Mona Baker, In Other Words. A coursebook on translation. London: Routledge, 1992. 304 p. ISBN 0-415-03086-2
In Other Words is een heldere, systematische en uiterst boeiende handleiding die zicht geeft op enkele van de voornaamste problemen op het gebied van vertalen. Het boek levert een bruikbaar kader voor een cursus en stelt linguïstische theorieën en categorieën aan de orde die worden geïllustreerd aan de hand van specifieke voorbeelden, aangevuld met suggesties voor verdere oefening. Voor iedereen die ook maar een beetje belangstelling heeft voor interculturele communicatie is dit een zeer leesbaar boek, dat eventueel ook nog kan aanzetten tot nieuwe ideeën.
Het boek is opgezet volgens het ‘bottom-up’ of ‘micro naar macro’ principe, dat wil zeggen dat de verschillende vormen van nul-equivalentie tussen talen eerst op het woord- en woordgroepniveau, en daarna op het grammaticale, tekstuele en pragmatische niveau worden bekeken. Gesteld kan worden, dat, in de woorden van Mary Snell-Hornby, ‘de brontekstanalyse, die een noodzakelijke voorbereiding voor het vertalen vormt, “top-down”, van de macro- naar de microstructuur, van tekst naar teken moet worden uitgevoerd’ (geciteerd op p. 6). Baker erkent de geldigheid van deze stelling, maar heeft uit pedagogische overwegingen toch voor de ‘bottom-up’ methode gekozen, aangezien deze toegankelijker is voor wie niet in de linguïstiek is onderlegd. Uit het oogpunt van de lessituatie lijkt dat me een verstandige keuze.
Baker belicht de vertaalproblemen en -praktijk van een groot aantal uiteenlopende talen en culturen, zonder dat ze echter van haar lezers enige specifieke kennis op dit gebied verlangt. Het terugvertalen is daarbij haar belangrijkste instrument. Zo worden bij voorbeeld een korte Engelse brontekst en de Chinese vertaling daarvan als volgt gepresenteerd:
brontekst: China’s Panda Reserves.
doeltekst: (terugvertaald uit het Chinees)
China’s Panda Protection-zone<s>.
Terugvertalen is ‘een noodzakelijk compromis, een instrument dat in theoretisch opzicht ondeugdelijk genoemd kan worden en verre van ideaal is, maar we leven dan ook niet in een ideale wereld (...) en theoretische criteria zijn alleen relevant zolang ze een vruchtbare discussie niet in de weg staan’ (p. 8), schrijft Baker, waarbij ze lippendienst bewijst aan de theorie voordat ze deze onder haar pragmatische bulldozer met de grond gelijk maakt. Wie meer theoretisch is ingesteld zal hier ongetwijfeld tegen in willen brengen dat deze criteria hun eigen mogelijkheden tot discussie scheppen. En het is inderdaad zeer opvallend in dit boek dat steeds weer wordt aangetoond hoe vertalers zich met succes (of zonder) van hun taak kwijten, maar dat er tegelijkertijd ook allerlei fascinerende thema’s worden aangesneden die uiteindelijk toch grotendeels buiten het bestek van dit boek vallen.
In Other Words prikkelt onze fantasie voortdurend doordat er allerlei linguïstische plattegronden van de wereld aan ons voorbij trekken. Helaas kunnen we hieraan maar weinig aandacht besteden willen we enige voortgang maken met de taak die voor ons ligt, namelijk voor onszelf een plattegrond ontwikkelen van het gebied dat de vertaler moet onderzoeken en zich eigen moet zien te maken.
Een illustratief voorbeeld dat als uitgangspunt kan dienen voor zowel theoretische analyse als voor verdere oefening is een passage uit A Brief History of Time van Stephen Hawking die als volgt begint: ‘A well known scientist (some say it was Bertrand Russell) once gave a public lecture on astronomy. He described how the earth orbits around the sun (...)’ De Griekse vertaling hiervan (terugvertaald uiteraard) luidt: ‘Alice in Wonderland was eens een lezing aan het geven over sterrenkunde. Ze zei dat de aarde een bolvormige planeet was (...)’. Een stukje verderop schrijft Hawking: ‘At the end of the lecture a little old lady at the back of the room got up and said “What you have told us is rubbish. The world is really a flat plate supported on the back of a giant tortoise”’. In de Griekse vertaling wordt dat: ‘Aan het eind van de lezing keek de Koningin haar boos en afkeurend aan. “Wat je daar zegt is onzin. De aarde is gewoon een enorme speelkaart, dus is ze plat, zoals alle speelkaarten”’. Dit is een dramatisch voorbeeld van communicatief vertalen door middel van adaptatie waarin niet het patroon wordt gevolg dat we zouden verwachten bij doeltaalgericht vertalen. Mocht dat voor de Grieken anders liggen, dan geeft het aan hoe gecompliceerd een dergelijk fenomeen kan zijn. Wat, zo kunnen we ons afvragen, is de vertaler (zijn naam is Konstandinos Charakas) hier eigenlijk aan het doen, behalve dan zich enorm vermaken? Wat zegt dit voorbeeld eventueel over de verschillende verwachtingspatronen van Engelse en Griekse lezers? Baker licht toe dat ‘Alice in Wonderland klaarblijkelijk een bekende figuur in Griekenland is; de doorsnee ontwikkelde Griek wordt zeker geacht het verhaal te kennen (...)’ (p. 32). Met de woorden ‘klaarblijkelijk’ en ‘zeker’ laat ze zich in de kaarten kijken: ze weet er blijkbaar net zo weinig van als wij. Het lijkt erop dat Charakas zich op briljante wijze onder de semantische oppervlakte van de tekst heeft begeven, om niet het accidens van de uiterlijke vorm te vertalen, maar het essens van de kleine knal waarmee Hawking zijn boek over de grote knal begint. Maar het is net zo goed mogelijk dat hij een rampzalige beoordelingsfout heeft gemaakt en het boek daarmee volledig onderuit heeft gehaald. En we zouden toch ook graag willen weten of een dergelijke aanpak kenmerkend is voor de Griekse vertaalpraktijk, en zo ja, of dit ook enigermate verband houdt met de manier waarop de Grieken tegen teksten, vertalingen en de wereld in het algemeen aankijken. Hierbij moet wel aangetekend worden dat geen van deze zijdelingse overwegingen iets af doet aan de praktische werking van dit voorbeeld.
De problemen die direct met de linguïstische communicatie samenhangen en de wat grotere vraagstukken die in het verlengde daarvan liggen worden in het boek tijdens de bespreking van lexicale, tekstuele, grammaticale en pragmatische equivalentie in een steeds duidelijker context geplaatst. Tussen het vertalen enerzijds en culturele, antropologische en filosofische overwegingen anderzijds wordt een duidelijke relatie gelegd.
De pragmatiek, de studie van het gebruik van taal en van de betekenis zoals die geuit en gemanipuleerd wordt, en geïnterpreteerd, in een context, kent haar eigen pretenties van universaliteit die, zoals Baker ons laat zien, in het licht van de vertaalpraktijk enige aanpassing behoeven. De theorie van de implicatuur (de vraag hoe het komt dat we meer begrijpen dan er eigenlijk gezegd wordt) zoals die is geformuleerd door de Engelse taalfilosoof Grice heeft goede resultaten opgeleverd op het terrein van discourse analysis. Grice formuleert het communicatieve coöperatiebeginsel en werkt dit uit in een viertal belangrijke, zo niet essentiële, stelregels (maximen): die van kwantiteit, kwaliteit, relevantie en wijze, stelregels waar we ons, al naar gelang het communicatieve doel, wel of niet iets van aan kunnen trekken. Volgens Baker stelt Grice dat ‘het bij het coöperatiebeginsel en de daarbij behorende stelregels niet om een op zichzelf staand verschijnsel gaat, maar dat deze van toepassing zijn op elk soort rationeel gedrag, linguïstisch of niet-linguïstisch’ (p. 232). Een dergelijke stelling blijkt internationaal gezien echter nogal wat aanleiding te geven tot misverstanden. In sommige culturen, die van Japan bij voorbeeld, zullen de vier stelregels van Grice misschien moeten wijken voor het gebiedende ‘wees beleefd’: Baker wijst erop dat ‘op bepaalde terreinen van het vertalen het soms veel belangrijker is beleefd te zijn dan nauwkeurig’ (p. 234). We zullen wellicht geneigd zijn te geloven dat nauwkeurigheid meer gewicht in de schaal legt dan welke andere overweging dan ook, maar waar het hier om gaat is dat een rechtstreekse weigering simpelweg onaanvaardbaar is in het Japans. In het Arabisch, dat eenzelfde gevoeligheid voor taboes aan de dag legt, wordt humor met God en seks als onderwerp nauwelijks getolereerd, vooral als ze in een adem genoemd worden. Weer andere culturen hebben nogal verschillende opvattingen over het begrip ‘kwantiteit’, sommige zijn breedsprakig, sommige kort van stof, een verschil dat zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht consequenties kan hebben. Een communicatieve vertaling (en Baker denkt voornamelijk in termen van communicatieve vertaling) zou dus een beknopte of een uitgebreide versie kunnen zijn van het origineel. Het inschattingsvermogen van de vertaler en zijn of haar kennis omtrent een groot scala van onderwerpen komen in het geding als hij of zij als intermediair moet fungeren tussen verschillende culturen.
Dergelijke belangrijke verschillen in normen van relevantie en discursieve structuur komen niet alleen voor bij talen en culturen die nogal sterk uiteenlopen. Het Duitse discours bij voorbeeld is breedvoeriger en maakt meer gebruik van herhalingen dan het Engelse, een verschil dat duidelijk zijn neerslag vindt in de verschillende manieren van denken en schrijven in deze twee talen. Uiteindelijk zijn de ideeën van Grice alleen universeel in die zin dat er bij een discours altijd sprake is van coöperatie en implicatuur: de manier waarop zal echter voor iedere linguïstische gemeenschap anders zijn. De uiterst degelijke voorbeelden die de auteur gebruikt maken dit overduidelijk.
Dat Baker in het Engels schrijft en niet in het Duits is er misschien wel de reden van dat ze niet de fascinerende zijwegen inslaat die ze in haar boek heeft weten open te leggen. Ze blijft op de rechte weg en laat zich, met beide benen stevig op de grond gehouden door het gewicht van haar bewijzen, niet in met theoretische vraagstukken of speculatie. Toch biedt haar boek uiteindelijk heel wat meer dan een reeks voorbeelden die illustreren hoe vertalers te werk gaan, of dat nu op het lexicale, het tekstuele, of het discursieve niveau is.
Baker schrijft geen normen voor, maar draagt een aantal algemene principes aan die ze aanvult met talrijke suggesties over hoe deze toegepast zouden kunnen worden: ze laat ons zien hoe de rol van de vertaler mede wordt bepaald door de kennis en verwachtingen van het doeltaalpubliek en de mate van overeenkomst in hoe men in de bron- en doelcultuur aanneemt dat de wereld in elkaar zit. Ze stelt dat de activiteit van het vertalen onder invloed staat van de ideeën die de vertaler heeft over zijn of haar rol hierin, en over het vertalen in het algemeen.
In Other Words is dan ook een boek dat niet alleen zeer waardevol is, maar waarin bovendien erkend wordt dat vertalen een complexe taak is die altijd in nauwe betrekking staat tot de dynamiek en de gevarieerdheid van de wereld waarin wij leven. Het vertalen, en dan niet van Joyce of Mallarmé, maar ‘slechts’ van brochures, folders, circulaires, populair-wetenschappelijke teksten en Agatha Christie.