In 1990 kwam bij SUN het eerste door mij vertaalde boek uit, De Alexandrijnse bibliotheek, geschreven door Luciano Canfora, een gerenommeerd historicus. Hij toonde aan dat de woeste verhalen over een onafzienbare bibliotheek die door Caesar in brand zou zijn gestoken, en waarmee de Romeinse baden maandenlang zouden zijn verwarmd, op kletspraat berustten. Maar intussen moest ik door hem in het Italiaans vertaalde teksten van grootheden als Diodoros, Hekataios, Aristoteles of Isidoros in fraai Nederlands omzetten. Vol ijver en (toen nog) omringd door woordenboeken ging ik aan de slag. Maar ja, dat is niet genoeg. Als ik mijn vertaling nu teruglees bloos ik diep. Ik had de moeilijkheid ernstig onderschat. Te dicht bij de tekst gebleven, nooit eerder een echt lange vertaling gemaakt, zoals nu op bijvoorbeeld de VertalersVakschool gebeurt. De taal van de verschillende schrijvers uit de oudheid verschilt nauwelijks van ons huidige taalgebruik, namen heb ik onbekommerd afwisselend uit de Griekse of de Latijnse traditie geplukt, kortom: tenenkrommende beginnersfouten. De recensie – ik meen in NRC Handelsblad – was dan ook niet mals. Er werd gesuggereerd dat ik de Engelse vertaling had gevolgd, met de bijbehorende zwakheden. Ik wist niet eens dat er een Engelse vertaling bestond, maar trok me de kritiek uiteraard hevig aan.
Gelukkig kreeg ik, dankzij een docent van de opleiding Italiaanse taal- en letterkunde, die mij heeft aanbevolen, een tweede kans: Dissipatio H.G., ofwel De verdamping van de menselijke soort, van Guido Morselli. Een heel ander boek; eigentijds, licht ironisch en filosofisch. En inmiddels was ik hard genoeg tegen mijn beperkingen aangelopen om ditmaal veel voorzichtiger en zorgvuldiger te werk te gaan. Voor mij was het een groot geluk dat ik in die filosofische richting belandde. Daar kan ik mijn ei kwijt; ik ben geïnteresseerd in filosofie en vertaal graag een auteur die de grote lijnen ziet en een tijdperk of een gebeurtenis in een bepaald perspectief kan plaatsen.
Sindsdien heb ik altijd werk gehad, en ik besef dat dat een voorrecht is. Ik herinner me nog goed de onzekerheid van de eerste jaren, het in spanning wachten op een opdracht. Niet alleen omdat ik vertalen geweldig vond, maar omdat de hypotheek doorliep. Aanvankelijk had ik naast mijn vertaalwerk nog een halve onderwijsbaan, maar dat hoopte ik na enige jaren te kunnen veranderen. Lesgeven was leuk, maar vroeg wel heel veel tijd en energie. Natuurlijk was de kwaliteit van mijn vertalingen bij het krijgen van nieuwe opdrachten doorslaggevend, maar daarbij speelden zeker ook allerlei andere factoren een rol. Hoewel we steeds meer digitaal konden afwerken, bleef persoonlijk contact voor mij altijd belangrijk, hoe minimaal ook. Dus haalde ik een uitgeprinte pdf liever op bij de uitgever dan dat ik die liet toesturen, of zocht ik een moment om met elkaar te overleggen, al had dat ook telefonisch gekund. Op den duur was mijn reputatie genoeg, al vind ik het nog steeds prettig om een redacteur te ontmoeten en vast te stellen dat we geen machines zijn maar mensen die van literatuur houden.
Els van der Pluijm ca. 1990
Na een paar jaar kreeg ik een prachtige opdracht: de vertaling van I Viceré (De onderkoningen) van Federico de Roberto, een Italiaanse klassieker uit 1894. In die vertaling kwam naar mijn idee alles bij elkaar: de ouderwetse, enigszins plechtige taal, de uitvoerig gedocumenteerde geschiedenis, zwarte humor, een krankzinnig verhaspelde tekst uit een Spaans adelboek, kortom: een echte uitdaging. Ik heb ervan genoten. Scheldwoorden omzetten in hedendaagse maar niet trendgevoelige equivalenten, aanspreektitels geloofwaardig vertalen, lange zinnen handhaven zonder dat ze gaan strompelen. Ik kon er al mijn kennis, mijn intuïtie en mijn vertaalopvattingen in kwijt: mijn vertaling moest voor de lezer van nu net zo venijnig, net zo achteloos en deskundig klinken als het origineel voor de Italianen in 1894. Het zal alle vertalers vertrouwd in de oren klinken: de stijl van de vertaling moest naadloos aansluiten bij de oorspronkelijke stijl, een tikje couleur locale behouden, plus een zorgvuldig uitgekiende portie tijdgebonden begrippen die zonder nadere uitleg begrijpelijk waren. Een feest om aan te werken. Maar ik realiseerde me ook heel goed dat ik mijn keuzen moest kunnen verantwoorden. Een voorbeeld dat ik me herinner was het woord gramigna – volgens mij nu alleen nog een soort pasta, maar ooit ook een plantje dat in Napels overal tussen de straattegels groeide. In een heel oud woordenboek vond ik ‘handjeskruid’. Mijn aarzeling was: moet een plantje dat tussen de straattegels groeit niet iets doodgewoons zijn, zoals brandnetel of gras? Maar ik bezweek voor het handjeskruid, zo’n leuke naam mocht niet verloren raken. Vertalers zijn in zekere zin ook hoeders van de taal, soms kunnen we zorgen dat woorden bewaard blijven, al mag dat nooit een doel op zich worden. Dus verdween kill your darlings even in de koelkast.
De auteur met wie ik inmiddels zo’n beetje vergroeid ben is Roberto Calasso, die zijn taalfilosofie voornamelijk schrijft aan de hand van de mythologieën die een soort stramien vormen onder de verschillende beschavingen. Hij is een echte verhalenverteller – en kiest uit de Griekse, de Vedische, maar evengoed de IJslandse of de Indiaanse traditie. Hij vertelt de verhalen op zijn manier opnieuw en tilt ze naar een universeel niveau. Ze kunnen gaan over de vroegste mens die ontdekt dat hij zich onderscheidt van het dier, maar ook over terrorisme of algoritmes.
Ik durf te zeggen dat ik hem inmiddels aardig ken. Ik zie de bui hangen, ik vermoed welke weg hij zal inslaan, welke retorische vragen hij zal stellen; ik herken het pathos dat in al zijn boeken doorklinkt. Soms heb ik het gevoel dat we een bejaard koppel zijn, van elkaar op aan kunnen. Ik weet nu wel hoe ik een eigenzinnige poëtische woordspeling, een vrijwel onbegrijpelijke verwijzing kan aanpakken.
Dat heeft natuurlijk te maken met het toenemende zelfvertrouwen van een ervaren vertaler. Bij mijn eerste vertaling van Roberto Calasso, De bruiloft van Cadmus en Harmonia, werd ik geweldig geholpen door mijn toenmalige redacteur, Roland Fagel, die mij met veel geduld wees hoe ik valkuilen kon omzeilen, wat de kenmerken waren van de stijl van ‘mijn’ schrijver. Hij heeft me behoed voor blunders, me zelf laten ontdekken hoe het mooier kon. Kom daar nu eens om; er zijn uitgevers die zelfs geen echte persklaarmaker meer naar een vertaling laten kijken. Wat dat betreft heb ik tot nu toe gelukkig niets te klagen over ‘mijn’ uitgever.
Natuurlijk ben ik blij met internet, de digitale mogelijkheden zijn inmiddels eindeloos. Maar vroeger ging ik gewoon een weekje bij een schrijver in huis zitten, zodat we gezellig konden samenwerken. Zo stond Aldo Busi, destijds het enfant terrible van de Italiaanse literatuur, ’s morgens sinaasappels voor me uit te persen en kon ik hem onder het genot van een heerlijk glas wijn naar details vragen waar hijzelf intussen ook geen raad meer mee wist. Of ik ging met een leuke schrijfster een paar dagen naar Parijs, in een café zitten werken. Dat is nu niet meer nodig, jammer genoeg. Al probeer ik nog steeds als het maar even kan ‘mijn’ schrijver te ontmoeten. Dat contact blijft voor mij onvervangbaar, het klikt eigenlijk altijd wel, ik ben tenslotte zijn of haar beste lezer, en na zo’n ontmoeting werk ik met extra plezier en inzet aan de vertaling. Dat is voor iemand die uit het, laten we zeggen, Chinees vertaalt waarschijnlijk wel wat ingewikkelder.
Toch blijft het altijd spannend, een mooi boek omzetten in een andere taal. Ik begon met een verschrikkelijk moeilijk boek. Maar eigenlijk zijn alle boeken verschrikkelijk moeilijk. Vooral als ze niet goed geschreven zijn. Dan zit je als vertaler te puzzelen, je denkt dat jij de tekst niet helemaal begrijpt, je probeert er iets van te maken zonder de schrijver ontrouw te worden, maar dat kost zeeën van tijd. In het begin vond ik het heel moeilijk om op mijn eigen inzicht af te gaan, aan te nemen dat de auteur misschien niet zo helder had geschreven. Daar heb ik nu beduidend minder moeite mee.
Inmiddels heb ik meer dan honderd boeken vertaald, maar het gekke is dat het nog steeds niet makkelijker wordt. Soms heb ik zelfs de indruk dat ik vaker aarzel, vaker ontevreden ben dan in het prille begin. Als ik vertalingen van anderen lees, ben ik kritischer dan voorheen, en ook mijn eigen oplossingen bekijk ik kritischer. Ik besef steeds beter wat er wringt, of dat een zin mooier zou kunnen, dat er een beter equivalent moet zijn. Dus gaat het vertalen nu zeker niet sneller maar soms juist trager.
Natuurlijk ken ik inmiddels de valkuilen van het Italiaans wel, maar er zijn altijd weer nieuwe ontwikkelingen, nieuwe begrippen, en voor bepaalde woorden en begrippen bestaat gewoon geen glashelder Nederlands equivalent, zoals elke vertaler weet. Dan kijk ik jaloers naar een compacte, elegante Italiaanse zin en vrees ik me uiteindelijk toch te moeten behelpen met te veel woorden. Cursisten van de VertalersVakschool kennen mijn (en vast niet alleen mijn) stokpaardje: als het aantal woorden van een vertaling aanzienlijk groter is dan in de oorspronkelijke tekst, moeten er alarmbellen gaan rinkelen. Dus opnieuw puzzelen, tot een zin echt zo compact mogelijk is, en daardoor als het ware vanzelf eleganter en vanzelfsprekender klinkt. Dat is ongetwijfeld een voordeel van jarenlange ervaring: durven weglaten. Ik word er steeds bedrevener in. Mijn vertalingen zijn in de loop der jaren steeds verder afgeslankt.
Hoewel ik al een poosje de pensioengerechtigde leeftijd heb bereikt, zoals dat heet, vertaal ik met veel plezier door. Niet alleen omdat het zzp-pensioen niet echt riant is, maar vooral omdat ik het zo graag doe. Het Letterenfonds met onder meer subsidies en de Vertalersgeluktournee, maar ook de VertalersVakschool, het Expertisecentrum, de jaarlijkse Vertaalslag, de Auteursbond, de CEATL en Lira maken het leven een stuk aangenamer dan in mijn beginperiode.
Kortom: in de loop der jaren is er steeds meer aandacht voor de vertaler gekomen. Door al deze initiatieven is de status van het vak zeker verbeterd (al blijft de geldelijke beloning daar nog altijd bij achter), is er meer onderling contact en is de professionaliteit vergroot.
De verschillen met het begin van mijn loopbaan zijn dus aanzienlijk. Langdurig snuffelen in de bibliotheek is grotendeels verleden tijd. Communicatie is vereenvoudigd. Maar uiteindelijk draait het nog steeds om talent, oefening, ervaring, en zijn vooral de literaire voelhorens van een vertaler cruciaal. Daaraan is sinds 1990 niet veel veranderd.