lezers fungeert. Ik heb het uitgekozen omdat de twee hoofdkenmerken van de vertaling van Coolen er in geconcentreerde vorm aan de dag treden.

In de eerste plaats wordt in de vertaling meer uitgelegd dan in het origineel: par l’osier: door de wortels der wilgen – en bas: daar bij de beek – contre l’homme: tegen Panturle aangeleund – la grande cuisse solide: de zware, stevige dij van den man.

Een tweede kenmerk is dat er op verschillende manieren wordt genormaliseerd: dans ce silence qu’ils ont eu: terwijl zij zwegen (ongebruikelijke uitdrukking vervangen door het gebruikelijke ‘zwijgen’) – tremble des nerfs comme une chèvre: een rilling gaat door haar heele lichaam (beeld weggelaten) – une parole douce venue de son coeur doux: ootmoedige woorden, die uit een vertederd hart komen (de herhaling van het bijvoeglijk naamwoord is verdwenen) – doux comme une figue: vertederd (het ongewone beeld is verdwenen).

De beschreven kenmerken zijn overal in de vertaling te vinden, bijvoorbeeld ook in het relaas van de moeizame reis van een oude smid en diens aambeeld, onder begeleiding van Panturle:

Ça a été dur, surtout sous le bois de Bergerie. Il n’y avait plus de chemin. Il a d’abord monté le père Gaubert en lui donnant la main, puis il est redescendu chercher l’enclume.
Gaubert regardait d’en haut et il lui disait: ‘Là, prends-toi au thym, là, à droite.’ (p. 35)

Het was geen kleinigheid, vooral bij den boschrand van Bergerie viel het niet mee. Er was hier geen weg of pad. Panturle hielp eerst vader Gaubert naar boven, hij hield den ouden man bij de hand vast. Dan, met groot sprongen, was hij weer beneden om het aambeeld te gaan halen. Gaubert stond van zijn hoogte af naar hem te kijken en gaf hem ijverig raad:
‘Hou je aan dien tak vast, daar rechts van je.’ (p. 35)

Er is wederom sprake van verduidelijking (Il: Panturle – redescendu: met groot sprongen weer beneden – disait: gaf ijverig raad) en van het wegwerken van wat ongebruikelijk is (thym: tak).

Als schrijver zou Coolen misschien formuleringen hebben gebruikt die hij als vertaler heeft aangepast. Hijzelf was niet wars van de herhalingen, de voortdobberende zinnen en verrassende beeldspraken die hij in zijn vertaling heeft geëlimineerd. Zodra men vertaalt bekijkt men een tekst nu eenmaal anders, met een vergrootglas. Men weet bovendien dat een lezer sneller zijn vertrouwen verliest in een vertaling dan in het origineel. Wordt in het origineel afgeweken van de norm, dan zal dit worden gezien als een teken van authenticiteit, een soort bewijs van ambachtelijkheid. Een afwijking in de vertaling zal eerder worden versleten voor onkunde van de vertaler. Wat overigens niet wil zeggen dat Coolen al vertalend zijn schrijverstemperament heeft verloochend, getuige de vele uitweidingen en concretiseringen in Weer een lente.

Het zou interessant zijn geweest als Giono op zijn beurt een boek van Coolen had vertaald. Hij zou er beslist niet voor zijn teruggedeinsd. Kwam hij niet in het begin van de jaren vijftig met een vertaling van Joseph in Dothan van Vondel? Vervaardigd volgens dezelfde methode als waarmee hij in de jaren dertig Moby Dick van Melville had vertaald: iemand leverde hem een woord-voor-woord vertaling en Giono liet daar vervolgens zijn creatieve talenten op los. In het geval van Moby Dick is het resultaat nog verbazend herkenbaar. Joseph à Dothan is meer een ontsporing in proza, aangevuld met zelfgeschreven fragmenten. Het stuk werd in 1952 opgevoerd in Orange en onze toenmalige koningin Juliana was erbij.7

Giono heeft geen boek van Coolen vertaald, maar hij heeft wel een voorwoord geleverd bij de vertaling van De goede moordenaar. Deze roman uit 1931 verscheen in 1936 bij uitgeverij Grasset als Le bon assassin. Grasset was op dat moment ook de uitgever van Giono. In oktober 1935 stuurde Louis Brun, directeur van Grasset, het manuscript van Le bon assassin naar Giono met het verzoek er een voorwoord bij te schrijven. Misschien ligt hier wel het begin van de kennismaking op afstand tussen de verre broeders. Giono schrijft in zijn dagboek dat hij het ‘een schitterend boek’ vindt. Zijn voorwoord, dat op 5 februari 1936 voltooid is, begint als volgt: ‘Ik ken Antoon Coolen niet. Hij is op dit moment de enige die ik zou willen leren kennen.’ Maar aangezien Giono net zo verankerd is in het Provençaalse Manosque als Coolen in Brabant, slaat hij vervolgens aan het fantaseren over wat voor man Coolen zou kunnen zijn, hoe hij eruit zou kunnen zien: ‘Dat ik met zo veel sympathie aan Coolen denk, komt omdat ik hem zie als iemand vol van bloemen en lente. Ik stel me hem voor als een man met een eenvoudig, ietwat smal voorkomen. Kalme gebaren. Zwijgend en eenzelvig.’8 Giono kiest zijn eigen route, die hem zoals gewoonlijk snel wegvoert van de realiteit naar de wereld van de verbeelding, waarin hij zich veel beter thuisvoelt. Met evenveel fantasie weidde hij uit over de schrijver van Moby Dick in een essay getiteld Pour saluer Melville.

Giono bedankt de vertaalster, Marcelle Schlomer, voor de vertaling, ‘waarin alles mooi is: de zorg, de toewijding en het resultaat.’ Deze Marcelle Schlomer duikt later overigens ook op als degene die, samen met Coolen, een boek heeft vertaald van Ben Lucien Burman: Blow for a landing.9Zo draait de vertalerscarrousel verder en blijft er een nieuwsgierigheid hangen naar deze vertaalster.

Is Le bon assassin behalve een mooie ook een getrouwe vertaling? Het in Brabants dialect geschreven boek is omgezet in gangbaar Frans. Iedere andere keuze – Normandisch? Provençaals? – zou waarschijnlijk een gekunstelde indruk hebben gemaakt. Voor mij was de Franse vertaling gemakkelijker te lezen dan het origineel; voor wie er niet vertrouwd mee is ziet de taal van de Kempen er op papier weerbarstig uit.

De vertaalster heeft ongetwijfeld contact gehad met Coolen zelf, of met iemand anders die haar voor interpretatiefouten kon behoeden. De betekenis is over het algemeen goed weergegeven. Een enkel detailpunt is verkeerd begrepen; zo vond ik ergens ‘corps meurtri’ voor ‘baaien lijf’.

Het wegvallen van het dialect maakt de vertaling gepolijster dan het origineel. Het boek is voor Franse lezers toegankelijker dan de oorspronkelijke versie voor Nederlanders. De toegankelijkheid wordt nog op allerlei andere manieren bevorderd. Eigennamen zijn verfranst: Pietje Pinksteren heet hier Pierre Pentecôte, Nol Bonk is veranderd in Arnaud Lourdaud. De nadrukkelijke herhalingen waar ook Coolen royaal mee was – en die hij als vertaler van Giono had teruggesnoeid – worden door Schlomer weggewerkt. Het opvallendste is dat er heel compact is vertaald. Wederom volgt ter illustratie een fragment, ditmaal met vergelijkbare excuses aan de door mij bewonderde Antoon Coolen voor het willekeurig karakter van dit stuk tekst:

Als hij wakker wordt staat hij mee een ruk overeind. Het is avond gaan worre. Hij voelt de stramheid in zijnen geheven rug. Hij hoest eens, hij snorkt in zijnen neus. Hij merkt, dat het niet meer regent. Meteen overvalt hem weer de gedachte aan den moord. Hij verschiet er nu opeens van. Het is nu anders, er ligt een afstand van tijd tussen, de verte van enen slaap. Hij gaat van deze warme, beschuttende plaats vandaan. Hij voelt het als een afscheid.10

Il se réveille en sursaut. La nuit est tombée. Son dos est raidi. Il tousse, il renifle. La pluie a cessé de tomber. Subitement il songe de nouveau à son meurtre. Tout a changé. Un espace de temps, la durée d’un somme l’en sépare. Il s’éloigne de son abri bien chaud; c’est un adieu. (p. 56)

De structuur van de zinnen is in het Frans gevarieerder dan in het Nederlands, de herhalingselementen – ‘hij’ gevolgd door een werkwoord, ‘nu’, ‘meteen’ in combinatie met ‘opeens’ – zijn gereduceerd. De tekst ziet er gestroomlijnd uit, één zin – ‘Hij verschiet er nu opeens van’ – lijkt in de vertaling volkomen verdwenen. Zo wordt het verhaal minder volks, eleganter.

Coolen lijkt als schrijver een krachtig stempel op zijn vertaling van Regain te hebben gedrukt, vooral met zijn toelichtingen en concrete invullingen. Het resultaat is een onconventionele tekst die toch een authentieke – Cooliaanse – indruk maakt. De Franse vertaling van De goede moordenaar past goed in het stramien van de gangbare Franse conventie, zoals vaker met vertalingen in het Frans het geval is. Ter Braak was opgetogen over Weer een lente, Giono was dankbaar voor Le bon assassin. Wat willen we nog meer?

 

Noten

1 Mouton & Co, Den Haag. Op de voorkant van het boek staat de naam van Antoon Coolen in grotere letters dan die van Jean Giono.

2 Citaat ontleend aan ‘De roerloze reiziger’, een artikel van Mirjam de Veth over Jean Giono, De Groene Amsterdammer, 26 april 1995.

3 NRC Handelsblad, 13 juni 1997.

4 Het Vaderland, 14 november 1937.

5 Een vlaag van bezieling, Meulenhoff, 1994, p. 147.

6 Regain, Grasset, 1930, p. 43-44.

7 Domitien, suivi de Joseph à Dothan, Gallimard, 1959. In zijn inleiding bij de vertaling beschrijft Giono de moeizame voorgeschiedenis, zijn botsing met een gefrustreerde vertalerwaarschijnlijk J. Stals – die een vertaling in verzen van Joseph in Dothan in portefeuille had. Deze vertaling in verzen werd uiteindelijk gepubliceerd in 1969 (Joost van den Vondel, Cinq tragédies, Parijs). Volgens Giono heeft het geen zin om zelfs maar te proberen poëzie met poëzie te vertalen. Hij heeft zich wel vaker in wespennesten gestoken waar hij zich vervolgens met ietwat naïeve uitspraken uit moest zien te redden.

8 Citaat ontleend aan de herdruk van Le bon assassin die in 1995 verscheen onder de titel La faute de Jeanne Le Coq (Editions Autrement, p. 16). Die herdruk was waarschijnlijk te danken aan de viering van de honderdste geboortedag van Jean Giono.

9 Mississippi-Melodie, Den Haag, 1948.

10 Antoon Coolen Keur Omnibus, Arbeiderspers, 1964, p. 41.