dik doen in dahlem    3-11

Ulf Stolterfoht
Vertaling: Ton Naaijkens

(1) 1959

roman jakobson:
linguïstische aspecten van het vertalen

‘elke ervaring en de classificatie ervan zijn weer te geven in elke willekeu-
rige bestaande taal (…) zo wordt in de nog prille literaire taal van de noord-
oost-siberische tsjoektsja’s een schroef een draaiende spijker, wordt staal 
hard ijzerblik dun ijzerkrijt schrijfzeep en horloge een kloppend hart.’ einde
citaat. in het broederschapstaaltje, een lyrische variëteit zoals we dat bijvoor-

beeld aantreffen in het noordoosten van schöneberg, stuiten we op vergelijkbare 
fenomenen: ’n quaterpounder noemen ze hier bulette im brot ofwel een broodje 
bal, ’n belegde sandwich wordt een fladenbrotecke mit käse und currydip, maar 
daar staat weer tegenover dat de bratfettbemme, een boterham met reuzel en 
augurkjes aangeprezen wordt als schmalzbrot mit gurkl € 1,70. het noemen 

waard lijkt ons ook de inzet van acroniemen. twee voorbeelden: WWOEWKV
(= wij willen ons eindelijk weer kunnen verontschuldigen) is gericht tegen het
‘we tellen weer mee’ en ‘niemand kan ons wat’-theater van voornamelijk span-
dause oorsprong, terwijl het verrukkelijke WNBHWBG (= wat naar betekenis haakt 
/ wordt belachelijk gemaakt) eerder op de treffende uitdrukking ‘dik doen in dahlem’

doelt. nu legt jakobson in zijn verbluffende russell-kritiek uit dat je de uitdrukking
‘dik doen in dahlem’ helemaal niet hoeft te kennen om te begrijpen wat bedoeld 
wordt. hij voert ook nectar en ambrosia aan die door geen sterveling ooit geproefd 
zijn etc. etc. – russell zelf had nog in 1950 vermoed dat niemand het woord kaas zou 
snappen als hij niet voortalig kennis (eting) had genomen van kaas. een geheel ander

vat opent whorf in 1956 in zijn paraderol als meneer elkerlyc, de natuurlogicus: 
‘feiten zijn voor sprekers wier talige achtergrond hen ze anders doet formuleren, 
NIET hetzelfde.’ daar lacht jakobson zich dan dood om. bohr gnuift van oor tot oor. 
bij wijze van afscheid enkele meta-linguïstische operaties. ze wijzen ons de weg. deze 
weg is nog acht gedichten lang, met stenen en her en der ook met benen bezaaid. 


(2) 1953

ludwig wittgenstein:
filosofische onderzoekingen

‘de procedure waarbij je een stuk kaas op de weegschaal legt en de prijs 
berekent naarmate de wijzer uitslaat, zou alle zin verliezen als het vaker zou 
voorkomen dat zulke stukken zonder evidente oorzaak plotseling zouden aan-
groeien of inkrimpen. deze opmerking zal duidelijker worden naarmate we
het over zaken zullen hebben als de verhouding tussen een uitdrukking en

het gevoel en dergelijke.’ of over de verhouding tussen de beschreven 
kaas en de kaas van russell de kaas van jakobson de aangenomen daad-
werkelijke kaas ‘die niet bestaat’ (rimbaud) of bijvoorbeeld de smeerkaas van
zappa. maar die smeerkaas van zappa moeten we heel snel weer schrappen 
omdat die net zoals hüttenkäse en roomkaas inderdaad ‘geen leb bevat’ (ja-

kobson). blijven er altijd nog vier over. en geen woord verloren over whorfs
talig geconstrueerde tilsiter. om van gadamer nog maar te zwijgen. of van de 
stevige corsicaan en van de scherpe serviër. hier al een eerste terecht-
wijzing: ‘het bestaan van een verhouding constateren betekent een vertaal-
resultaat behalen.’ hallo? en wat dan met het niet-bestaan van een ver-

houding? of het bestaan van een niet-verhouding? om de elf minuten paart
zich op hetjuistewoord.org een object met een arbitraire aanduiding – en meneer
stolterfoht zit erbij en kijkt ernaar. ja, zegt dan meneer stolterfoht, dat kan wel
kloppen! alleen nog een kleine aanvulling bij de wittgenstein-procedure: zou
het nou echt zo erg zijn als de kaas zou groeien of krimpen zolang hij daar

zijn gewicht maar bij bewaart? de weegschaal is het toch volslagen lood om oud 
ijzer. of heb ik daar iets niet helemaal in de kniezen? bovendien staat me dat
gedate, die huwelijksmarkt behoorlijk tegen. om niet te zeggen: ik ga ervan
over mijn nek. stop, roept daar de continuity-gevolmachtigde van het opperfei-
stritzdal, zonder gedate gaat het niet vonken! dan gaat het gedicht eraan.


(3) 1983

oskar pastior – francesco petrarca:
33 gedichten

‘nieuwsgierig was ik naar de vreemde, mijn eigen Petrarca; door de metho-
dische truc om zijn metaforen te betrappen in statu nascendi, kon ik door de tijds-
plooi glippen en dichter bij hem komen – ietwat. daar kwamen de aantrekkelijk-
heid bij en het duizelingwekkende acrobatengevoel om zonder net (zonder aca-
demisch gereedschap) onder de koepel van een vreemde taal te treden, als het

ware in een ruimte waar de eigenrumoerigheid evident wordt.’ structureel
klinkt dat dan bijvoorbeeld zo: niet alleen/maar ook; en/of; noch/noch. niet
te vergeten: tuurlijk/tuurlijk! het ging open: een klein semantisch gat (‘gouden
helm’), een miniem betekenisgaatje, daar denderde indertijd gewoon de tram over,
ze spanden een roodwit lint, bakenden af, staken een paal in het midden – niets

hielp. elke morgen een dood schaap of kalf. men was niet opgewassen tegen 
de kwestie! luidde het en draaide rond zijn eigen achs. van waar er in het
vervolg sprake is: van het zwarte arezzo-blok. van het uitwendig bevrijde
lichaam. de verlokking bedroog – maakt niet uit! hoofdzaak: geen sampdoria!
bovendien: fascisten koken best goed. als bewijs mag dienen het lazio-geleide

‘la pergola’. daar serveren ze warm ‘en/of’ koud. in linkse kroegen is het
eigenrumoer weliswaar duidelijk hoger, maar er wordt dan wel correct getapt.
altijd op ’t streepje of erboven. ‘daarvan en van niets anders is sprake.’ met één
woord (‘zonnevrienden’) zijn we inderdaad bij de zonnevrienden. met één sprong
bij de stadspoorten van hermannstadt ‘en/of’ degerloch. direct bij het zeil

tegen inkijk werpt de egel lange schaduwen. ik voel me bijna een beetje te
goed voor deze tekst. het scheurt niet, het rockt niet. de leeftijdsbeperking
loopt danig af richting ‘zonder’. zie eindelijk eens in dat zich daar op 9 juni 1979
tussen nul en één uur iets vol vreugde verzelfstandigd heeft. en – alleen aan je
oor: klopt wel, we vergen iets. en de ontbrekende hinde is je beminde!


(4) 2010

j.h. prynne:
moeilijkheden bij het vertalen van ‘moeilijke’ gedichten

‘poëzie is verrassend, en goede moeilijke gedichten verrassen ons soms zo
dat we naar adem snakken. daarom zal een vertaling nooit succesvol zijn
als ze probeert een gedicht in een vreemde taal begrijpelijk te maken 
door het in een gewone en voorspelbare taal te presenteren. de taal die
je gebruikt om een moeilijk en verrassend gedicht te vertalen moet juist

verrassend en moeilijk zijn.’ hier zou je kunnen denken aan een pauzetje. 
vervolgens – een soort citaat: ff kan bijvoorbeeld zijn: 1) fijnst-fijn (berlin-
lankwitz en südende) of ook 2) fruithandel-firma (rest van de republiek). nu 
ben ik zo iemand die allebei de vertalingen kent en, zeg maar, door heeft. 
maar mag ik dat ook van u, geachte lezeres, geachte lezer, verwachten? wel-

nu, zegt prynne, dat maakt inderdaad geen moer uit omdat het gebeurt in een 
geforceerde context. refrein: nota bene voor de goede orde / geforceerd betekent
dus niet opaak. en meteen nog een keer: nota bene voor de goede orde… en
verder: wat je ten slotte vertaalt is minder een tekst dan veeleer een begrips-
graad. (wat wist jakobson in moskou, wat in praag?) maar dit haakje is nu op

zijn beurt opaak: kan er een gradueel niet-begrijpen zijn? in de zin van: ik niet-
begrijp dit vers voor nagenoeg tachtig op honderd? dan antwoorden – wat ons 
hogelijk verbaast: donald davidson en doctor peter kunter. met liquide wissel-
middelen en totale assimilatie. diftongen vallen geheel weg. declan mcmanus geeft
het jaar daarop aan dat ‘in spalt het plukken van hop, waarvoor gasten uit gans

duitsland toesnellen, nog steeds spalter plucianus heet’. nota bene voor de goede 
orde / geforceerd is helemaal niet opaak. de poëzie is er beroerd aan toe. soms is ze 
zo ongoed dat het pijn doet. soms flaneert ze als op de oeverpromenade van zell am 
see. soms, en dat is bar, wordt ze in de pan gehakt door de pummerin. maar dan her- 
rijst ze, heeft lak aan alles, bloeit op tot allerfraaiste avantgarde. en dat vinden we kras!


(5) 1923

walter benjamin:
de opgave van de vertaler 

‘de interlineaire versie van de heilige tekst is het oerbeeld of ideaal van alle
vertalen.’ het overdragen van een structuur houdt altijd ook in dat je die structuur
tegen de muur rijdt. en dat wat bij een vertaling verloren gaat zijn ‘niet 
zelden de uitgangselementen’. het strookt zogezegd met de overtuiging dat
geestelijkheid van het menselijke innerlijk deugdelijk zou zijn voor de in-

richting van de wereld. het oppervlak van de experimentele dichtkunst con-
stitueert op volmaakte wijze de vorm van een dan als reëel gedachte buiten-
wereld. het succesrijke transport van een patroon (pattern) naar een amorfe
massa noemt men ‘imprint’. de pas achteraf zichtbaar geworden relatie
a – a’ noemt men, in volmaakte miskenning van de verhoudingen, ‘sym-

metrisch’, de vertaling van een tekst is naar verluidt van de oorspronke-
lijke tekst de nasleep. in een enkel geval (catullus, wordsworth, stein,
chlebnikov) was de vertaling er eerst. de originele tekst volgde dan op
de voet. het zonderlingste geval dat we kennen vormt de dante-vertaling
van dante gabriel rosetti. niet te vergeten verweysers verweyser-over-

zetting in eigen idoom. de woord-voor-woord-weergave van een opperoost-
enrijks landschap kan prescriptief op een zuidtiroolse omgeving werken. en
omgekeerd uiteraard. (aantekening: bij de ‘zuidtiroolse omgeving’ gaat het 
ontegenzeglijk om een in meerderheid italiaanstalige streek – anders zou
het voorbeeld nergens heen leiden / liep het voorbeeld dood.) aan deze

auteur is zelfs een poesta-vertaling in het opperzwaabs bekend. het is een be-
wering van de mens dat voortreffelijkheid van de innerlijke mens een interessante
bewering zou zijn. het strookt zogezegd met de overtuiging dat echte synaptische
netwerken geen blauwdruk bieden voor onvoorgekookte poëzie. en: contin-
gentie is de solidariteit van de theorie, liefde echter de tederheid der dichters.


(6) 1798

novalis:
stuifmeel

‘een vertaling is ofwel grammaticaal, ofwel veranderend, ofwel mythisch. my-
thische vertalingen zijn vertalingen in de hoogste stijl. ze belichamen het zuivere
volmaakte karakter van het individuele kunstwerk. ze geven ons niet het werke-
lijke kunstwerk, maar wel het ideaal ervan. er bestaat dunkt me geen volledig
model van het onderhavige.’ maar eentje hebben we er misschien wel ter beschik-

king – kijkt u zelf: ‘de sjamaan zat midden op het gazon en was al flink aan
het stootzuipen. we hadden het bocht al twintig minuten binnengeslagen,
maar er gebeurde vooralsnog niks. de sjamaan, een oeroude saam met shawnee-
achtergrond, en zijn rechterhand, een nents of mans met dwerggestalte, waren
pardon my french zo blauw als een otter. ik had ze die middag afgehaald in

tegel (de fiool was er op de een of andere manier bij de handbagage doorheen
geglipt!), en toen leken de twee al in kennelijke staat te verkeren. de nents 
of mans schoof het op het tomatensap waaraan ze zich tijdens de vlucht over-
vloedig gelaafd hadden. prima allemaal. dat neem ik gewoon even allemaal
aan. gelukkig aangekomen in het cheruskerpark bouwden ze in ieder geval eerst

even twee gedrochtelijke ovens en vroegen om goudblonde augustiner. wat we
gaarne inwilligden. en vanaf dat moment zaten we te wachten. achter de gas-
houder zakte een braamkleurige zon weg, boven station südkreuz stond reeds de
sikkelmaan. we bleven wachten. uit de späti weerklonk al voor de derde keer barry
ryans ‘eloise’ (b-kant ‘love i almost found you’). in 1968 tweeëntwintig weken nummer

één op de duitse hitlijsten!) en wij maar wachten. we staken een vuurtje aan. van de 
sjamaan ging een licht gesnurk uit. zijn helper was foetsie. om de tijd te doden vertelden
we boerjatische en toengoezische griezelverhalen. de rillingen liepen ons koud ‘en’ 
warm over onze rug. en wij maar wachten. plotseling dacht ik een toefluistering ont-
vangen te hebben. maar het was maar een autoradio, en wij maar wachten. wachten.

[pas onlangs uit het oud-schönebergse 
broederschapsbargoens overgezet in begrijpelijke taal]


(7) 1908

rudolf borchardt:
dante en duitse dante

‘ten slotte ving aan, historisch gezien als de laatste ontknoping van de latere
romantiek, de rozenrode tijd waarin men alles kon, waarin alles eenvoudig was
en er weliswaar nog problemen waren maar niemand meer die ze aanvoelde’ – 
en voorts spreekt borchardt dan over geibels gijzeling van horatius, over gilde-
meisters afgelikte ariosto, over graaf schack en over de manier waarop die

de gehele spaanse dramatiek geweld aandeed etc. etc. – maar: ‘de komeet
zelf was ons allang ontglipt.’ en verder treden op: streckfuss, kannegiesser en 
de koning van saksen. waar de smadelijke vertalingen groeien. brasems behoren
tot de karpersoorten. je moet talen ook niet vermengen. de kapitaalste knapen
werden (zie hierboven) door gabriel rosetti aan land gehaald. zijn mond kon wor-

den getuit, wat hem daarbij niet echt hielp. ook kleinere wateren zoals de 
schalm bij mönchengladbach kunnen zo nu en dan met vette teksten komen
aanzetten. rosetti zelf had meer met de brozere medemens. op deze plek
voel ik een probleem en kan het ook benoemen: we wilden toch eigenlijk weg
uit dat borchardt-gebazel en in plaats daarvan zwelgen we er helemaal in. en

maken alles nog erger met die brasems. uiteindelijk komt het allemaal uit
op wat in het duits ‘verbuttung’ heet (neiging tot dwerggroei en uitpuilende ogen
bij probleempopulaties. zo ontstaan miniatuurgedichten met drie of minder 
strofen). bij gebrek aan een alternatief nog een keer terug naar borchardt. hij
kan namelijk ook anders. bijvoorbeeld: plotseling in één klap hield het lyrische

vers (…) op, met ‘geparfumeerde roomkaas’ (heine! russell! zappa!) niets van doen
te hebben; veeleer wordt het: krap, spaarzaam, gedrongen, solide, robuust. lap-
woordjes verdwijnen, de metafoor wordt organisch gevitaliseerd, met een exactheid
‘die hard aanzit tegen de grens van de onaantrekkelijkheid’. en dit ontbreken van
alle charme moet overgebracht worden. lijkt in deze tekst op z’n allerstugst gelukt.


(8) 2004

peter waterhouse:
polarisering

‘niet big vertalen met groot, niet met grande. big met big vertalen. piccolo
niet vertalen met small. (…) vertaal nou maar gewoon niets. doe gewoon
niets. (…) als je hoort dat ze het over weiland hebben, geef ons dan hun woord 
voor weiland. als iemand over de rivier in de buurt praat en je verstaat het, 
deel ons dan het woord voor de rivier mee. als ze over wegen praten, vertaal

dan niet, maar zeg het woord voor wegen. voor zon, voor aarde.’ zeg
gavagai voor haas. gebruik ’t evenzeer voor haasdelen en voor haas-
fasen (tijdelijke haasdoorsnedes). geen woord verliest quine met betrekking
tot konijntjes. begeer je een marmot, wijs er dan een aan. of maak 
een tekening – dan is de serveerster ook op de hoogte. in de zin

‘wat friseurs kunnen kunnen alleen friseurs’ licht iets op dat in ‘alleen
butter smaakt als butter’ reeds vol in bloei staat. we stellen de volgende
analyse op: ‘alleen butter (duits) smaakt als butter (engels)’. op deze
plek van het gedicht (03:36 uur) ga ik naar bed en vestig alle hoop op
morgen. // dinsdag vroeg, 09:18 uur, het ontbijt bestond uit restjes

goulash en een glaasje marc, en ja hoor, dan ga je al fris en gesterkt
terug aan het werk. (op de achtergrond captain beefheart). voor het verdere
verloop is het nog belangrijk te weten wat wittgenstein over tautologieën
zegt. maar alla. haast nog beter passen op deze plaats de woordenboek-
klassen van peter waterhouse. in een vierderangs woordenboek zou alleen

nog ‘boom’ staan. dingen in woordvorm behoeven geen nadere verklaring. 
je hapt toe en stopt ze in een gedicht. gewoon zo: boom. klaar. en haast 
nog beter: woordvormige dingen laten zich niet vertalen. of hebt u wel
eens geprobeerd een bougie te vertalen? nee? of een middenoor? nou, 
dan staan u zeker nog heel wat reusachtige teleurstellingen te wachten.


(9) 1851

arthur schopenhauer:
over taal en woorden

‘wie geen latijn verstaat behoort tot het volk, ook als hij een groot virtuoos
zou zijn op de elektriseermachine en het radicaal van fluorwaterstofzuur in 
zijn smeltkroes zou hebben. aan die schrijvers van jullie die geen latijn
begrijpen, zullen jullie weldra niets anders hebben dan zwetsende barbiers- 
gezellen. (…) als jullie, edele germanen en duitse patriotten, griekse en ro-

meinse klassieken vervangen door oudduits rijmelaarswerk, zullen jullie 
niets anders dan barbaren in berenvellen telen.’ deze waarschuwing kwam 
echter te laat: de meerderheid van de in de jaren zestig geboren poëten en 
poëzievertalers (respectievelijk telkens m/v) bestaat naar het zich laat aan-
zien uit rübezaaltjes, ijzeren hansjes, regenfeeën, bosgeesten, roggedemonen, 

obelixen en inderdaad de genoemde berenvelbarbaren, meineedboeren,
klaverjassers. en dat ofschoon de meesten een gymnasiumdiploma hebben
met een aardige (of zelfs goede) cijferlijst. hun poëzie, maar vooral hun po-
ezievertalingen – olala, van de allerchicste soort! (hier volgt in het origineel
het emoticon ‘dikke monnik die met duim en wijsvinger het “prima”-teken

maakt’.) het zijn inderdaad echte oergenies, en hun dichtwerk is high energy
poetry. dus valt te vermoeden dat de volgende generaties zich warm moeten
aankleden. en dat doen ze dus ook. maar ik zelf sta nog zo’n beetje in dubio-
stress: welke kant gaat dat dichtwerk op? kun je dat zeggen zonder bij voor-
baat te veel te verraden. en geldt voor het vertalen hetzelfde? ergo: de spon-

dee is absoluut de dominante voet. basisstructuur de reinste syncope, daaronder 
machinegeweer, daarboven manisch gutsende golven, en in het midden ontspringt 
een flow. klopt bij de neten. en laat zich wonderbaarlijk inhoudelijk ombuigen. 
en als je dan ook nog een meester bent op de weerklankmachine en in de poëzie 
niet terugschrikt voor de hyperste hybris, dan is je kostje gekost. en nu knallen!