Abstract: In 1999 werd de Martinus Nijhoffprijs toegekend aan Thérèse Cornips. In Filter staat het volledige juryrapport afgedrukt (met toestemming van het Prins Bernhard Fonds).
Marcel Proust behoort tot het echelon van de schrijvers die door Martinus Nijhoff het meest bewonderd werden. Nijhoff kenschetste de Franse meester ooit als ‘de eerste beschrijver van een ik, dat zo vaag en vloeibaar gebleven is, dat het geheel opengesteld is om iedere van buiten komende beweging te registreren, registraties, die duidelijker een objectief beeld krijgen naarmate zij van verder komen. Een ongekend perspectief. Zo is veel werkelijker voor hem de afwezige, over wie hij ongestoord denken kan, dan de aanwezige, die te zeer zijn zintuigen in beslag neemt.’ Het is al te verleidelijk de sensibiliteit en de afstandelijkheid van Prousts ik te laten samenvallen met zijn vertaler, die als afwezige misschien ook veel werkelijker is naarmate hij zich minder opdringt. De eigenschappen die Nijhoff aan Proust en diens ik toedicht, werden in de Nederlandse kritiek opvallend vaak aangevoerd om Thérèse Cornips te karakteriseren. Zij is in het Nederlandse taalgebied de belangrijkste vertaler van Proust gebleken: een vertaalster inderdaad van het gedistantieerde, fijnzinnige slag, dat zich in alle reserve des te sterker verwezenlijkt door meesterlijk proza.
‘Zouden we niet bij voortduring versteld moeten staan van het vermogen van verleden-tijdsvormen om zowel de geschiedenis als ons persoonlijk verleden te reconstrueren?’ Dit wonderbaarlijke kunststuk probeerde George Steiner, die hier geciteerd wordt, zelf te volbrengen in zijn autobiografie Errata. Hij zag het taalmiddel van de herinnering het sterkst samengebald in de benaming van de Franse werkwoordstijd le plus-que-parfait en daarna ook ‘in de vermaarde onvertaalbaarheid van de openingszin van Prousts A la recherche du temps perdu,’die overigens in de passé composé staat: ‘Longtemps, je me suis couché de bonne heure.’ Thérèse Cornips doorstond de worsteling met de scala Franse werkwoordstijden op een bijzondere manier, een die de titel van Prousts roman fleuve tot een verrassende metafoor voor haar vertaalproces maakt. Gedurende een lange periode volgde zij de naar het verleden zoekende zinnen na: in de grammaticale tijden en met een toenemend aantal adjectieven dat de herinnering steeds meer toespitst. In het eerste deel van De kant van Guermantes hoort de verteller de stem van zijn grootmoeder: ‘Broos van fijngevoeligheid leek zij ieder ogenblik te kunnen breken en wegebben op een pure tranenvloed; en nu ik die stem alleen bij me had, gezien zonder het mom van het gezicht, merkte ik er voor het eerst het leed dat haar in de loop der jaren had doen barsten,’ een zin die de proustiaanse beschouwelijkheid voortreffelijk weergeeft.
In de loop der jaren werd het vertaalwerk van Thérèse Cornips een aantal keren nader bekeken, in kranten en weekbladen, en uiteraard ook in de verschillende jury’s van de Martinus Nijhoff Prijs. Geprezen worden steevast haar nauwkeurigheid en zorg voor het Nederlands, in het bijzonder voor woorden die zich langzaam terugtrekken uit onze taal: ‘wrevelmoedig’, ‘ga nou vinken’ en ‘een nieuw lamoen.’ Nauwkeurig is zij zeker in het strikte navolgen van het Franse zinsritme, dat zij als een richtlijn aan haar Nederlands oplegt. Dit, en het rijkelijk larderen van haar tekst met Frans idioom als grande coquette, académicien en baignoir kenmerken de bijzondere en uitgesproken vertaalopvatting van Cornips als vertaler. Het lijkt alsof zij om de verloren tijd van Proust te vatten zo ver mogelijk is meegegaan in zijn poging om geuren, smaken, wijzen van kijken, verleiden en converseren op te speuren met een eigenzinnig instrument: het Proustfrans. Dat levert kunstzinnige en typische zinnen op als de volgende: ‘En het is het laatste visserskamp van vissers zoals ze er van het begin der tijden zijn geweest, aan de rand van het eeuwige rijk van zeemist en schimmen.’ De jury meent dat juist haar volstrekte trouw aan het Frans van Proust verrijkend werkt voor het Nederlands en dat de leeservaring in het Nederlands niet verschilt van die in het Frans. De Recherche is vertaald als poëzie, ze leest als poëzie die je op het puntje van je tong moet savoureren. Je voelt in elke formulering dat de vertaalster zich tot doel stelde over geen detail heen te lezen, ook daar waar Proust onmogelijke of nauwelijks welluidend te noemen volzinnen schrijft.
Vooral de grote eerlijkheid, de tekstkritische ernst en de stilistische vastheid van Thérèse Cornips moeten derhalve geloofd worden: Cornips compromitteert zich niet met modieuze vlotheden of met een in haar ogen onproustiaanse, versimpelende syntaxis. Om met Alain de Botton te spreken: haar zinnen blijven ‘slangachtige constructies, waarvan de langste (...), afgedrukt als één regel in standaardletter bijna vier meter zou doorlopen en zeventien maal om de onderkant van een fles wijn zou kunnen worden gewikkeld.’ De exotische wereld van Proust, exotischer nog voor Nederlanders dan voor de hedendaagse Franse lezer, is nergens afgekrabd, gladgestreken of bedekt met een moderne laklaag. Gallicismen en archaïsmen hebben een functie in deze uitzonderlijke vertaalprestatie, waarin zo gehecht wordt aan couleur locale. Dit effect van vervreemding geeft extra reliëf aan de spanning tussen een voorbije beschaving en een hedendaagse kijk erop. Daarbij rijst de vraag of Cornips niet soms te snel gecapituleerd heeft voor het Frans, bij voorbeeld als zij over het afbreken van een relatie spreekt van ‘pijnlijke abortieve pogingen’ of als zij in De tijd hervonden een baron laat hinken ten gevolge van ‘blessures’, temeer daar deze zijn opgelopen bij een afranseling in een bordeelkamer. Een indrukwekkende kennis van Frans idioom, een omvangrijke culturele bagage, een rijke woordenschat in het Nederlands en een grootse beheersing van registers zijn ontegenzeglijk de sterke punten in de vertalingen van Thérèse Cornips. Het bijna fetisjistische van haar vertaling wil de jury van de Martinus Nijhoff Prijs graag zien als een eerbetoon aan een van de belangrijkste auteurs van deze eeuw. Dat één persoon deze klus klaarde en de proustiaanse sensatie zo subtiel heeft overgebracht, mag een wonder heten. De gelukzalige ervaring van de hervonden tijd die de verteller voor het eerst ervaart wanneer de smaak van een in thee gedoopte madeleine hem terugvoert naar het dorp van zijn kindertijd, Cornbray, wordt nader uitgewerkt en geconceptualiseerd in De tijd hervonden, het deel van de Recherche dat bij ons als laatste verscheen. Het mag met recht de welverdiende kroon op vijfentwintig jaar werk heten. Het heeft de jury ertoe gebracht de vakvrouw Thérèse Cornips van harte en met grote overtuiging te bekronen met de Martinus Nijhoff Prijs 1999.
De jury van de Martinus Nijhoff Prijs: E.F. Hoog, A.B.M. Naaijkens (voorzitter), R. van der Paardt, I. van der Poel, K. Verheul, C.M.M. van der Voort.