De jury schreef het al: bepaalde constructies uit het Amerikaanse origineel zijn niet gebruikelijk in het Nederlands. Hoe ga jij te werk wanneer je op dit soort vertaalkwesties stuit? En wat was de grootste uitdaging van dit project?
De grootste uitdaging lag precies daarin: de vaak glibberige syntaxis en bewuste afwijkingen van de regels, vooral in de vertellerstekst. Ik wilde de vervreemding behouden die Gaddis lijkt te willen oproepen, maar dat druist in tegen een andere primaire drijfveer bij het vertalen: een tekst begrijpelijk en toegankelijk maken. Je wil geen poortwachter zijn die mensen buitenhoudt, maar juist een gids die zoveel mogelijk mensen binnenlaat en wegwijs maakt in de tekst, je wil de tekst ontsluiten. Dat is lastig als de tekst zelf zich juist (mede) ten doel stelt ontoegankelijk en weerbarstig te zijn.
Mijn werkwijze is vrij chaotisch. Het is veel uitproberen. Eerst zo snel mogelijk een ruwe kladversie maken van het geheel, vaak met allerlei varianten per zin, en dan gaan herlezen, en uitproberen, en herlezen, herlezen, schrappen, wijzigen, herlezen en herlezen en herlezen.
Wat voor boeken vertaal jij zelf het allerliefst?
Misschien flauw om te zeggen: goede boeken. Maar het kan een crime zijn om te werken aan een boek dat je echt slecht vindt. Gelukkig is dat me zelden overkomen.
Verder kan ik niet echt één enkele auteur of één soort boeken noemen, ik geloof dat ik een beetje een alleseter ben, of althans een veelvraat. Ik heb me met meer dan gemiddeld fanatisme gestort op vertalingen van William Gaddis, Henry James en Thomas Hardy, maar beleef evenveel plezier aan lichter werk als dat van Taffy Brodesser-Akner (vertaald met Petra van der Eerden). Ik houd van oudsher vooral van fictie, maar toen ik werd gevraagd voor het vertalen van schrijversbiografieën of historisch werk van Jill Lepore, bleek dat al net zo boeiend.
En misschien is je echte lievelingsboek wel een boek dat je nog niet kent. Toen Rob Kuitenbrouwer en ik werden gevraagd voor de vertaling van Angle of Repose, had ik nog nooit iets van Wallace Stegner gelezen. Inmiddels vind ik dat er veel meer van hem moet worden vertaald.
Maar dat geldt voor zoveel auteurs. In de eerste plaats natuurlijk voor William Gaddis en Henry James. Maar ook voor Henry Fielding, Laurence Sterne en Charlotte Lennox, voor Thomas Hardy, George Eliot en Charlotte Brontë, voor Henry Green, John McGahern en André Dubus, voor Mavis Gallant, Janet Malcolm en Sandra Newman. De lijst is eindeloos.
Hoe is het om een werk te vertalen van een auteur aan wie je geen vragen meer kan stellen? Waren er dingen die je Gaddis eigenlijk had willen voorleggen?
Ja en nee. Ik had wel willen weten wat hij zelf vond van de titel van de Duitse vertaling, die we in feite hebben overgenomen, omdat we zoiets als ‘Timmermansgotiek’ toch niet geschikt vonden. (Met ‘we’ bedoel ik mezelf en Ivo Kievenaar, de uitgever, die uitzonderlijk betrokken was bij deze vertaling: dat die er is gekomen, is voor 100% ook aan hem te danken.) Gaddis leefde nog toen de Duitse vertaling verscheen en heeft hem vermoedelijk dus geaccordeerd. Maar het zou interessant zijn om te weten wat hij ervan vond, en of hij tijdens het schrijven nog andere werktitels in zijn hoofd had.
En er komen opzettelijke foutjes in het boek voor, maar daar kunnen natuurlijk ook echte tikfouten of andere vergissingen van de auteur bij zitten. Enerzijds zou je daarnaar willen vragen, anderzijds is het soms ook handig als die mogelijkheid er niet is: als je het niet kunt vragen, hoef je ook geen rekening te houden met een antwoord dat je misschien slecht uitkomt.