In het najaar van 1975 speelt zich in de coulissen van alle ophef rondom de niet aan Pé Hawinkels toegekende Nijhoffprijs nóg een klein drama af.1 Ook Cora Polet, die op dat moment zo’n tien gepubliceerde vertalingen uit het Zweeds en Noors op haar naam heeft staan, is genomineerd voor de prijs. De jury vindt haar inzet voor de verspreiding van de Scandinavische literatuur in Nederland lovenswaardig, maar is wegens gebrek aan kennis van de desbetreffende talen niet in staat de vertalingen zelf te beoordelen en schakelt daarom de hulp in van twee doctoren, die de vrije hand krijgen om tot een advies te komen. De Groningse lector Amy van Marken is zeer lovend over de vertalingen van de autodidacte Polet, die naar zij meent precies genoeg vrijheid neemt om de soms gedateerde stijl van auteurs als Henrik Ibsen en August Strindberg op zeer adequate wijze toegankelijk te maken voor de Nederlandse lezer, en brengt een onverdeeld positief advies uit. Ze concludeert:
[Cora Polet] heeft in de loop der jaren door hard en consciëntieus werken een vertaaloeuvre opgebouwd dat getuigt van uitgesproken literair kwaliteitsgevoel […] en vervult met een weldadig aandoende pretentieloosheid een belangrijke taak binnen het literair-culturele vlak dat Nederland en Scandinavië verbindt.
Ze is naar mijn indruk een vertalerspersoonlijkheid voor wie een vertaalprijs een alleszins verdiende aanmoediging en beloning zou zijn. Ik acht het ook van belang dat de in Nederlandse literaire kringen niet zelden gesmade Scandinavische literatuur met een toekenning van de vertaalprijs aan Cora Polet het haar ten onrechte opgeplakte ‘trilogieën-etiket’ zou verliezen.
De Leidse doctor Stine De Vrieze is beduidend minder enthousiast. Zij wijst op tal van kleine betekenisverschillen en trekt Polets kennis van het Zweeds in twijfel. De voorbeelden die ze daarbij geeft kunnen de jury echter niet overtuigen, dus een derde academicus wordt ingeschakeld. De Amsterdamse hoogleraar Törnqvist aarzelt aanvankelijk, omdat zijn vrouw Rita ook uit het Zweeds vertaalt, maar laat zich uiteindelijk overhalen en komt tot de conclusie dat Polets vertalingen afdoende correct en zorgvuldig zijn, maar dat ze een te gladde weergave zijn van de soms stroeve en grillige bronteksten. Uit de verslagen van de jurybijeenkomsten spreekt intussen verwarring; het oordeel van de juryleden over het Nederlands van Polets vertalingen luidt beurtelings ‘bijzonder mooi’ en ‘gortdroog’. Ondanks de twijfel over De Vriezes rapport en de strijdigheid van de andere twee adviezen, besluit de jury onder tijdsdruk dat Polet niet in aanmerking komt voor de vertaalprijs. Polet was de laatste gegadigde voor de categorie vertalingen in het Nederlands; de jury besluit de prijs van dat jaar toe te kennen aan de Roemeense vertaler H.R. Radian. Daarmee lijkt de kous af, totdat er een brief arriveert van Polet zelf, die haar conclusies heeft getrokken uit het feit dat de jury haar vertalingen rechtstreeks bij de uitgevers heeft besteld. Ook blijkt ze precies op de hoogte van de geraadpleegde adviseurs, hun oordeel en het daaruit volgende feit dat haar naam niet meer op de kandidatenlijst voorkomt.2 Het is een gepeperde brief: ze hekelt het gebrek aan discretie bij de jury en het feit dat De Vrieze en Törnqvist geen van beiden vertaalervaring of een vertaalwetenschappelijke achtergrond hebben. Ze komt tot de conclusie dat het onzorgvuldige handelen van de jury haar financiële onderhandelingspositie tegenover haar uitgevers verzwakt en haar vertaalcarrière op losse schroeven zet. Antwoord op haar brief blijft uit: de jury weet zich geen raad met zo veel assertiviteit – het is in het twintigjarig bestaan van de prijs nog niet eerder voorgekomen dat een kandidaat van zich liet horen. Hoewel de jury zich kan vinden in de kritiek ten aanzien van de geraadpleegde adviseurs en concludeert dat het verstandig is vertalingen in het vervolg bij boekhandels te bestellen, is de ontsteltenis over Polets schrijven zo groot, dat voorzitter Dolf Verspoor aankondigt op te stappen mocht de rest van de jury van plan zijn de brief te beantwoorden.
Hoewel Polets naam later terugkeert op de lijst van genomineerden, zal ze ook na 1975 de Nijhoffprijs nooit ontvangen. Toch blijkt de vrees dat haar naam als vertaler onherstelbaar beschadigd is ongegrond; wanneer Polet in oktober 2016 op 86-jarige leeftijd sterft – drie jaar na de publicatie van de laatste door haar vertaalde roman – laat ze een oeuvre na van meer dan tachtig vertalingen en heeft ze enkele van de grootste Scandinavische literatoren voor haar rekening genomen.
Wie was de vrouw achter dit oeuvre? Haar optreden tegenover de Nijhoffjury doet een sterke persoonlijkheid vermoeden, iemand die niet over zich heen laat lopen. Toch zoekt ze geen openbaarheid – het blijft bij die ene brief. Polet mag dan assertief zijn, ze is niet iemand die op de voorgrond treedt. Lezingteksten en artikelen van haar hand gaan over het vertalen als ambacht en de economische positie van de literair vertaler in Nederland en Europa en in een sporadisch kranteninterview vertelt ze over een Zweedse schrijver wiens werk ze heeft vertaald (Douwes 1995), maar rondom Polet zelf en haar persoonlijke leven heerst stilte. Zelfs in de driedelige autobiografie van de schrijver met wie ze meer dan 65 jaar van haar leven deelt komt ze maar mondjesmaat voor; het is haar eigen keuze op de achtergrond te blijven (Polet 2004: 181). Toch willen wij in het hierop volgende het rijke en veelbewogen leven van Cora Polet voor het voetlicht brengen, zodat haar vertalersloopbaan, haar inzet voor de arbeidsomstandigheden van de literair vertaler en haar activiteiten als cultuurbemiddelaar in verschillende rollen niet postuum stilletjes in de vergetelheid verdwijnen.
Cora Polet wordt op 8 augustus 1930 te Rotterdam geboren als Cora Appel. Na de Tweede Wereldoorlog, nog in haar tienerjaren, verlaat ze Nederland en haar door ruzie verscheurde ouderlijk huis (Polet 2004: 181). Ze reist samen met een vriendin naar Zweden en gaat aan het werk in een typemachinefabriek in Stockholm. Op een feestje van gezamenlijke kennissen ontmoet ze landgenoot Sybe Minnema, die vanaf de jaren vijftig tot aan zijn dood in 2015 onder het pseudoniem Sybren Polet beurtelings verguisd en gelauwerd zal worden als experimenteel schrijver en dichter. Het is de opmaat tot een leven vol literatuur. Het stel blijft nog twee jaar in Stockholm wonen en werken – beiden als fabrieksarbeider, dat verdient beter dan schrijfwerk – maar ontvlucht Zweden zodra hun spaargeld toereikend is; de Zweden vinden ze koel en de cultuurarme maatschappij benauwt hen (idem: 187 e.v.) Ze keren terug naar Nederland en trekken in bij Cora’s ouders, aanvankelijk als logees, maar wegens geld- en woningnood duurt het uiteindelijk nog een decennium voordat ze –inmiddels getrouwd – een eigen bovenwoning kunnen betrekken in een monumentaal pand aan het Vondelpark, waar ze de rest van hun leven zullen blijven wonen. Sybrens literaire carrière komt intussen op stoom, maar omdat zijn boeken en bundels weinig inkomsten genereren, begint hij naast zijn eigen schrijfwerk met het vertalen van Zweedse poëzie en een aantal toneelstukken van toneelschrijver August Strindberg. Cora werkt op kantoor, nu bij een Amsterdamse typemachinefabriek, en studeert daarnaast Engels in de avonduren. Ze krijgt genoeg van het kille beleid van haar nieuwe Amerikaanse baas en besluit haar baan op te zeggen, net op het moment dat Sybren de vraag krijgt of hij Strindbergs Inferno (1897) wil vertalen (Idem.: 271). Hij houdt het liever bij toneelteksten en gedichten en vraagt Cora of zij de vertaling van hem over wil nemen. Zo wordt ze in feite per toeval vertaler; het is een stap die ze nooit als voor de hand liggend heeft beschouwd, maar die ze als levensgezel van iemand die ‘doordrenkt is van literatuur’ tegelijkertijd volkomen logisch vindt (interview 2016). Strindbergs bij vlagen warrige prozaverslag van een diepe persoonlijke en psychische crisis is bepaald geen eenvoudige eerste opdracht, maar Cora toont zich niet bang aangelegd en neemt de uitdaging aan. Ook de uitgever staat achter het plan, zolang de naam Polet maar afgedrukt kan worden. Cora Minnema vindt dat geen bezwaar en noemt zich voortaan Cora Polet. Bij haar eerste vertalingen, die eind jaren zestig verschijnen, leunt ze nog zwaar op het stilistisch oordeel van Sybren, maar later keren de rollen zich om en vertrouwt hij al zijn werk toe aan haar kritische blik (Interview 2016).
Na die eerste vertaling uit het Zweeds volgen er algauw meer, die ze net zo vaak in het buitenland vertaalt als thuis in Amsterdam. Samen met Sybren maakt ze gemiddeld twee keer per jaar lange reizen langs alle uithoeken van de wereld; ze bezoeken Afrika, Zuid-Amerika, Oceanië en Azië (Polet 2005). In de Verenigde Staten schaffen ze een motorhome aan, waarmee ze lange tochten maken. Ondanks hun eerdere ambivalentie tegenover Zweden keren ze er regelmatig terug, aanvankelijk vooral om te zorgen dat Cora haar taalvaardigheid kan onderhouden, maar later ook vanwege de veranderende, uitgesproken linkse en levendige cultuur, die ze als een verademing ervaren. De wintermaanden brengen ze vaak door op Gran Canaria, waar Cora als enige vrouw rondrijdt op een scooter, zonder acht te slaan op de afkeurende blikken van de eilandbewoners – zelfs Sybren moet eraan wennen dat zij vaak rijdt en hij achterop zit (idem: 265). Ze is in meer dingen haar tijd vooruit: de wens om te kunnen blijven werken en reizen is een van de redenen om samen al vroeg te besluiten geen kinderen te willen.
Thuis in Amsterdam is Cora niet alleen literair muze – Sybren wijdt een dichtbundel aan haar, die haar in schrijverskringen de bijnaam Lady Godiva oplevert – maar ook drijvende kracht achter de schrijversacties van de jaren zestig. Wanneer Sybren en zijn collega Adriaan Morriën voor de zoveelste keer klagen over de armoe die het schrijversbestaan met zich meebrengt, vragen Cora en Morriëns vrouw: ‘Maar waarom dóén jullie dan niets?’ (Interview 2016). Dat resulteert in 1965 in de oprichting van het Fonds voor de Letteren, dat werkbeurzen, reisbeurzen en aanvullende honoraria verstrekt aan schrijvers en vertalers.
De Polets genieten dankzij het fonds meer financiële zekerheid,3 want hoewel het vertalen een stabielere inkomstenbron betekent dan het schrijverschap, is het met de honoraria slecht gesteld; een vertaling levert aanvankelijk vierhonderd gulden op, ongeacht de lengte en moeilijkheidsgraad van de brontekst (Interview 2016). Maar de nieuwe subsidieregeling is niet afdoende om alle vertalers uit hun financiële nood te helpen en lijkt in eerste instantie zelfs een averechts effect te sorteren – enkele uitgevers zien hun kans schoon en proberen het vertalershonorarium helemaal weg te bezuinigen (idem). De werkgroep vertalers van de Vereniging van Letterkundigen ijvert intussen voor de invoering van een minimum woordtarief en een standaardcontract, maar de onderhandelingen met de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond verlopen stroef en ondanks toezeggingen blijven verschillende uitgevers weigeren aan de eisen van de werkgroep tegemoet te komen. In 1975 treedt Polet aan als secretaris van de werkgroep en neemt zitting in de onderhandelingscommissie van de KNUB en de VvL. In die hoedanigheid zet ze zich in om de cohesie binnen de beroepsgroep te bevorderen – onder meer door het organiseren van de eerste Vertaaldag – en probeert ze samen met haar medebestuursleden haar collega’s te mobiliseren om zich bij de werkgroep aan te sluiten en zich samen sterk te maken voor de handhaving van het minimumtarief en het standaardcontract.4 Zowel in Nederland als internationaal geeft ze voordrachten over de positie van de literair vertaler binnen het Nederlandse literaire systeem5 en eind jaren zeventig krijgt ze van de Europese Commissie de opdracht onderzoek te doen naar de situatie van haar collega’s in de verschillende landen van de Europese Gemeenschap. Ze komt in haar rapport tot de conclusie dat de Nederlandse vertalers minder verdienen dan de gemiddelde ongeschoolde arbeider, maar dat de situatie in verreweg de meeste andere EG-landen nog bedroevender is, terwijl de competenties die het literair vertalen vereist vergeleken kunnen worden met die van een leraar in het voortgezet onderwijs of een wetenschappelijk medewerker zonder doctorsgraad aan de universiteit (Polet 1979). Een naar redelijke maatstaven te verwachten vertaalproductiviteit resulteert in twee of drie literaire werken van 220 pagina’s per jaar, maar wie het hoofd ruimschoots boven water wil kunnen houden, moet wel vijf of zes boeken per jaar vertalen; dat is roofbouw, concludeert Polet (idem: 31). Ze pleit op basis van haar bevindingen voor de internationale invoering van een standaardcontract en de verbetering van de sociale voorzieningen, zoals werkeloosheidsuitkeringen, oudedagsvoorzieningen, ziektekostenverzekeringen en ziekteregelingen. Ook stelt ze voor een centraal leenrechtstelsel in te voeren, waarbij vertalers eerlijker gehonoreerd worden voor het uitlenen van hun werk door bibliotheken – volgens de bestaande regeling in Nederland wordt slechts 18% van de uit leengelden voortvloeiende subsidie gereserveerd voor vertalers, hoewel zij 40% van de literaire productie voor hun rekening nemen (idem: 47). Dat stelsel komt er uiteindelijk, zij het pas in de jaren negentig.6
Wanneer Polet in 1982 afscheid neemt van haar bestuursfunctie bij de werkgroep, zijn er meerdere successen geboekt, zo blijkt uit de notulen en jaarverslagen; ondanks de bijna jaarlijks terugkerende onwil van de uitgevers, zijn het minimumtarief en de bijbehorende indexering een voldongen feit en dankzij de vertalersactie ‘Geef ons heden’ van 1980, waarbij een zwartboek met persoonlijke verhalen van vertalers over hun financiële situatie aan de Tweede Kamer wordt aanboden, is het budget van het Fonds voor de Letteren met viereneenhalve ton verhoogd.7 Polet is inmiddels de vijftig gepasseerd en heeft een kleine dertig vertalingen op haar naam staan, maar is het vertalen moe en besluit een pauze in te lassen: ze begint aan een studie Scandinavistiek, waarvoor ze twee dagen in de week doorbrengt in Groningen.8
Polet blijft lezingen geven – niet alleen over vertalershonoraria en subsidieregelingen, maar ook over het vertalen zelf en haar opvattingen daaromtrent. Hoewel ze zich tijdens haar voordrachten keer op keer een hartstochtelijk voorvechter betoont van de erkenning van de literair vertaler, is ze van mening dat die een gepaste bescheidenheid hoort te betrachten in relatie tot de schrijver. Zo stelt ze in een lezing voor de Nederlands Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap met als titel ‘Kan de dienaar beter zijn dan de meester?’ dat vertalen een grotere stilistische vaardigheid vereist dan schrijven, aangezien de vertaler genoodzaakt is zich in alle mogelijke verschillende stijlen te bekwamen, maar dat die technische kunde niet opweegt tegen de prestatie van de schrijver: ‘Een literair vertaler is een herscheppend kunstenaar, geen oorspronkelijk kunstenaar’ (Polet 1984). In een artikel voor De Gids, getiteld ‘De stijl, niet de inhoud’, verwoordt ze het uitgebreider:
[H]et enige dat ons, vertalers, beroepshalve interesseert is de stijl van een boek, niet de inhoud, want met de inhoud worden we niet geacht iets te doen […]
Het hoogst bereikbare voor een vertaler is de stijl van de oorspronkelijk auteur evenaren en dat doel ligt al hoog genoeg; misschien moet een vertaler er zelfs meer moeite voor doen dan de oorspronkelijke schrijver tijdens het schrijven van zijn boek, omdat het voor hem zijn natuurlijke stijl is en voor de vertaler een van de vele waarin hij zich in moet leven. Maar goed, als het ons lukt, zijn we gelukkig; we zijn gelukkig met de schrijver dat die zo’n goede vertaler heeft getroffen.
Wat is dus een goede vertaler? Iemand die zijn stijl bíjna net zo goed beheerst als de schrijver; meer dan dat zou overdreven zijn. Bovendien heeft de schrijver zijn stijl bedacht en wij niet, wat tot de vereiste bescheidenheid aanzet. Omgekeerd kunnen wij iets dat de meeste schrijvers niet kunnen: iedere keer een andere stijl beheersen. […]
Goede schrijvers dwingen je met hun stijl vaak tot een goede stijl, maar bij andere, even goede schrijvers, moet je voortdurend op zoek naar oplossingen in je eigen taal en idioom, van de eerste tot de laatste zin, wat heel uitputtend is. […]
Nee, dan de Engelsen en Amerikanen met hun bewonderenswaardig soepele en goed lezende vertalingen, onder andere van Honger, maar ze zijn er wel met de ijsschaaf overheen gegaan en daarom lijken hun vertalingen ook vaak zo op elkaar, of ze nu Hamsun vertalen of Flaubert.
Soms denk ik weleens als ik een wat stroeve vertaling lees: dat is goed, of op z’n minst adequaat, vertaald. (Polet 1993)
Die laatste zin nodigt uit om Polets opvattingen naast haar oeuvre te leggen – vooral in het licht van Törnqvists eerdergenoemde oordeel over Polets eigen ‘ijsschaaf’. In antwoord op de vraag of ze haar aanpak door de jaren heen gewijzigd heeft, luidt haar verklaring dat ze gedurende haar hele vertaalcarrière steeds dezelfde werkwijze heeft aangehouden (Interview 2016). Of dat ook zo is – en zo ja, welke dan precies – zou verder onderzoek moeten uitwijzen.
Het is duidelijk dat Cora Polet uitgesproken ideeën had over de taak van de vertaler en hoe je je diende te positioneren als vertaler. In hoeverre beantwoordde ze aan de beschrijvingen van de ‘cultuurbemiddelaar’ zoals die in het cultural transfer-onderzoek worden gebezigd? In welke fasen van het cultural transfer-proces opereerde Cora Polet? En in hoeverre week ze daarvan af?9
De cultuurbemiddelaar speelt een belangrijke rol, hetzij op de achtergrond, hetzij zichtbaar binnen vakverenigingen, bij literaire bijeenkomsten of bij optredens van de auteurs die ze hebben vertaald, denk aan Poetry International. Ook Cora Polet is zichtbaar op allerlei fronten.
Dat we van cultuurbemiddelaar spreken en niet van (literair) vertaler is juist vanwege de verschillende rollen die ze in het literaire veld innemen. Ze zijn actief in verschillende (nationale) literaire velden. Ze zijn goed thuis in de cultuur van de brontaal en van de doeltaal. Een ander belangrijk aspect is dat een vertaler niet alleen een literaire tekst vertaalt maar ook, al dan niet bewust, culturele elementen via de vertaalde tekst van het ene cultuur- en taalgebied naar het andere.
Voor verschillende tijdvakken hebben onderzoekers op het gebied van de cultural transfer en vertaalwetenschappers categorieën van cultuurbemiddelaars gedefinieerd. Door de eeuwen heen hebben diplomaten, migranten, kooplieden en taalonderwijzers als cultuurbemiddelaars gefunctioneerd. Aan het einde van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werd het vertalen steeds meer een vak op zich en zien we dat naast het werk als vertaler ook posities van onder meer recensent, journalist, tijdschriftredacteur en uitgever werden ingenomen. In de verschillende perioden werden er steeds andere of nieuwe rollen en posities ingenomen en activiteiten ondernomen. Maar de actoren bevonden zich steeds in een transnationale ruimte. Cultuurbemiddelaars zijn invloedrijk omdat ze zoals Pascale Casanova opmerkt een onzichtbare groep vormen met een ‘immense power of consecration, of determining literary quality’ (1999: 22).
Passen we deze beschrijving op Cora Polet toe dan kunnen we met recht stellen dat ze verschillende rollen heeft. Polet Cora is als vertaler thuis of elders aan het werk met de teksten, maar ook op de barricaden voor betere arbeidsvoorwaarden van schrijvers en vertalers. Cora is in dat opzicht een pionier. Veel van haar voorstellen, bijvoorbeeld om een leenrechtstelsel in te voeren, zijn gerealiseerd. Ook is ze een actief lid van de literaire scene in het Amsterdam vanaf de jaren 1960, onder andere in de kring rond Amy van Marken. Veel bekende Scandinavische auteurs bezoeken de kring rond Van Marken. De toenmalige secretaris van de Zweedse academie Artur Lundkvist verschijnt in Amsterdam om zich te laten informeren over potentiële Nederlandstalige Nobelprijskandidaten door onder andere de Polets (Broomans & Klok 2010: 31).
Cora Polet is zichtbaar in verschillende fasen van het cultural transfer-proces. In de eerste fase, die van de ontdekking en introductie, is ze minder actief. Door Sybren gaat ze Strindberg vertalen en ook komt het voor dat uitgevers vragen haar werk van auteurs te vertalen. Daarbij heeft ze een groot netwerk en via Van Marken is er een doorlopende stroom van informatie over nieuwe auteurs.
Cora heeft verschillende toneelstukken vertaald die door toneelgezelschappen zijn opgevoerd, maar alleen als manuscript voorhanden waren en nooit of veel later, zoals De vader van Strindberg, in boekvorm worden gepubliceerd. Cora werkt meer achter de schermen om interessant werk te introduceren of te promoten. Ze doet dit vooral via aanvragen bij het Fonds voor de Letteren voor de vertaling van een literair werk.
In de laatste fase van de afgeronde en geslaagde cultural transfer, waarin een vertaling geïntroduceerd, vertaald, verkocht, gelezen en gerecenseerd is, zijn er wat betreft de positie en rol van Cora een paar opmerkelijke zaken aan te wijzen. Zo is er in het geval van Henning Mankell sprake van een geslaagde cultural transfer. Mankell werd een bekende auteur die goed verkocht en massaal werd gelezen. Met name de Wallander-detectives werden veelvuldig gerecenseerd, tournees en interviews volgden, maar op een gegeven moment ‘verlaat’ Cora de auteur en wil ze hem niet meer vertalen. Ze geeft hiervoor als reden op dat ze de kwaliteit van zijn latere boeken minder vond. Ze voelde zich ook door Mankell geschoffeerd toen ze hem op een boekenbeurs ontmoette (Interview 2016). Hier speelt ze de rol van een ‘ontrouwe’ vertaler. Cultuurbemiddelaars die hun auteurs trouw blijven of niet geven een actieve rol weer in het proces van de cultuurbemiddeling. Een ander opmerkelijk aspect is dat Cora niet alleen zelf wordt beoordeeld op haar vertalingen, dat heeft ze natuurlijk gemeen met andere vertalers, maar ook zelf oordelen velt. Ze heeft een uitgesproken vertaalopvatting geformuleerd zoals we dat kunnen lezen in ‘De stijl, niet de inhoud’ en neemt hier een zichtbare plaats in. Ze vond dat je trouw moest zijn aan het woord van de meester, maar door het vertalen van veel meesters en daarmee stijlen, wordt de vertaler een stijlvirtuoos.
Amy van Marken had gelijk. Cora Polet was een vertalerspersoonlijkheid en vervulde geheel pretentieloos een belangrijke taak op het gebied van de literaire betrekkingen tussen Nederland en Scandinavië. Daarnaast heeft Cora een pioniersfunctie vervuld op het gebied van de arbeidsvoorwaarden van vertalers.
Een door Petra Broomans en Eline Jongsma geschreven in memoriam van Cora Polet verscheen eerder in de rubriek Vrijdag Vertaaldag op Webfilter, zie hier.
Noten
1 Archief Literatuurmuseum, 10 ROD-dossiers, Martinus Nijhofprijs (correspondentie 1973–1975). Zie ook Koster 2014 over de affaire rondom Hawinkels vertaling van Manns Der Zauberberg.
2 Hoe Polet dit aan de weet is gekomen vermeldt ze niet, maar dat de Nederlandse Scandinavistiek een kleine wereld is, staat vast: rond de tijd van de affaire kent Polet Törnqvist persoonlijk en is ze al enige tijd goed bevriend met Van Marken. Het incident is een tekenend voorbeeld van het feit dat het beoordelen van vertalingen, hoewel officieel gebaseerd op formele gronden, in de praktijk vaak afhankelijk is van de smaak, persoonlijke voorkeuren en vertaalpolitieke opvattingen van beoordelaars. Later in haar vertalersloopbaan raakt Polet overigens nog een aantal keer in conflict inzake beoordelingen van haar vertalingen, onder andere met het Fonds voor de Letteren.
3 Maar ze zijn niet onverdeeld gelukkig met hun geesteskind. Zo stapt Sybren in 1978 na drie jaar uit het fondsbestuur vanwege een conflict (Polet 2005: 204) en merkt Cora in 1987 in een ingezonden beleidsadvies op dat de ter zake kundige vertalers binnen het fondsbestuur zwaar zijn ondervertegenwoordigd – vooral als het gaat om de kleine talen – en adviseert ze het fonds een vaste kern van deskundigen aan te stellen die advies kan uitbrengen bij het toekennen van de subsidies.
4 Archief Literatuurmuseum, V. 3755, 165, werkgroep vertalers (notulen, brieven en jaarverslagen 1973–1986).
5 Zie o.a. Polet 1978.
6 Zie website Lira.
7 Polet komt overigens niet voor op de lijst van actievoerders die het zwartboek ondertekenen. Sterker nog, in het zwartboek impliceert vertaler Anton van der Niet dat zij juist een van degenen is die profiteren van de vriendjespolitiek waarvan hij het Fonds beticht: ‘Het blijkt dat de leden van de commissies, meneer X, Y en Z, zich zelf [sic.] en elkaar met gulle hand bedelen. […] Heeft meneer X een vrouw die vertaalt: kassa! Vraag ik in het jaar dat een detective als Terroristen van Sjöwall en Wahlöö met additioneel wordt bedeeld een aanvullend honorarium op twee Camusvertalingen, dan krijg ik het – zonder opgaaf van redenen – wel op het ene en niet op het andere (1980: 58–59).
8 Dat ze de voorkeur geeft aan Groningen in plaats van haar woonplaats Amsterdam, lijkt een logische keuze. Törnqvist is hoogleraar aan de UvA en Amy van Marken met wie de Polets vriendschappelijke betrekkingen onderhouden is tot 1984 verbonden aan de RUG.
9 Zie voor de beschrijvingen van de cultuurbemiddelaar en de indeling in de fasen o.a. Broomans 2012.
Bibliografie
Broomans, Petra. 2012. ‘Zichtbaar onzichtbaar. Spelregels voor cultuurbemiddelaars’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 128:3–4, p. 256–275.
Broomans, Petra & Janke Klok. 2010. Amy van Marken (1912–1995). ‘Mijn vak werd mijn leven’. Groningen: Barkhuis.
Douwes, Jolan. 1995. ‘De gekwelde blik van een veelschrijver’, Trouw, 18 mei 1995.
Koster, Cees. 2014. ‘Leuk hè? Waarom Pé Hawinkels’ Toverberg níét met de Martinus Nijhoffprijs werd bekroond’, Filter, 21:2, p. 34–42.
Leenrecht. http://www.lira.nl/schrijvers-vertalers-en-journalisten/uw-rechten/leenrecht. [Geraadpleegd 28 november 2016]
Pascale, Casanova. 2004. The World Republic of Letters. Cambridge: Harvard University Press (La république mondiale des lettres, 1999).
Polet, Cora, et al. De Juridische, Economische En Sociale Situatie Van De Literaire Vertaler in De Europese Gemeenschap. Brussel: Europese Commissie, 1979.
Polet, Cora. 1984. ‘Kan de dienaar beter zijn dan de meester?’ Voordracht voor de Nederlandse Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap, 10 november 1984.
Polet, Cora. 1993. ‘De stijl, niet de inhoud’, De Gids, 156:7, p. 574–575.
Polet, Cora. Interview (afgenomen door Petra Broomans), 24 augustus 2016.
Polet, Sybren. 2004/2005. Een geschreven leven (1/2/3). Amsterdam: Wereldbibliotheek.
Zwartboek ‘Geef ons heden’. 1980. Amsterdam: Instituut voor Vertaalkunde.
Vertalingen Cora Polet (selectie)
1968 August Strindberg, Inferno (De Arbeiderspers)
1968 August Strindberg, Eenzaam (Bruna)
1969 Maj Sjöwall & Per Wahlöö, De man op het balkon (Bruna/Signatuur)
1970 Tove Jansson, Pappa Moem en de mysteriën van de zee (Bruna)
1973 Tove Jansson, Het zomerboek (Atlas)
1975 Ingmar Bergman, Scènes uit een huwelijk (Bruna)
1976 Knut Hamsun, Honger (De Arbeiderspers)
1976 Knut Hamsun, Victoria (De Arbeiderspers)
1976 Henrik Ibsen, Een poppenhuis. Spoken (De Bezige Bij)
1982 Carl Jonas Love Almqvist, Waarom niet! (Meulenhoff)
1991 Peter Pohl, Jan, mijn vriend (Querido)
1995 Peter Pohl, De regenboog heeft maar acht kleuren (Querido)
2000 Per Olov Enquist, Het bezoek van de lijfarts (Ambo|Anthos)
2002 Mikael Niemi, Popmuziek uit Vittula [ook verschenen als Popmuziek uit Sexbierumerveen] (De Geus)
2010 Per Olov Enquist, Een ander leven (Ambo|Anthos)
2011 Lars Gustafsson, De mooie blanke armen van mevrouw Sorgedahl (Hoogland & Van Klaveren)
2013 Per Olov Enquist, Het boek der gelijkenissen (Ambo|Anthos)