Nominaties Filter Vertaalprijs 2016    3-11

Jury Filter Vertaalprijs

De Filter Vertaalprijs wordt jaarlijks toegekend voor de meest bijzondere vertaling van het voorafgaande kalenderjaar. De vertaler wordt beloond met een geldbedrag van € 10.000, ter beschikking gesteld door de uitgeverijen Athenaeum, De Arbeiderspers, De Bezige Bij, Historische Uitgeverij, Lebowski, Meulenhoff, Podium, Van Oorschot, Vantilt en Wereldbibliotheek, en een anonieme begunstiger. Op deze manier willen zij, in samenwerking met Stichting Filter, bijdragen aan een hogere waardering voor uitzonderlijke vertaalprestaties. De winnaar wordt op vrijdag 22 april bekendgemaakt tijdens een feestelijk programma rond de genomineerde vertalingen en hun vertalers op het International Literature Festival Utrecht (ILFU).

De jury van de Filter Vertaalprijs 2016 bestond uit Luk Van Haute, winnaar van de prijs in 2015, Linda Pennings, Fedde van Santen, Caroline Meijer en Ilse Logie (voorzitter), de laatste twee namens de redactie van Filter. De jury nomineerde vijf vertalingen. Hieronder de motivering van haar keuze, in alfabetische volgorde op naam van de vertaler(s).

FVP2016_Medeweten

Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer
voor Medeweten van Antjie Krog (Podium)

Medeweten vormt zonder twijfel een hoogtepunt in het oeuvre van de Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog. Het is een bundel van een verbluffende complexiteit waarin centrale motieven uit haar werk samenkomen: grond en gemeenschap, het vrouw-zijn, de menselijke vergankelijkheid (zoals in het prachtig en tegelijk ontluisterende ‘ontweiden’ over de levende dode die haar moeder geworden is, een ‘dodin’), maar ook het schrijven zelf. Alle stijlregisters worden ingezet, zowel spreektalige als hooggestemde, de toon schiet heen en weer tussen nuchter, ontroerend en schokkend, en genreconventies moeten eraan geloven. Tafereeltjes die in verwondering stilstaan bij het dagelijks leven volgen op prozagedichten over de worsteling met ongelijkheid en racisme of op beschouwingen over de taal als grondstof van de dichter.

Dankzij Robert Dorsman, Jan van der Haar en Alfred Schaffer beschikken we nu ook over een tweetalige leeseditie, met telkens op de linkerpagina de Nederlandse vertaling en rechts het origineel. Een toelichting bij de vertaling is er niet, waarschijnlijk om de poëzie laagdrempelig te houden. Dat is een begrijpelijke bekommernis, al vraagt de lezer zich nu wel af waarom bijvoorbeeld het koppelteken uit de Afrikaanse titel (Mede-wete) werd weggelaten, of waarom niet de integrale bundel werd vertaald. De vertalers hebben zich strikt gehouden aan de strofebouw en aan de bladspiegel en slagen er uitstekend in om de sfeer en het ritme van de oorspronkelijke gedichten op te roepen. De verwantschap tussen het Zuid-Afrikaans en het Nederlands kan doen vermoeden dat het wel meevalt met dat vertalen. Maar die indruk van vertrouwdheid is uiterst bedrieglijk en net daar ligt de vertaalmoeilijkheid, omdat woorden vaak toch iets anders betekenen. Zeker in het geval van Krog, die in Medeweten van het herbronnen en ontsmetten van haar ‘schuldige moedertaal’ haar credo heeft gemaakt. Het opnieuw ‘betekenisgloeiend’ maken van versleten woorden, noemt ze het zelf. En dat gebeurt vrij drastisch hier, door een ongeremd gebruik van neologismen en ongrammaticale constructies en het weglaten van interpunctie, wat zich weerspiegelt in een grillige typografie. Maar ook door het bewust inlassen van woorden en passages in inheemse talen, die het Afrikaans van binnen uit moeten verlevendigen, zoals in de indrukwekkende cyclus ‘bediendenpraatjes’. Of door de verpletterende beelden, bijvoorbeeld in het eerste, apocalyptische kwatrijn van ‘bij de dood van Nelson Rolihlahla Mandela’:

Ondergronds is een laag verschoven
De aarde strompelt
De zon rochelt groen
De lucht stort achterover

Telkens zag het vertalerstrio zich voor de uitdaging geplaatst om het Nederlands begrijpelijk te houden maar het tegelijk uit zijn hengsels te lichten. De laatste sectie van de bundel, het experimentele en meta-talige ‘Drie pogingen tot linguïstische synaps-opsporing’, moet bijzonder veel creativiteit hebben gevergd. Het is Krogs ars poëtica, een poëtica van ontwrichting, een effect dat de vertaling even trefzeker weet te bewerkstelligen:

het openboren van verstopte syllaben     de verstelling
van een uitgebrande tweeklank het afzagen
van medeklinkers    een aanhoudend wegbeitelen van plaque
van klinkers zodat meedogenloze verstokte woorden uitgedaagd

worden    plots kan lucht naar binnen stromen    een nieuw geluid
benaderen    vreemd zal de nieuwe taal moeten zijn     ademloos
en liefdevol omhelzend apart-zijn dood beginnen te zeggen
in de haat die zo bloedgrondritmisch davert    

‘Apartwees’ staat er in het Afrikaans, waarmee een politiek beladen term als ‘apartheid’ net een kwartslag wordt omgedraaid. Bewust heeft ze naar dit soort ‘woordknopen’ gezocht, zegt Krog in interviews, die de ritmische stroom van een gedicht stremmen en de versleten taal moeten helpen wurgen. Hoop is er desondanks ook. De toekomst van de Zuid-Afrikaanse taal en maatschappij wordt belichaamd door de beschadigde kleindochter uit ‘mijn kleindochter en ik bouwen zandkastelen’, een meisje met ‘boenwasglanzende ogen en dikke zwarte schaafselkrullen’. Bij Dorsman, Van der Haar en Schaffer klinkt Krogs smeekbede zo:

kind met de mondgetrooste naam die mij in alle talen ineen laat
zwijgen    ik wil haar verleden van haar wegnemen in de naam van pijn
in de naam van de behoefte om haar vast te houden    haar helen met het                                                                                                        heil
van ons allen die altijd en altijd en nooit uit haar leven verdwijnen
wil haar zien lachen haar radslagen zien maken zoals nu- zilver en licht als
                                                                                  een twijg

De jury is dan ook van oordeel dat door de vindingrijkheid van de drie vertalers ook de Nederlandse lezer deelgenoot is kunnen worden van deze bijzondere poëzie.

FVP2016_Berlijn Alexanderplatz

Hans Driessen
voor Berlijn Alexanderplatz van Alfred Döblin (Wereldbibliotheek)

In de woorden van auteur Alfred Döblin is de in het jaar 1929 verschenen roman Berlin Alexanderplatz ‘een boek over een voormalig beton- en transportarbeider, Franz Biberkopf uit Berlijn’, die het waagt ‘meer van het leven te verlangen dan een simpele boterham’. De auteur is te bescheiden; meer dan alleen het verhaal van Franz Biberkopf is Berlijn Alexanderplatz het verhaal van de stad Berlijn. De stad fungeert niet alleen als decor, maar is een levend organisme, dat ademt, bloedt, klopt, knarst en dondert. De tramlijnen die Biberkopf door de stad voeren zijn de aderen, de Alexanderplatz is het hart.

Berlijn Alexanderplatz is een overweldigende montage, een waterval van personages, scènes en genres. In meer dan vijfhonderd bladzijden wordt de lezer overspoeld door een vloedgolf impressies, beschrijvingen, flarden dialoog, anekdotes, ambtelijke stukken, overpeinzingen en redevoeringen. Het register wervelt van hoog naar laag, het perspectief wisselt in duizelingwekkende vaart.

Er bestaat een eerdere vertaling, uit 1930, van de hand van Nico Rost. Diezelfde vertaling is in 1978 opnieuw uitgebracht. En in 1980 kreeg de roman een nieuwe schare lezers door Rainer Werner Fassbinders verfilming. De tv-serie heeft voor zeker twee generaties het beeld bepaald dat de roman oproept. Franz Biberkopf wordt gevolgd door de schaduw van Günter Lamprecht en Berlijn is het donkere en dreigende toneel voor het opkomende fascisme dat Fassbinder filmde.

Een nieuwe vertaling van Berlin Alexanderplatz belandt dus niet in een niemandsland, maar wordt ontvangen door een lezerspubliek dat vaak nog de stem van Biberkopf hoort en een gezicht ziet bij Mieze. Hans Driessen blaast de roman met zijn afgemeten vertaling weer nieuw leven in. De jury heeft bewondering voor de overtuigingskracht van zijn tekst, die al vanaf het eerste hoofdstuk oudere beelden en connotaties doet vervliegen en de (her)lezer meevoert op een nieuwe tocht met Franz Biberkopf door Berlijn.

Schijnbaar moeiteloos springt de vertaling mee van genre naar genre en van register naar register. De stijl is soms strak en afstandelijk, vaak gruwelijk gedetailleerd en beeldend, en altijd meeslepend:

Kijk maar niet achter je. De hamer, die door de sterke man met beide vuisten wordt opgetild, is achter hem, boven hem, en dan: Zoef! Naar beneden. De spierkracht van een sterke man als een wig in de nek. En op hetzelfde moment – de hamer is nog niet opnieuw opgetild – vliegen de vier poten van het dier omhoog, het loodzware lijf lijkt de lucht in te gaan. En dan, alsof het geen poten heeft, ploft het dier, het zware lijf, op de grond, op de star verkrampte poten, blijft een ogenblik zo liggen en kiept naar een kant. Links en rechts loopt de beul om hem heen, geeft hem nog een paar verdovende genadeslagen tegen zijn kop, tegen zijn slapen, slaap, je zult niet meer wakker worden.

Driessen gebruikt subtiele middelen om registerverschillen weer te geven en zwicht niet voor de verleiding gekunstelde Nederlandse equivalenten te vinden voor straattaal of dialect. Hij gebruikt het ritme van de zinnen en strijkt de stijl van de brontekst niet glad. Trouw aan de brontekst is een van de twee vertaalregels die Driessen in het korte en heldere nawoord benadrukt:

Vertaal letterlijk, tenzij het resultaat geen goed Nederlands is.

Elke vertaling moet een goed overwogen compromis zijn tussen enerzijds respect voor de brontekst en anderzijds dienstbaarheid aan de lezer. Als die twee met elkaar in conflict komen, moet het eerste altijd de doorslag geven, met andere woorden, moet de dienstbaarheid wijken voor de trouw.

De vertaling Berlijn Alexanderplatz voldoet in alle opzichten aan de door de vertaler zelf benoemde eisen en de jury stelt met waardering vast dat de Nederlandse lezer dankzij het meesterschap van Hans Driessen over een fascinerende nieuwe vertaling van een schitterende roman beschikt.

FVP2016_De Woorden Van Grimm

Jan Gielkens
voor De woorden van Grimm: een liefdesverklaring van Günter Grass (Meulenhoff)

Het Duits overtreft het Nederlands dan wel in mogelijkheden tot woordvorming, maar wie De woorden van Grimm leest wordt ook regelmatig verrast door de flexibiliteit van het Nederlands: je komt woorden tegen als ‘eedbreukig’, ‘klassenstrijdvaardig’ en unieke collocaties als ‘bevriende aandragers’, ‘broederlijke opmontering’, ‘jamarend neemarend’, ‘gesteven argumenten en waszachte smoezen’. De woorden van Grimm is echter om meer redenen een bijzondere uitgave. Om te beginnen gaat het om de vertaling van een bijzonder boek van een bijzondere auteur, de belangrijkste Duitse auteur van na de Tweede Wereldoorlog. In dit boek, het derde deel van zijn autobiografische trilogie, verweeft Günter Grass zijn eigen levensverhaal met dat van de gebroeders Grimm en met twee eeuwen Duitse geschiedenis, in een vorm die is ontleend aan het immense maar onvoltooid gebleven woordenboek van de befaamde sprookjesschrijvers Jacob en Wilhelm Grimm. Bijzonder is ook dat een uitgeverij een buitenlandse auteur zo lang zo trouw uitgeeft: Meulenhoff heeft sinds 1963, in ruim honderd drukken, bijna al het werk van Grass in vertaling uitgebracht, en deze uitgave ziet er ook nog eens zeer fraai uit. Maar door de bijzondere eisen die de aard van de tekst aan de vertaler stelt, is De woorden van Grimm vooral ook een zeer aparte vertaalprestatie.

Het boek, een van Grass bekende mengeling van non-fictie en fictie, is een liefdesverklaring, de ondertitel zegt het al, een liefdesverklaring aan de Duitse taal en haar eigenaardigheden, met vele citaten uit de Duitse literatuur. Een boek over taal dat vertaald wordt: het kan niet anders of de vertaler moet daarin zijn gezicht laten zien. En het dilemma is evident: hij moet de vreemde taal laten zien in een medium dat de vreemde taal juist wil verbergen. Dat Grass dit bij voorbaat besefte blijkt wel uit het feit dat hij zijn vertalers bij Grimms Wörter de expliciete vrijbrief gaf om ‘zelf auteur te worden’, ‘zichzelf in het spel te brengen’. En dat heeft Jan Gielkens met veel lef en liefde gedaan.

Het eerste dat opvalt aan deze vertaling is dat er veel in het Duits is blijven staan. Dat kan misschien niet anders in een boek dat (deels) over een Duits woordenboek gaat, maar het is wel aan de vertaler om te bepalen hoeveel Duits de lezer aankan (en in welke vorm), hoeveel Duits vernederlandst moet worden en hoeveel Nederlands verduitst mag worden. Hier moet precair worden gelaveerd tussen wat past en wat mag en daar is behalve lef en liefde ook onderzoekszin, vindingrijkheid en creativiteit voor nodig. Het siert Gielkens, sinds 1980 Grass’ vaste vertaler in het Nederlands, dat hij de handschoen heeft opgenomen. Hij heeft ingezien dat de verwantschap tussen het Duits en het Nederlands een rijke bron van oplossingen was, maar meer nog toont het zijn vakmanschap dat hij de verschillen tussen de twee talen telkens in zijn voordeel weet om te buigen en de mogelijkheden van zijn eigen taal ten volle benut:

[Jacob Grimms] innerlijke stem […] maakte meanderende zinnen en bijzinnen waarin overal de letter A voorkwam: aanvallig en am, en de oeroude naam van de ooievaar: adebaar. Misschien had hij ook de afgrond voor ogen, de aanblik van het niets, die later veel ballingen zouden delen, wier onderdak afkeurend ‘Grand Hotel Afgrond’ werd genoemd. ‘Amai!’ kwam over zijn lippen, de uitroep ‘aua’ bij pijn. Toen schoot hem, via Fischarts vertaling, het aarsvod van Rabelais te binnen, de arts en woordgeweldenaar die zijn leven lang asiel had gezocht. Wat een enorm aanbod! Vervolgens droeg de vlijt van de aardmier, die ooit emaz, emeisz, omeis en aumeise had geheten, hem woorden aan: aandacht en arglist, iets werd aftands genoemd. Hij herinnerde zich dat zijn moeder in Hanau en Steinau door iedereen de Amtmännin werd genoemd. Plotseling werd hij geprikkeld door een woord dat naar een ver verleden terugwees. Armgeest, riep hij. Armgeestigheid, armgeestig. Wie zou daarmee bedoeld zijn?

‘De onvertaalbaarheid verdween tijdens het vertalen,’ zegt de vertaler in zijn nawoord. De uitspraak lijkt een spitsvondigheid maar bevat een waarheid die veel vertalers zullen herkennen, ook wanneer zij kleinere auteurs of bescheidener boeken vertalen. In het nawoord zegt Gielkens ook dat de vertaling hem ‘door de tekst werd aangereikt’ en hij raakt daarmee de kern van wat vertalen zou moeten zijn: dat je als vertaler te rade gaat bij de tekst, je oor te luisteren legt, je onderdompelt in de woorden en je vertaalmethode opdiept uit wat je gelezen hebt. Dat ‘aanreiken’ gebeurt nooit al niet op een presenteerblaadje, en bij dit boek zeker niet. De vertaler moet op een queeste gaan, buiten de gebaande paden treden, durven experimenteren, onderzoek doen, de grenzen opzoeken van het aanvaardbare. Waar resulteert dit in? In een prachtboek dat zijn lezer niet onderschat. Ook dat moet je durven. De jury is onder de indruk van de vrolijke inventiviteit waarmee Jan Gielkens Grimms Wörter heeft vertaald.

FVP2016_Wereld , Wereld!

Martin de Haan en Rokus Hofstede
voor Wereld, wereld! van Régis Jauffret (De Arbeiderspers)

Boekomslagen dienen om de aandacht van het lezerspubliek te trekken. Wat erop staat (illustraties, citaten…), is dus strategisch bepaald. Bij de uitgave van Wereld, wereld! van Régis Jauffret vond De Arbeiderspers het opportuun het vertalersduo Martin de Haan en Rokus Hofstede op de voorplat te vermelden (en hen elders op de omslag ‘meestervertalers’ te noemen). Dat is in het Nederlandse taalgebied geen evidentie, zeker niet bij een hedendaagse roman. Het duidt op een zekere status. En die status moet je verdienen.

Dat deden De Haan en Hofstede uiteraard in de eerste plaats door hun vertaaloeuvre, samen en individueel. Allebei zijn ze al meer dan twintig jaar aan de slag. De eerste samenwerking dateert van 2003. Maar ze houden het niet bij vertalen alleen. Hun gezamenlijke website Hof/Haan getuigt ook van onverdroten ijver in het promoten en verdedigen van de vruchten van hun arbeid. Een recensent die zich kritisch uitliet over hun Proustvertaling, kreeg lik op stuk en moest inbinden.

2015 was voor beide vertalers een vruchtbaar oogstjaar. Naast Wereld, wereld! (waaraan, met tussenpozen, zeven jaar is gewerkt) was er uiteraard ook die veelbesproken Proustvertaling Swanns kant op, eveneens een werk van lange adem. Voor De Haan solo kwamen daar nog bij: Onderworpen van Michel Houellebecq, De menselijke geest – een inleiding van Vauvenargues, Traagheid van Milan Kundera en 14 van Jean Echenoz, dat laatste bescheidener qua omvang maar niet minder lofwaardig qua vertaalprestatie. Hofstede voegde aan zijn palmares De burgemeester van Veurne van George Simenon toe en, van een heel andere aard, Commentaar op de spektakelmaatschappij van Guy Debord. Stilgezeten hebben ze met andere woorden allerminst.

Maar de nominatie gaat dus naar Wereld, wereld!, vertaling van Univers, univers, een roman uit 2003 van Régis Jauffret (1955), bekroond met de Prix Décembre en het tweede boek van de spraakmakende Franse auteur dat via Hof/Haan in het Nederlands verschijnt (na Gekkenhuizen!). Vertrekkend van steeds weer dezelfde situatie (een vrouw bevindt zich in de keuken, wachtend op haar man en met een lamsbout in de oven, want later die avond krijgen ze gasten) ontstaat een veelvoud aan verhalen. De vrouw neemt de meest uiteenlopende identiteiten aan, met telkens een ander verleden en een andere toekomst. Tussendoor spreekt de auteur herhaaldelijk de lezer aan, en doorgaans gebeurt dat niet meteen lieflijk en bemoedigend.

Had u maar de eigenliefde die doorgaans aan dieren wordt toegeschreven, dan zouden al deze lettertekens, al deze woorden, al dit gefraseer en geparagrafeer uw grijze cellen niet zijn binnengedrongen en uw neuronen niet als een bende schoffies hebben beledigd. U zou er al meteen op de eerste bladzijde vandoor zijn gegaan en het lezen hebben verruild voor een activiteit die van belang ontbloot maar minder vernederend was, u had niet als uitlaatklep voor een losgeslagen boekwerk gediend. Nu bent u al te ver gegaan, u bent een gevangen lezer, u maakt deel uit van het boek net als die vrouw die stilstaat voor haar oven. Net als zij kijkt u naar dat vlees, hoort u hoe het sist, wacht u gespannen af, terwijl het maar al te duidelijk is dat er niets noemenswaardigs zal gebeuren. Kijk, dat is nou literatuur, die vertelt niets, die laat de taal eindeloos voortslepen, die geeft hem eindelijk de gelegenheid om zichzelf uit te drukken in plaats van altijd te moeten dienen tot het zeggen van iets anders dan zichzelf.

Recensenten hadden het over ‘literair stuntwerk en verbaal geweld’, ‘meervoudige verhaalstoornis’, ‘het ironiseren van de almacht van de schrijver’, ‘voor de lezende avonturier’, ‘een boek zoals ik niet eerder las en vermoedelijk nooit meer onder ogen zal krijgen’. En specifiek over de vertaling: ‘een bewonderenswaardige, heerlijke, stevig swingende tekst’. In dat laatste kan de jury zich helemaal vinden. Al op de tweede pagina zegt Jauffret over zijn eigen boek: ‘… een woestenij is het, een sliert woorden als een spoor zonder eind, zonder doel, dat nergens naartoe gaat en hoogstwaarschijnlijk ophoudt zoals het is begonnen, in onbehouwenheid en gegrinnik’. Die woestenij hebben Hof/Haan tot een verbluffende Nederlandse tekst omgesmeed. Volgens de jury werd een bijzonder literair taalexperiment zo een bijzondere literaire vertaalprestatie.

FVP2016_Echtscheiding In De Lucht

Arie van der Wal
voor Echtscheiding in de lucht van Gonzalo Torné (Atlas Contact)

Echtscheiding in de lucht is de derde roman van Gonzalo Torné, die in de pers steevast wordt afgeschilderd als de grootste literaire belofte van de Spaanse literatuur. Het is een roman die zijn bijzondere karakter gaandeweg prijsgeeft en de lezer vierhonderd bladzijden lang blijft verrassen en verbijsteren.

De misleiding begint al bij de kaft, met de titel en het citaat uit El País: ‘Een vernietigend pleidooi tegen het huwelijk’. Het is een typering die in de eerste dertig bladzijden nog van toepassing lijkt, maar vervolgens een flinterdun schilletje blijkt waarachter zich een leven ontvouwt dat veel meer dan het huwelijk behelst. De monoloog van Joan-Marc, die begint te vertellen over zijn verblijf in een kuuroord met zijn Amerikaanse echtgenote Helen, in een laatste poging hun vastgelopen relatie te redden, blijkt na die dertig bladzijden geen relaas over het heden te zijn, maar een persoonlijke ontboezeming over zijn verleden, gericht aan zijn tweede vrouw, in een ultieme poging zijn huwelijk met háár te redden.

Dat verklaart de emotionele uitbarstingen, de ergerlijke zelfrechtvaardiging, de niets en niemand ontziende vooroordelen en de ongrijpbare ambiguïteit die de lezer aanvankelijk kunnen storen, maar die naarmate het verhaal zich verdiept de gekwelde ziel blootleggen van een man die niet alleen in zijn huwelijken maar in veel meer aspecten van het leven is ontspoord. Waar het allemaal misging, dat is de kern van de zoektocht door het verleden: zijn jeugd, zijn ouders, zijn sociale leven en seksuele verkenningen, ervaringen die verknoopt raken met die van zijn mislukte liefdes.

De warboel aan herinneringen, associaties en beschouwingen levert een vertelling op die, in oneindig voortmeanderende zinnen, uit zijn voegen barst van tot in de fijnste nuances ontlede betekenissen, maar die tegelijkertijd aangenaam geestig en lichtvoetig is. In de excellente vertaling van Arie van der Wal komt deze vertelling met zijn hoge betekenisdichtheid en verrassende beeldspraak volledig tot zijn recht, in inventieve maar natuurlijke woordkeuzes, in ellenlange maar altijd soepel lopende zinnen.

De toon is vaak doordrenkt van hilarische spot, zoals in de beschrijvingen van de ongetemde Helen: ‘… een modepopje uit Montana met een weelderig lichaam, opgegroeid te midden van de grote aantallen onnozele meiden die jaarlijks uit de grond schieten in de steden van de Midwest (daar moet Montana ergens liggen), met een typediploma op zak en een halve studie Romaanse taalkunde die niet eens van nut was geweest om enige schroom te betrachten bij het beeldhouwen van hele torso’s Franse zinnen die klonken alsof ze kauwgom aan het kauwen was…’ (p. 94).

Maar even vaak gaat die toon over in subtiele en oprechte gevoelsbeschrijvingen, zoals wanneer Joan-Marc zich zijn overleden vader herinnert, bijvoorbeeld via de geur van diens teruggevonden huisjasje: ‘Het rook naar tabak en oude kleren, naar zelden geluchte vezels, pas ergens op de achtergrond bespeurde ik een persoonlijker nuance, die onmogelijk met een andere naam kon worden geassocieerd dan met de zijne, zijn voornaam, en die naarmate die zich vanuit de neusholte uitbreidde naar de hersenen, de zachtheid van zijn omgangsvormen (hij was niet in staat iemand te beledigen) deed herleven, de snelheid waarmee zijn ogen uitdoofden nadat ze iets oorlogszuchtigs hadden uitgedrukt, alsof ze afstand wilden nemen van een te aardse, te ruwe emotie, een overgang die ik jarenlang met kil medelijden heb verward’ (p. 135).

De lezer verkeert tussen verwondering, afkeer, vermaak, ontroering en taalgenot in deze roman die je een pleidooi voor de liefde en het leven kunt noemen, prachtig geschreven en even prachtig vertaald. De jury is onder de indruk van de wendbaarheid en de trefzekerheid waarmee de vertaler Tornés barokke exuberantie en ragfijne subtiliteit op de voet heeft gevolgd.