Vijf nominaties voor de Filter Vertaalprijs 2021    

Jury Filter Vertaalprijs 2021
 

Voor de vijftiende keer wordt de Filter Vertaalprijs uitgereikt voor de meest bijzondere vertaling van het voorafgaande kalenderjaar. De FVP 2021 wordt beschikbaar gesteld door de Stichting Filter in samenwerking met vooraanstaande uitgeverijen die het vertalen een goed hart toedragen: AFdH, Atlas Contact, Koppernik, Lebowksi, Meridiaan Uitgevers, Singel Uitgeverijen en Van Oorschot. De winnaar wordt zoals de laatste jaren gebruikelijk bekendgemaakt op UNESCO Wereldboekendag – vrijdag 23 april 2021 – net als vorig jaar klokslag 20.00 uur online via Webfilter, YouTube en Facebook.

De jury van de Filter Vertaalprijs 2021 bestaat uit Jacqueline Hulst, Hans Kloos (als genomineerde voor de FVP 2020), Emilia Menkveld (namens de redactie), Jaap Scholten en Ivo Smits (namens Stichting Filter). De jury nomineerde ook dit jaar vijf vertalingen. Hieronder de motivering van haar keuze, in alfabetische volgorde op naam van de vertaler. Onder hen de prijswinnaar, op dit moment nog onbekend.

 

 

Bas Belleman voor Shakespeares Sonnetten (Athenaeum – Polak & Van Gennep)

Sommige vertalers vertalen uit meerdere talen, de meeste houden het bij één taal. Een enkeling beperkt zich tot enkele auteurs of zelfs maar één. En dan is er ook nog Bas Belleman die zich concentreert op één werk, de sonnetten van William Shakespeare.

Ondertussen heeft hij daar dubbel, zo niet driedubbel zo veel werk aan. De sonnetten moeten niet alleen de oversteek van het Engels naar het Nederlands maken, maar ook van vier eeuwen geleden naar nu. En Shakespeares wereldlijke werk is vermoedelijk het enige dat met zijn schier eindeloze stroom interpretaties enigszins in de buurt komt van de almaar uitdijende stapel geschriften over de heilige boeken van deze wereld. Ook door die enorme rijstebrijberg zal een vertaler van deze poëzie zich heen moeten worstelen om zich ervan te vergewissen dat hij niets over het hoofd ziet. Geen wonder dat deze onderneming iets langer heeft geduurd dan de vertaling van een hedendaagse roman.

En geen vertaaljury kan het resultaat negeren. Als we het origineel niet al kenden, zouden deze gedichten door kunnen gaan voor oorspronkelijk Nederlandse. De leefwereld die uit deze regels naar voren komt, is weliswaar niet geheel de onze, maar dit Nederlands laat zien en horen dat de liefde nu nog steeds dezelfde wendingen maakt als ten tijde van Shakespeare en Bredero. En Belleman trekt in zijn kloeke boek deze poëzie helemaal naar onze tijd als hij betoogt dat de donkere dame aan wie de laatste sonnetten gericht zijn wellicht geen vrouw is, maar een man in travestie of misschien zelfs iemand voor wie geen plaats is in de traditionele genderverdeling. Niet om een hedendaagse kwestie op een eeuwenoude tekst te plakken, maar omdat die tekst juist speelt met de rollen en de identiteit van de geslachten.

Wie deze lange cyclus in één keer tot zich neemt, kijkt aan het eind dan ook geestelijk scheel. Het is in deze poëzie een constant bewegen en omkeren van betekenissen. Shakespeare én zijn vertaler doen met de liefde wat sommige plaatjes met onze perceptie doen. Wat je waarneemt, verschuift voortdurend. Voorgrond wordt achtergrond en omgekeerd. Wat tegengesteld lijkt, blijkt een en hetzelfde te zijn.

Liefde is jong, snapt geen rechtschapenheid,
Maar rechtschapenheid wordt toch uit liefde geboren?
Dus, lieve bedrieger, verlok me niet tot spijt,
Voor mijn karakter je onschuld heeft verloren.
Want zo verraderlijk ben je: ik verraad
Aan ’t grofste hoogverraad m’n edeler delen;
Mijn ziel vertelt m’n lichaam dat hij ’t laat
Winnen in liefde; het vlees laat zich bevelen,
Veert op zodra ’t je naam hoort, wijst naar jou
En viert trots op zijn trots z’n oorlogsbuit,
En komt als jouw oprechte slaaf eruit:
Steeds in jouw bres, tot aan z’n dood getrouw.
Gebrek aan rechtschapenheid zal me niet hoeden te spreken
Van liefde: zo heet ze, die mij kan maken en breken.

Shakespeare speelt hier het oudste spel der dubbelzinnigheden: onder het oppervlak schemert de seks. ‘Love is too young to know what conscience is, / Yet who knows not conscience is born of love?’ In dit Engels ligt cunt steeds onder het voorvoegsel con-, toont Belleman meerdere malen in zijn toelichtingen aan, waardoor de in conscience vervatte wetenschap niet alleen maar het geweten is. En zo maakt Belleman van die rechtschapenheid niet alleen een geestelijke hoedanigheid maar ook een kenmerk van een nobler part. ‘For thou betraying me, I do betray / My nobler part to my gross body’s treason’. In het Nederlands worden de rollen der dubbelzinnigheid hier zelfs nog vliegensvlug omgedraaid. Bij de ‘edeler delen’ ligt de seks bovenop en de deugd onder. Welkom in het spiegeltaalpaleis van Shakespeare & Belleman.

 

Floor Borsboom voor Aan de lopende band. Aantekeningen uit de fabriek van Joseph Ponthus (De Arbeiderspers)

Bij het uitzendbureau vragen ze me wanneer ik kan/beginnen/Ik tover voor de lol een afgezaagde dichtregel uit mijn/literaire hoge hoed/‘Welnu voor dag en dauw als licht al aanbleekt op het lover’/Wat ze zo letterlijk nemen dat ik meteen de volgende ochtend kan beginnen

Zo maken we kennis met het literaire alter ego van Joseph Ponthus. Een intellectueel die uit noodzaak belandt aan de lopende band en een eenvoudige vraag van het uitzendbureau beantwoordt door Victor Hugo te citeren. En daarvoor meteen beloond wordt met de ochtendshift. Aan de hand van zijn vertaalster Floor Borsboom volgen we de ‘ik’ op zijn uitputtingstocht langs visverwerkende fabrieken en abattoirs in Bretagne. Het Bretagne waar hij omwille van de liefde naartoe verhuisde, en waar hij geen ander werk vond.

Ponthus comprimeert ruim twee jaar afstompend fabriekswerk in 250 pagina’s voortstampende tekst. Hij schrijft omdat hij niet anders kan, tegen de klippen op (‘Een tekst/Is twee uur/Twee uur ontstolen aan slapen eten douchen’), in korte, krachtige regels, prozaverzen bijna. Zonder punten of komma’s denderen de zinnen over de pagina’s, korte fragmenten gescheiden door witregels. De parallel met de dreunende cadans van de lopende band dringt zich op, zeker als je de tekst hardop leest. En die herhaling, bijna bezwerend: ‘Ik laat tahoe uitlekken/Nog maar drie uur te gaan/Nog drie uur te gaan/Ik ga door/Ik laat tahoe uitlekken/Er komt geen einde aan de nacht/Ik laat tahoe uitlekken’ – je voelt als lezer de moed der wanhoop.

Borsboom toont haar meesterschap door soepel mee te bewegen en soeverein te schrijven. Ze volgt de typografische indeling van de regels op de voet, en vindt binnen dat keurslijf creatieve oplossingen voor het overbrengen van de inhoud – inclusief de vele woordspelingen en grappen die Ponthus in zijn naargeestige fabriekshallen te binnen schieten. Want zijn humor en zelfspot houden hem overeind, naast momenten van kameraadschap onder de mannen, of de gedeelde ergernis over de uitzendkracht in de visfabriek ‘met het verstand van een garnaal’ of de student geschiedenis die elke dag te laat komt (‘O maar weet je hij staat heel anders tegenover de tijd/dan wij/Zijn tijd is de geschiedenis/De lange termijn/Die van ons de korte/Van de fabriek’).

Behalve een beschrijving van alle banale alledaagsheid is Aan de lopende band ook een erudiete roman. Al heeft Ponthus aan zijn letterenstudie geen baan overgehouden, hij ademt cultuur. De meest simpele voorvallen in de fabriek doen hem denken aan Perec, Zola, Dumas – de citaten of parafrases buitelen over de pagina’s. Hij voert in zijn hoofd gesprekken met historicus Braudel of heeft een tip voor Proust (‘Mijn beste Marcel/Die verloren tijd waar jij naar op zoek was/Die heb ik gevonden/kom maar gauw naar de fabriek’). En boven het gestamp uit muziek, al is het in zijn hoofd: songs en chansons van Barbara, Montand, Vanessa Paradis, en veel, heel veel Charles Trenet. Borsboom helpt ons als Nederlandse lezers door hier en daar een verduidelijkend woord toe te voegen, en waar aanwezig bestaande vertalingen te gebruiken – zoals bij het Hugocitaat aan het begin. Vaak ook laat ze titels van liederen, films en televisieprogramma’s onvertaald – in de context spreken ze voor zich.

En zo bezorgen vertaler en auteur de lezer een meeslepende ervaring. Met een open einde: ‘Er is dat er nooit een punt zal worden gezet/Nooit/Een einde/Zal komen/Aan de lopende band’. Woorden die helaas door de werkelijkheid zijn ingehaald: in de nacht van 23 op 24 februari jl. overleed Joseph Ponthus, 42 jaar oud.

 

Jan Willem Reitsma voor Duizend manen van Sebastian Barry (Querido)

De personages van de Ierse schrijver Sebastian Barry wandelen door zijn oeuvre, van het ene boek naar het andere, een universum bevolkt door McNulty’s en Dunne’s. Duizend manen is te lezen als een vervolg op het met een Costa-prijs bekroonde Dagen zonder eind, spelend in Tennessee, kort na de Amerikaanse Burgeroorlog. Winona, hoofdpersoon en vertelster van het boek, is een Lakotameisje. Als enige heeft zij de moordpartij op haar stam overleefd. Niet alleen haar naam heeft zij pas jaren na haar geboorte gekregen, maar ook de taal die ze spreekt. Als inheemse Amerikaanse is ze opgevoed door Amerikanen van wie de voorouders van elders kwamen.

Haar eerste taal, die van haar moeder, is ze vergeten en de nieuwe taal heeft ze zich met grote moeite, inzet en intelligentie eigen gemaakt. Hierdoor spreekt ze een wonderlijk Engels waarin alles net even anders klinkt en geformuleerd wordt dan in het Engels van iemand wie de taal even eigen is als het lichaam. Ze werkt op het kantoor van de lokale advocaat waardoor haar wonderlijke taal ook nog eens wordt gehusseld met formele formuleringen. Haar woordgebruik bestaat uit een mengeling van registers: spreektaal, schoolboekentaal, slaventaal en wetboektaal. Daardoor klinken in haar zinnen al de werelden van die registers mee en luister je niet alleen naar haar verhaal, maar ook naar de rijkdom van haar taal die haar in staat stelt om prachtige vergelijkingen te maken die niet snel uit de mond van een zogenaamde native speaker zullen rollen. Dat betekent dat een vertaler oog en oor zal moeten hebben voor al die nuances in haar spreken, alle afwijkingen van het gangbare taalgebruik. En dat heeft Jan Willem Reitsma in hoge mate: ‘Zelfs zij te paard leken niet te begrijpen hoe buitengewoon heerlijk het was om te leven.’

Sebastian Barry doet voor zijn boeken intensief, eigengereid onderzoek – je moet volgens hem 150 boeken lezen en ze vervolgens vergeten. Met terloopse zinnetjes opent hij deuren naar werelden – die van de advocatuur, de tabaksoogst, de Amerikaanse Burgeroorlog, de slavernij – en gaat vervolgens door over andere zaken. Als vertaler moet je die 150 boeken met Barry mee bladeren om de gebruikte termen juist en even terloops toe te kunnen passen. Sebastian Barry omarmt Einsteins theorie dat er geen verleden, heden en toekomst bestaan; het schrijven van non-fictie is volgens hem als dressuur in de paardensport, terwijl fictie een andere aanpak vereist. Bij het schrijven van fictie spring je op de rug van een paard, grijp je je vast aan de manen, geef je het dier de sporen en dan moet je er verder maar het beste van hopen. In die categorie valt de roman Duizend manen; alsof je op de rug van een op hol geslagen paard over de prairie raast, met onverwachte stilte- en rustmomenten, gevoel van tijd en ruimte verliezend. Ook dat hortende, ontwortelende wilde-galop-effect is in de vertaling behouden.

Hoe glansrijk Jan Willem Reitsma erin geslaagd is de eigen, vreemde stem van Winona te behouden blijkt uit kleine zinnetjes die je ineens vol raken: ‘De warmte van haar lijf dat nu en dan tegen mij aan kantelde zo welkom dat ik dacht dat ze mijn hart aan stukken zou scheuren.’ Als de term idiolect, het persoonlijk taalgebruik binnen de algemene landstaal, ooit geschikt is geweest om te gebruiken, dan is het hier paradoxaal genoeg, bij de vertaling van de tweede taal van dit personage. Het Nederlands is even idiolectisch. Het Nederlands dat Jan Willem Reitsma Winona laat spreken is net zo wonderlijk als het Engels dat ze van Sebastian Barry heeft gekregen. Dat is een prestatie van formaat.

 

Froukje Slofstra voor Romans van I.S. Toergenjev (Van Oorschot)

Onder slavisten en vertalers staat Ivan Toergenjev (1818-1883) bekend als een relatief ‘makkelijke’ schrijver. Zijn romans zijn beknopt, de verhaallijnen tamelijk eenvoudig. Vaak vertonen de boeken ook nog eens sterke overeenkomsten: ze verhalen van een ongelukkige liefde of een generatieconflict, tegen de achtergrond van een snel veranderend negentiende-eeuws Rusland – met Vaders en zonen, over de zoon van een landheer die een radicale studievriend meebrengt naar het landgoed van zijn vader, als onbetwist hoogtepunt van het oeuvre.

Zoals Froukje Slofstra het verwoordt in het voortreffelijke nawoord bij haar nieuwe vertaling van Toergenjevs Romans: ‘Spirituele crises uitmondend in loutering en inzicht, de vraag naar goed en kwaad of naar de zin van de betekenis van het bestaan, de ambitie stemmen en levensverhalen te vervlechten tot een groot epos – dat alles ontbreekt bij Toergenjev. Hij mist de trotse overtuiging en de bekeringsdrang van Tolstoj, het pathos en de spirituele verscheurdheid van Dostojevski, en het hoeft dan ook niet te verbazen dat zijn werk in de ogen van moderne lezers beperkter is van reikwijdte en belang.’

Het getuigt van lef en doorzettingsvermogen dat Slofstra, die zich eerder onderscheidde met uitmuntende vertalingen van het werk van Boris Pasternak, Isaak Babel en Vasili Grossman, nu ook de immense taak op zich heeft genomen om de romans van Ivan Toergenjev bij een nieuwe generatie lezers te brengen: van zijn debuut Roedin (1856) tot de bittere en satirische roman Rook (1867).

Haar voorganger was niet de minste: letterkundige, vertaler en essayist Karel van het Reve kreeg in 1979 nota bene de Martinus Nijhoff Vertaalprijs toegekend voor zijn vertaling van Toergenjevs romans, die in 1955 in Van Oorschots Russische Bibliotheek waren verschenen en steeds weer herdrukt werden. Daar een nieuwe versie tegenover zetten, eveneens in de Russische Bibliotheek, is op zichzelf al bewonderenswaardig.

Dat de romans eenvoudig ogen, wil niet zeggen dat ze makkelijk te vertalen zijn. Toergenjevs taalgebruik is vloeiend en lijkt niet erg complex; ‘perfectly modulated, well-oiled prose’, aldus Vladimir Nabokov, die Slofstra in haar nawoord instemmend citeert. Het kan onvermoed lastig zijn om de vertaling net zo ‘geolied’ te krijgen, zonder Toergenjev al te eenentwintigste-eeuws te laten klinken.

Slofstra heeft een mooie balans gevonden. De vertaling leest makkelijk weg, maar doet niet overdreven gepolijst aan. Ze vertaalt licht archaïserend (‘De heldere lentedag neigde ten avond’, opent haar vertaling van Een adelsnest), maar is niet bang om een boer te laten zeggen dat de ander ‘maar wat lulde’. Ook met het agrarisch-economische jargon, over Russische landhervormingen en de afschaffing van de lijfeigenschap, weet ze wel raad. En, misschien het belangrijkste: Slofstra houdt de toon vast, vijf romans en ruim negenhonderd pagina’s lang.

Tegen het einde belandt de lezer in een treincoupé met Litvinov, de hoofdpersoon van Rook. Kijkend uit het raam verzinkt hij in overpeinzingen: ‘Alles is rook en stoom, dacht hij; alles lijkt onophoudelijk te veranderen, overal duiken nieuwe beelden op, verschijnselen wisselen elkaar snel af, maar in wezen blijft alles hetzelfde; alles haast zich voort, snelt ergens heen – en alles verdwijnt spoorloos, zonder iets te hebben bereikt.’

Een tijdloze gedachte in een knappe vertaling, die ongetwijfeld een lang leven beschoren is.

 

Michaël Stoker voor Kroniek van een leven dat voorbijgaat van Fernando Pessoa (Van Oorschot)

Kroniek van een leven dat voorbijgaat is de vertaling van een boek dat niet bestaat. Daarmee is het bij uitstek de schepping van een vertaler. Fernando Pessoa was een dichter en schrijver wiens werk vooral bestaat uit duizenden, bij leven onbekend gebleven manuscripten die lang rustten in wat terecht letterlijk een schatkist is genoemd. Deze ‘ark’ was een kist vol beschreven papier, teksten die pas na Pessoa’s dood in 1935 lezers vonden. Vertaler Michaël Stoker deed jaren onderzoek naar de verschillende edities van het postuum bijeengebrachte Boek der rusteloosheid, waarmee Pessoa, in zijn hoedanigheid van ‘Bernardo Soares’, wereldwijd een lezerspubliek bereikte. Zo’n tweehonderd tekstfragmenten slopen in de loop der tijd dat befaamde boek binnen die daar niet thuishoren. De meeste ervan bereikten nooit de Nederlandse vertalingen door Harrie Lemmens uit 1990 en 2005. Stoker heeft deze niet alleen alsnog vertaald maar tevens aangevuld met autobiografische fragmenten die hij uit de kist opdiepte. Daarmee creëerde de vertaler een uniek boek: een composiet van autobiografische teksten van Pessoa die als zodanig geen Portugese editie kent maar waarvan je hoopt dat die er alsnog komt.

Al even radicaal is de keuze van de vertaler om al die heteroniemen waarmee Pessoa zijn verschillende schrijvers- en dichteridentiteiten schiep, te laten voor wat ze volgens hem zijn. In dit boek is Pessoa de schrijver van de wanordelijke dans van innerlijke tegenstrijdigheden die we uit eerder werk kennen. Kroniek van een leven dat voorbijgaat is dan ‘het kleine broertje van die chaos’: een unieke en wonderbaarlijk samenhangende bundeling van psychologische en filosofische verhandelingen, droomnotities, fictie, observaties en flarden inzicht die allemaal reflecties van de schrijver Pessoa zijn.

De vertaler bleef dicht bij zijn origineel en vond vaak prachtig en soepel Nederlands dat net zo zingt als het Portugees. Stokers ‘het lied is een gedicht op krukken’ of ‘Soms, in verstrooide dromen die in de hoeken van mijn denken en voelen opdoemen, verbeeld ik mij liefdes’ zijn knap gevonden equivalenten van Pessoa’s meesterschap in het formuleren van zijn onrust en worsteling met de onvolmaaktheid van het bestaan. Juist door zijn fascinerende fragmentatie biedt dit boek met zorgvuldig gearrangeerde 413 langere en korte parels van formuleringen een blik op een manisch denkende en zichzelf en de wereld observerende mens die uiteindelijk tekst lijkt te willen worden.

In een uitvoerig en verfrissend, want van adoratie gespeend nawoord gaat Stoker helder in op de ontstaansgeschiedenis van dit boek. Hij maakt daarbij overtuigend aannemelijk dat met deze vertaling de Nederlandse lezer heel dicht bij een Pessoa komt die niet schuilgaat achter zijn heteroniemen. Knap is dat uit alle brokken tekst een schrijver opdoemt die coherent is in zijn alles overheersende twijfel. ‘Nooit zullen we vinden waar we niet naar op zoek zijn; de dood zweeft als een verdwaalde vogel boven het falen van de tussentijd en het toeval. Mijn hart mist geen slag en mijn brein wijkt geen moment van zijn aandrift tot wanhoop. Moet ik vragen omdat ik heb gevonden? Moet ik zoeken omdat ik ben geantwoord? Er is geen toevluchtsoord om aan de trage wind, speelbal van de oceanen en het lijden te ontsnappen.’

Met Kroniek van een leven dat voorbijgaat heeft Michaël Stoker een monument voor de auteur Pessoa opgericht, en ook een monument voor de scheppingskracht van een vertaler.