Als je geen geld hebt om te vertalen    21-26

Annemart Pilon

De bijdragen over jonge vertalers in het jubileumnummer van Filter (27:2) waren voor mij als jonge en nieuwe vertaler over het algemeen een feest van herkenning. Dit soort lectuur met mooie vertaalkritieken over en door jonge vertalers, praktische tips over het verkrijgen van opdrachten en informatie over nieuwe ontwikkelingen voor vertalers had ik tijdens mijn Master Vertalen in Utrecht acht jaar geleden graag gelezen. De algehele boodschap leek me overwegend positief: hoewel de weg naar opdrachten moeizaam is en de financiële waardering gering, zijn er goede ontwikkelingen en jonge vertalers kunnen prima vertalen. Zoiets leest natuurlijk prettig. Wat volgens mij echter grotendeels ontbrak was aandacht voor de donkere kant van het verhaal, namelijk dat de ontzettend lage tarieven voor vertalingen een obstakel vormen voor de ontplooiing en carrièremogelijkheden van vertalers. Ik ben blij dat collega-vertaler Anne Lopes Michielsen daar in haar bijdrage (‘Het is een marathon, geen sprint’) bij stilstaat. Het is misschien geen leuk verhaal, maar het is wel een situatie die wat mij betreft dringend moet veranderen en daarom een belangrijke plaats verdient in het debat over de vertaalpraktijk.

Begin 2020 viel mijn eerste, felbegeerde modelcontract op de mat: een euforisch moment met een nare bijsmaak. Want waarom was ik zo blij een overeenkomst te mogen tekenen waarin staat dat ik voor een habbekrats ga werken? Het was op zich een goed contract, de inhoud was volledig overgenomen van de Auteursbond en het overeengekomen vertaaltarief was zelfs 0,2 cent hoger dan het toen geldende minimumtarief, namelijk 6,8 in plaats van 6,6 cent per woord. Met die vertaling verdiende ik, wanneer ik het honorarium deel door het aantal uren dat ik eraan besteed heb, 14 euro per uur. Ik heb het lezen van het boek en het contact met de uitgever in die uren niet meegerekend omdat ik die uren niet geregistreerd heb, maar ook dat is werk. Laten we daarom gemakshalve zeggen dat het uurloon op 13 euro kwam. Nu heb ik die vertaling vrij snel gemaakt, vind ik, met een gemiddelde snelheid van 200 woorden per uur. De tekst was dan ook niet zo moeilijk.

Maar het kan ook heel anders. Mijn laatste, ontzettend moeilijke vertaling maakte ik op een veel langzamer tempo van 100 woorden per uur. Het vertalen was weliswaar bevredigend maar erg vermoeiend, het vergde veel van me, van lekker doorwerken was geen moment sprake. Het tarief was de gebruikelijke 6,6 cent en dat bracht mijn uurloon op 6,60 euro. Stel dat je tegen dat tarief het hele jaar door 40 uur per week werkt – wat in de praktijk ongetwijfeld anders is – dan verdien je per jaar 13.728 euro bruto.1 Nu was ik eigenlijk van plan om op dit punt een vergelijking te maken met het minimumloon (9,69 euro per uur voor 21-jarigen, geschoold of niet), maar toen ontdekte ik het volgende: een fulltime jaarinkomen van 13.728 euro als gevolg van een vertaaltarief van 6,6 cent is zelfs onder het sociaal minimum.

Geld nodig om te werken
Die opdracht voor 6,8 cent was trouwens niet de eerste grote literaire vertaalopdracht die ik aangeboden kreeg; eerdere kon ik om praktische redenen niet aannemen: ofwel de opdracht kwam op een buitengewoon slecht moment (twee weken na mijn bevalling), ofwel ik had geen geld. Ik had geen geld om te vertalen.

Ik had geen geld om mijn andere, freelance werkzaamheden stil te leggen en me maandenlang te wijden aan een vertaling. Ik kan me zo’n hap uit mijn inkomen simpelweg niet veroorloven. Ik verdien voornamelijk geld met mijn eigen taalschool als docente Spaans en Italiaans – wat ik overigens geweldig vind, daar niet van, ik wil niet klagen. Ook dat is verre van een vetpot maar het is in ieder geval voldoende om de opvangkosten van mijn kinderen te betalen en daarnaast nog wat over te houden voor boodschappen, zodat werken mij in ieder geval geen geld kóst. Bovendien komt de kennis van het Spaans en Italiaans die ik opdoe bij het lesgeven goed van pas bij het vertalen, en andersom.

Natuurlijk is er niets mis mee om naast het vertalen ook ander werk te doen, of dat nu taalgerelateerd is of niet. Ik denk dat het in veel gevallen een verrijking kan zijn; kennis van andere vakgebieden kan bij het vertalen van pas komen. Er ontstaat echter een probleem wanneer de verhouding tussen de inkomsten uit het vertalen en die uit andere werkzaamheden scheef is, zoals het geval is bij literair vertalen. Om wederom mijzelf als voorbeeld te nemen: ik kan niet oneindig tijd blijven reserveren in mijn agenda voor mogelijke vertaalopdrachten. Ik zit daarmee als jonge vertaler in een soort spagaat: ik wil wel vertalen maar ik heb er weinig tijd voor. Ik heb er weinig tijd voor omdat ik ook veel ander werk moet doen om geld te verdienen. Omdat ik ook veel ander werk moet doen, kan ik niet in korte tijd een vertaling afleveren, hoe snel ik ook werk. Het is moeilijk om aan opdrachten te komen maar voor acquisitie heb ik geen tijd. Als ik word gevraagd voor een vertaling, die doorgaans snel af moet zijn, heb ik weinig tijd. Et cetera.

Ik ben lang niet de enige. Ik ken genoeg vertalers van mijn generatie, ook uitstekende, die met vertalen zijn gestopt omdat ze er niet van konden leven of omdat ze het niet konden combineren met ander werk. Van mijn lichting van de Master Literair Vertalen in oprichting in Utrecht zijn degenen die nog bezig zijn met literair vertalen op de vingers van één hand te tellen. En van mijn bachelor Italiaans in Leiden ben ik de enige van zo’n twintigtal studenten die daarna heeft gekozen voor een vertaalcarrière (en ook een van de zeer weinigen die überhaupt nog iets doet met Italiaans). Vertalen is dan ook een weinig aantrekkelijk beroep: je wordt een zwaar onderbetaalde zzp’er die nauwelijks waardering krijgt en hard moet werken voor opdrachten, die vaak onder hoge tijdsdruk moeten worden gemaakt. Ik vraag me weleens af: waarom doe ik het eigenlijk nog? Je zou wel gek zijn als je vertaler wil worden. Het is dat het zulk fantastisch werk is, anders was ik er allang mee opgehouden en had ik dit nooit hoeven schrijven. Het beroerde carrièreperspectief lijkt me in ieder geval een van de belangrijkste oorzaken van de geringe nieuwe aanwas waarover wordt geklaagd.

Een pleidooi voor geld
In het nieuwe, door het Expertisecentrum Literair Vertalen samengestelde vertaalpleidooi VerTALEN voor de toekomst worden allerlei oorzaken genoemd die volgens de auteurs een bedreiging vormen voor de vertaalcultuur in Nederland, met als een van de grootste problemen de beperkte aanwas van goede vertalers door het verdwijnen van (ver)taalopleidingen.2 Natuurlijk betreur ik het net als zij dat sommige (ver)taalopleidingen verdwijnen, maar ik vraag me af of het optuigen van nieuwe opleidingen of taalrichtingen echt leidt tot meer goede vertalers die ook daadwerkelijk als zodanig werkzaam zijn. In plaats van te kijken naar de instroom van vertaalstudenten, kunnen we misschien beter kijken naar de uitstroom ervan naar de arbeidsmarkt.3

Ondanks de dreigende verdwijning van bepaalde opleidingen is er in Nederland en Vlaanderen nog een behoorlijk aanbod, in elk geval voor de grotere talen, want de kleinere talen komen wel in het gedrang. De Master Literair Vertalen in Utrecht, een prachtig resultaat van het vorige vertaalpleidooi uit 2009, is weliswaar als tweejarige onderzoeksmaster verdwenen, er is nog wel degelijk een goede universitaire masteropleiding literair vertalen van anderhalf jaar overeind gebleven voor de vijf grote talen, zij het met minder uren en begeleiding dan daarvoor. De Vertalersvakschool is bovendien uitgebreid naar Antwerpen, ook dat is een verbreding van het opleidingsaanbod.

Maar door de slechte carrièrevooruitzichten komen lang niet alle afgestudeerde vertalers in het boekenvak terecht. Terwijl die er wel volop zijn, in ieder geval voor de grote talen: de Vertalersvakschool Amsterdam signaleert in haar meest recente beleidsplan dat ‘de uitstroom van 141 nieuwe vertalers […] betekent dat uitgevers zich de komende jaren en misschien wel decennia geen zorgen hoeven te maken of er wel voldoende gekwalificeerde vertalers beschikbaar zijn’.4 Het is echter nog maar zeer de vraag of er op de markt wel ruimte is voor nieuwe vertalers. Het aantal vertalingen dat verschijnt daalt al jaren licht en door de geringe doorstroom geeft de vergrijzing nauwelijks problemen, getuige de vele AOW-gerechtigden die nog steeds vertalen, uit liefde voor het vak of uit financiële noodzaak – zij verdienden onvoldoende om voor een pensioen te kunnen sparen en hebben nu niet genoeg aan AOW alleen. Het feit dat zij financieel gezien pas na het bereiken van de AOW-leeftijd in de ideale werksituatie terechtkomen lijkt mij een van de symptomen van een verrot systeem. Het valt hen dan ook niet te verwijten; het moet geweldig zijn om met de AOW-uitkering als basisinkomen in alle rust en zonder de stress van nijpend geldtekort en een eventuele afwijzing van je subsidieaanvraag te kunnen vertalen. Tegen die tijd en ervaring kan geen nieuwe vertaler op en de uitgever lacht in zijn vuistje.

De zeer lage honorering komt uit het nieuwe vertaalpleidooi helaas niet duidelijk als urgent probleem naar voren. Al wordt er vrij uitgebreid stilgestaan bij deze structurele onderbetaling, van de vier aanbevelingen in het rapport staat het verbeteren van de financiële positie op de laatste plaats, en dan ook nog als een van drie sub-aanbevelingen: ‘Werk aan een betere positie en een passend honorarium voor literair vertalers, zorg voor meer diversiteit in het aanbod.’5 Deze keuze vind ik opvallend omdat er op dit punt, dat in het pleidooi uit 2009 ook al naar voren kwam, helemaal niets is verbeterd.6 Het standaardtarief uit het modelcontract, 5,9 cent per woord in 2008, is door de jaren heen slechts zeer matig geïndexeerd – overigens niet eens jaarlijks – en omdat de inflatiecorrectie niet correct is toegepast, zijn vertalers er schandalig genoeg zelfs op áchteruitgegaan. De verhoging van het minimumtarief naar 6,8 cent sinds 1 december 2020 verandert daar niets aan, want 0,2 cent is onvoldoende om te corrigeren voor inflatie.

Net als het rapport zelf suggereert ook het begeleidende filmpje van het vertaalpleidooi dat de lage inkomsten van vertalers een relatief klein obstakel vormen voor de vertaalsector. In de video worden de aanbevelingen heel mooi in beeld gebracht door de lage instroom van talenstudenten als de grootste en eerste hindernis te presenteren, gevolgd door het geringe aanbod aan vertaalopleidingen, en tot slot, als laatste hobbeltje, is er de lage honorering van vertalers. Het beeld is duidelijk: volgens de auteurs is het probleem nog maar half zo groot als de eerste hindernis genomen is. Ik vraag me af: wat vormt precies waarvoor een belemmering? Misschien is dat geldhobbeltje wel de grootste belemmering van allemaal.

In plaats van nog verder te investeren in de opleidingsmogelijkheden voor vertalers kunnen we beter zorgen voor een redelijk carrièreperspectief. Het doel van een opleiding is, naast Bildung in algemene zin, toch voornamelijk het opdoen van kennis en kunde om een beroep uit te kunnen oefenen waarmee je in je eigen levensonderhoud (en dat van je gezin) kunt voorzien. Met vertalen gaat dat niet, terwijl vertalers wel over tal van vaardigheden moeten beschikken. Met alleen een universitaire of hbo-opleiding kom je er niet altijd: wil je enige kans maken op opdrachten, dan kun je maar beter nog meer cursussen volgen, een ervaren vertaler in de arm nemen als mentor, literair agent spelen voor het land van de taal waaruit je vertaalt – om maar enkele mogelijkheden te noemen. En vertaal je uit een kleine taal, dan moet je al helemaal je best doen. De honorering daarvoor staat in geen verhouding tot alle tijd en moeite die een vertaler in zijn professionele ontwikkeling steekt.

Ik denk dat de meeste vertalers dit alles wel zullen beamen. Het stoort me daarom al jaren dat er in de sector zo weinig over geld wordt gepraat en dat, als er wél over wordt gepraat, de hele situatie doorgaans wordt geaccepteerd zoals ze is of haast wordt verdedigd met het argument dat het zulk mooi werk is en het daarom niet uitmaakt (!). Laten we het dus over geld hebben, voordat de jongere generatie er bij gebrek aan financiële middelen mee ophoudt.

Money, money, money
Boekvertalers zouden minstens twee keer zoveel moeten krijgen als basistarief, plus een toeslag voor moeilijk te vertalen literatuur. Hoe moeilijker een vertaling is en hoe meer tijd een vertaling kost, des te hoger het woordtarief zou moeten zijn. Een uurtarief lijkt me overigens veel logischer omdat je daarmee de moeilijkheidsgraad van een vertaling loskoppelt van het tarief: als je uurtarief vaststaat is alleen het aantal uren dat je denkt te gaan besteden aan de vertaling (iets wat je met ervaring steeds beter zal kunnen inschatten) van invloed op het totale honorarium. Ik heb het hier over boekvertalers in brede zin. Een onderscheid tussen literair en niet-literair vind ik weinig zinvol omdat niet-literaire werken (wat zijn dat dan precies?) niet per definitie makkelijker te vertalen zijn. Verder horen ervaren vertalers meer te verdienen omdat zij uitgevers veel meer te bieden hebben. Kwaliteit kost geld.

Met een substantieel hoger tarief wordt vertalers de mogelijkheid geboden om een modaal inkomen te verdienen – of dat in ieder geval te aspireren – en een leven zonder geldzorgen te leiden, waar zij recht op hebben gezien alle investeringen die zij hebben gedaan in hun loopbaan. Ook zorgen hogere tarieven waarschijnlijk voor een betere doorstroom in de arbeidsmarkt omdat vertalers dan op AOW-leeftijd niet meer hoeven door te werken, waardoor er meer ruimte ontstaat voor jonge vertalers. (Het zou trouwens wel geweldig zijn als zij beginnende vertalers kunnen blijven begeleiden, hun kennis is van onschatbare waarde.) Tot slot lijkt mij dat een betere beloning uiteindelijk ook in het belang van uitgevers is: beter betaalde vertalers leveren betere vertalingen af omdat zij minder nevenwerkzaamheden hoeven te doen en dus meer tijd kunnen besteden aan de vertaling. En mensen zullen over het algemeen harder werken als ze beter betaald worden.

Als oplossing hoor je in de wandelgangen weleens dat iemand die boeken vertaalt dan maar een partner met een goede baan moet vinden. Ik vind dat bijzonder oneerlijk en niet valide als argument. Iedere vertaler met een behoorlijke opleiding zou genoeg moeten verdienen om van vertalen zijn of haar hoofdberoep te kunnen maken. Als je jezelf moet afvragen of je het je financieel kunt veroorloven om een beroep uit te oefenen, kun je het dan nog wel een beroep noemen?

Voor jonge vertalers van nu zijn de lage tarieven bovendien een extra groot obstakel. Ik denk dat de hele situatie voor mijn generatie, geboren in de jaren tachtig en negentig, om een aantal redenen extra wrang is. Ten eerste hebben wij over het algemeen nog te weinig ervaring om vertaalgerelateerd en beter betaald nevenwerk te doen, zoals lesgeven in vertalen of mentor zijn, waar je voor je eigen vertaalwerk indirect ook veel profijt van hebt. Ook hebben wij doorgaans minder vermogen dan vertalers die op latere leeftijd beginnen, is de woningmarkt ontoegankelijk voor starters en hebben we te maken met financiële (gezondheids)crises. Veel meer dan een hip tiny house zit er dan niet in. Ik heb de indruk dat de perspectieven voor mijn generatie achterblijven bij die in de jaren zeventig en tachtig, waarover de vertalers van de vorige Filter het hebben in hun prachtige memoires.

De huidige subsidies zijn geen remedie
Tegen de lage tarieven wordt vaak het argument ingebracht dat het met de inkomensondersteuning van het Letterenfonds mogelijk is om van het vertalen te leven. De projectwerkbeurzen zijn in principe een fantastisch instrument en zijn voor vele vertalers inderdaad onmisbaar, maar ze bieden maar een zeer beperkt aantal vertalers soelaas. Jaarlijks profiteren slechts zo’n tweehonderd vertalers van de subsidieregeling en komen vaak dezelfde namen in aanmerking (wat niet verwonderlijk is omdat met het toekennen van zo’n beurs impliciet een bepaalde afhankelijkheid van een volgende beurs wordt gecreëerd: als je eenmaal in die ‘molen’ zit, wil je er niet meer uit). Een voorbeeld: in 2017 verschenen er 2369 vertalingen op de literaire en culturele markt7 en werden er 196 projectsubsidies verstrekt door het Letterenfonds8. Dat betekent dat het overgrote deel van de vertalers in die sector dus geen inkomensondersteuning krijgt en het moet zien te redden met honoraria onder het bestaansminimum.

Ik begin me daarom steeds meer af te vragen of het projectwerkbeurzensysteem van het Letterenfonds niet averechts werkt en lage tarieven juist in de hand werkt. Een uitgever heeft immers een schoon geweten als hij een vertaler een modelcontract met een honorarium van 6,8 cent per woord aanbiedt, wat de vertaler hopelijk in de gelegenheid stelt om een beurs aan te vragen. Dat het honorarium dat de opdrachtgever betaalt desalniettemin bijzonder laag is, wordt haast vergeten. Zouden die subsidies niet bestaan, wat zou er dan gebeuren met de tarieven? Ik ga ervan uit dat die dan hoger zouden zijn, zoals bijvoorbeeld in Engeland het geval is, waar het minimumtarief voor literaire vertalingen omgerekend 11,8 cent bedraagt***. Dat zorgt ervoor dat je als vertaler met een aardige vertaalsnelheid een redelijk inkomen bij elkaar kunt sprokkelen.

En wat is überhaupt het nut van het minimumtarief? Biedt dat een garantie, zoals de term suggereert, of wordt het gebruikt als maximumtarief en daarmee als excuus om vertalers slecht te betalen? Wat zou er gebeuren als we dat loslaten? Je zou denken dat verder dalen onmogelijk is. Toch wordt het tarief uit het modelcontract vaak verdedigd alsof het een geweldige basis is. Voor wie bedroevend genoeg wordt gevraagd om zelfs voor onder het minimumtarief te vertalen, wat zeker bij beginners vaak gebeurt, lijkt dat misschien ook zo, want dan is die 6,8 cent per woord nog een aardig tarief om naar te streven. Maar met zo’n redenering komen we geen stap verder.

(Menige Vlaming is er overigens jaloers op. Ik heb het in dit stuk over de situatie in Nederland, maar in Vlaanderen is het probleem nog nijpender. Daar bestaat helemaal geen normtarief en verdienen vertalers zo mogelijk nog minder – tenzij ze heel goed kunnen onderhandelen – en is het dus al helemaal noodzakelijk dat uitgevers hun vertalers beter gaan betalen.)

Het lijkt me logisch dat een fatsoenlijke honorering van vertalers in de eerste plaats een taak is voor opdrachtgevers. Alleen is het de vraag of uitgevers daarvoor geld hebben of bereid zijn neer te leggen – dat zijn twee verschillende dingen. Zij hebben het moeilijk en vertalingen zijn een aardige kostenpost omdat er ook vertaalrechten moeten worden aangekocht. Het is een complex probleem en dat vereist creatieve oplossingen. Laten we er dus in ieder geval over praten. Misschien kan de buitenlandse uitgeverij van het oorspronkelijke werk de opbrengst van de verkochte vertaalrechten gebruiken om de vertaler te betalen, omdat een verspreiding van het werk ook in haar belang is. Of we voeren op de verkoopprijs van ieder vertaald boek een vertaaltaks in van 1 euro, die al vanaf het eerste verkochte exemplaar rechtstreeks naar de vertaler gaat. Ik denk dat dit soort hardop nadenken zinvoller is dan urenlang of soms jarenlang met betrokken partijen vergaderen over een verhoging van het minimumtarief met, ik noem maar iets, 0,1 cent. Dat is gerommel in de marge. Laten we beginnen bij de markt, want zolang die niet meewerkt is een verhoging van subsidies slechts symptoombestrijding.

Daarbij zou de allereerste stap een compensatie van de gemiste indexering van het tarief uit het modelcontract moeten zijn. Daar ligt een taak voor de Auteursbond, die zegt op te komen voor een gezonde inkomenspositie van vertalers. Was de inflatiecorrectie correct toegepast, dan had het tarief zeker al op 7 cent per woord gelegen. Je hoeft geen econoom te zijn om te begrijpen dat een verhoging van dat tarief met nog geen hele cent in zeker twaalf jaar tijd geen juiste indexering is. Pas als het tarief is gereset is er een eerlijk vertrekpunt. Het is daarom bedroevend dat het resultaat van jarenlange onderhandelingen tussen uitgevers en de Auteursbond een nieuw minimumtarief is dat nog steeds onder die 7 cent ligt.

In de tussentijd kunnen wij vertalers in ieder geval proberen ons werk zo zichtbaar mogelijk te maken – wat steeds beter lukt, laat ik ook iets positiefs zeggen – en zo veel mogelijk geld te verdienen met vertalen, hoe tegenstrijdig dat ook klinkt. Is het niet uit eigenbelang, doe het dan tenminste voor je collega’s. Onderhandelen is voor alle leeftijden en is goed voor iedereen. Laat de 6,8 cent eens los en bedenk wat je zou willen verdienen met je werk of wat je nodig hebt. Dat doet iedere zelfstandige die zichzelf serieus neemt en probeert iets te verdienen met zijn werk. Wij vertalers kunnen daar een voorbeeld aan nemen: ook wij zijn vaklui.

 

Noten
1 Dit is mijn eigen, simpele berekening. Dit jaarinkomen komt goed in de buurt van de basisjaarinkomens van vertalers zoals uit verschillende onderzoeken naar voren is gekomen, zoals bijvoorbeeld Dagelijks brood: Arbeidsmarktpositie van boekvertalers in het Nederlandse taalgebied (R. Kwakkel & M. de Haan, Den Haag, 2014) en Comparative income of literary translators in Europe (H. Fock, M. de Haan & A. Lhotová, Brussel, 2008). Daar komen voor sommige vertalers nog subsidies bovenop, plus enkele honderden euro’s aan leenrechtvergoedingen en royalty’s, maar die zetten weinig zoden aan de dijk (tenzij je geluk hebt en een bestseller vertaalt).
2 VerTALEN voor de toekomst. Een nieuw vertaalpleidooi. Utrecht: Expertisecentrum Literair Vertalen, 2019, p. 27.
3 Ik zou wat dat betreft graag willen weten wat per taal de uitstroom van de verschillende vertaalopleidingen is en hoeveel van de alumni na tien jaar nog boeken vertalen.
4 Beleidsplan 2019–2023, Vertalersvakschool Amsterdam, p. 4.
5 VerTALEN voor de toekomst, 2019, p. 42.
6 Positief is wel dat de standaardvergoeding van projectwerkbeurzen van het Letterenfonds omhoog is gegaan naar 9 cent voor beginnende vertalers en 10,5 cent voor ervaren vertalers. Van deze beurzen profiteert echter maar een kleine groep vertalers.
7 VerTALEN voor de toekomst, 2019, p. 42.
8 Jaarverslag Letterenfonds 2017, p. 53.

 

*** Reactie van vertaler David McKay:

"Annemart Pilon kaart in de laatste Filter terecht de belabberde financiële positie aan van aankomende literair vertalers. Ik juich dit initiatief toe maar zou graag een misverstand over de situatie in Engeland uit de wereld helpen. De auteur schrijft dat ‘het minimumtarief voor literaire vertalingen [in Engeland] omgerekend 11,8 cent bedraagt’. Er bestaat geen minimumtarief voor literaire vertalingen in Engeland. De Translators Association van de Society of Authors merkt op dat 95 Britse pond per 1000 woorden een gebruikelijk uitgangspunt is voor onderhandelingen tussen vertalers en uitgeverijen. Dat komt op dit moment overeen met een woordtarief van ongeveer 10,6 cent. In de praktijk vallen de tarieven voor boekvertalingen soms wat hoger uit voor ervaren vertalers maar zijn vaak een stuk lager voor iedereen: laatst heb ik zelf onderhandeld met een uitgever die zegt een standaardtarief te hanteren van 60 Britse pond per duizend woorden. Verder zijn de royaltyvoorwaarden in het Nederlandse modelcontract en de PLR-regelingen voor Nederland veel en veel gunstiger voor de vertaler dan de gebruikelijke voorwaarden en soortgelijke regelingen in Engelstalige landen."