Abstract: De Rynck maakt zich kwaad om de onvolledige, inconsequente en foutieve vermeldingen van vertalers in de ‘Aanhangsels’ bij de dikke Van Dale.
BAL MASQUE
Ons aller dikke Van Dale eindigt met wat hij zelf ‘een belangrijke toegift’ noemt: drie ‘Aanhangsels’ waarvan het tweede heet ‘Lijst van namen uit de Griekse en Romeinse oudheid’. Dit zijn handige bladzijden voor wie niet langer oudheidvast is. Maar het zijn uitermate onhandige wegwijzers voor wie ze gebruikt om vertalingen van antieke geschriften op te sporen. Dat is natuurlijk niet hun hoofdbedoeling en bovendien zijn er hiervoor andere instrumenten, maar probeert u toch even met mij het systeem achter de volgende rare capriolen te ontdekken.
Mijn uitgangspunt is de vaststelling dat er Nederlandse vertalers genoemd worden. Mijn bedoeling is te ontdekken volgens welke criteria dat gebeurt: dienden de vertalingen volledig te zijn, van de hand van literatoren, oud genoeg...? Werd er een selectie doorgevoerd? Ik neem als bron de twaalfde uitgave (1992) en vermeld dat het aanhangsel dat hier onder het mes moet, in 1984 nog is herzien.
Wie vertaalde Homerus’ Odyssee? Volgens Van Dale Coornhert, Van ’s Gravenweert, Vosmaer en A.W. Timmermans. Vier literatoren, zou je kunnen zeggen, maar waar zijn dan Boutens en Aafjes? Volgende vraag: wie vertaalde de Ilias? Niemand, zegt pagina 3863, althans: ze vermeldt geen vertalingen! Vergilius’ Aeneis is volgens Van Dale alleen door Vondel vertaald, en dan wel twee keer. Over Van Ghistele, Westerbaen, Doncker en Van Wilderode: geen woord. De Georgica noch de Bucolica blijken te zijn vertaald, ondanks bij voorbeeld... Vondels versie! Georgica noch Bucolica worden overigens apart vermeld, in tegenstelling tot de Aeneis.
Ach, quandoque bonus dormitat Homerus. Laten we dus geen te voortvarende conclusies trekken. Vermeldt het aanhangsel misschien alleen selectief enkele oudere integrale vertalingen van de hand van ‘erkende auteurs’? Dat zou bij voorbeeld verklaren waarom Apuleius’ Gouden ezelvolgens deze lijst niet is vertaald, ondanks Hein Boeken (ca. 1900) en Schwartz (1970). Maar die gedachte wordt ontzenuwd: Coornherts Odyssee was in 1561 maar een halve Odyssee.
Nee, ook met deze hypothese redden we dus de lijst niet: Petronius is in 1966 vertaald door niet-literator A.D. Leeman, zegt ze terecht, Herodotus door Van Deventer (1893-1895) en Damsté (1968), en Lucretius door J. de Witt in 1701 én Rutgers van der Loeff in 1966. Bij Lucretius ontbreekt dan weer de ongelukkige auteur Aegidius Timmerman, die onder ‘Odyssee’ verkeerdelijk als Timmermans is aangeduid.
Vertwijfeling valt mij ten deel: is dit ‘de’ Van Dale? Kent hij van het Pervigilium Veneris echt maar twee van de twaalf vertalingen? En waarom is op p. 3872 plotseling de Ovidius-prozavertaling van Valentijn ‘uitstekend’? Zijn Catullus, Sallustius, Livius en tutti quanti dan nooit vertaald? Geen enkel epigram uit de Anthologia Graeca (hier geeft hij wél ‘Latijnse vert. van Hugo de Groot’!)? Waarom onder Martialis wel één boek van Van Dooren en niet zijn tweede noch De Bruyns uitgebreide verzameling vermelden?
Genoeg. Ik kan het in dit Bal niet hebben over de dubieuze dateringen en andere pietluttigheden. Maar hoeft dat nog? Meneer Van Dale, gooi al deze onvolledige, inconsequente, foutieve vermeldingen van vertalers eruit en verwijs bij het begin van de lijst naar betrouwbare gidsen. Ik eet liever niets, dan dit waterige soepje vol onbetrouwbare ingrediënten.