De journalist als vertaler    67-74

Daniël de Jongh

Je hoeft de krant maar open te slaan of te surfen op een willekeurige nieuwssite en je wordt overladen met nieuwsberichten die oorspronkelijk afkomstig zijn uit een andere taal en dus zijn vertaald. Toch is het voor de lezer lang niet altijd duidelijk wanneer hij met vertalingen van doen heeft. Vaak worden bij artikelen de geraadpleegde bronnen niet vermeld, waardoor de rol van vertaler die de journalist op zich nam geheel onzichtbaar is gemaakt. Is er wel sprake van bronvermelding, dan kan men concluderen dat er vertaald is, maar om welke stukken gaat het in dat geval? En hoe zijn die vertaald en met welk doel? Is er een tolk aan te pas gekomen? Het zijn aspecten van de journalistiek die voor de lezer irrelevant worden geacht en simpelweg onbelicht blijven. Vertalen speelt echter een grote rol in de journalistiek en de combinatie van beide disciplines levert veel interessante informatie op. Desondanks wordt er binnen de vertaalwetenschap relatief weinig onderzoek verricht naar journalistiek vertalen, zeker in vergelijking tot het vertalen in domeinen als literair proza en poëzie.

Ik wil mij richten op de geschreven journalistiek, waarbij ik onderscheid maak tussen vier verschillende vormen van vertalen:

1 Het vertalen van algemene nieuwsberichten (vaak afkomstig van internationale persagentschappen);
2 Het integraal vertalen van aangekochte artikelen;
3 Het vertalen van journalistieke boeken (slow journalism wordt een steeds populairder segment binnen de literaire non-fictie: je zou kunnen zeggen dat het boek verdergaat waar de kwaliteitsjournalistiek in de krant ophoudt);
4 Al vertalend artikelen schrijven (de buitenlandcorrespondent).

Bij de eerste en vierde vorm zijn de journalist en de vertaler een en dezelfde persoon, bij de tweede en derde vorm wordt doorgaans gewerkt met beroepsvertalers. In dit artikel beperk ik me vooral tot het belichten van de vierde vorm, waarvoor ik een praktisch onderzoek heb uitgevoerd naar het werk van buitenlandcorrespondenten,1 werk dat er welbeschouwd uit bestaat informatie uit de ene taal en cultuur over te zetten in de andere taal en cultuur. In feite is dit een vrij accurate beschrijving van het begrip vertalen en dit maakt de buitenlandcorrespondent tot een interessant onderzoeksobject.

Vertalers worden ook wel omschreven als gatekeepers; zij bepalen mede welke informatie van de ene naar de andere cultuur stroomt en hoe die informatie wordt weergegeven. De term is bij uitstek ook van toepassing op journalisten die als buitenlandcorrespondent werkzaam zijn. Niet alleen hun journalistieke beslissingen, maar ook hun vertaalkeuzes bepalen de beeldvorming vanuit de media (media framing), en dus uiteindelijk de manier waarop ontvangers van het nieuws de wereld percipiëren. Een simpel voorbeeld is de steevaste keuze voor een bepaald woord (bijvoorbeeld terrorist in plaats van vrijheidsstrijder), die in hoge mate bepalend kan zijn voor het beeld dat bij de lezer van een zekere realiteit wordt oproepen.

Voor mijn onderzoek heb ik achttien journalisten van de Volkskrant (VK), NRC Handelsblad en de NOS2 geïnterviewd die werkzaam zijn in uiteenlopende taal- en cultuurgebieden. De geïnterviewden wonen in zestien verschillende landen, maar het aantal landen van waaruit verslag wordt gedaan is veel groter. Sommige correspondenten verblijven en werken in een en hetzelfde land (waar slechts één taal wordt gesproken), andere opereren in verschillende landen met verschillende talen, terwijl het werkgebied van een enkeling een half continent bestrijkt, waar honderden verschillende inheemse talen worden gesproken.3 Hoofddoel was een beeld te geven van de rol die het vertalen binnen het werk van deze journalisten speelt. Wat volgt is een beknopte weergave van hun antwoorden op een selectie van de vragen uit mijn enquête.

De helft van de ondervraagden is geschoold in de journalistiek, de anderen zijn journalist geworden vanuit een andere opleiding of achtergrond, vaak een studie geschiedenis, politicologie of een talenstudie. Vier correspondenten volgden een opleiding waarbij in enige mate aandacht werd besteed aan vertalen, in slechts één geval was dat een opleiding journalistiek, maar die werd gevolgd in Londen, niet in Nederland. Hier te lande blijkt de aandacht voor vertalen tijdens het vreemdetalenonderwijs aan journalistieke opleidingen marginaal ofwel geheel afwezig.

In de meeste gevallen spraken de geïnterviewden al een of meer talen van het land (of de landen) waar ze als correspondent aan de slag gingen en waren ze ook met de cultuur en de geschiedenis van dat land bekend. Robert Portier (NOS, Australië) bekent als enige dat het even duurde voordat hij het gewenste werkniveau had bereikt: ‘Ik dacht dat ik vloeiend was in het Engels, maar dat bleek toch niet helemaal waar. Het heeft enige tijd gekost om te groeien van het niveau waarbij je prima verstaat wat iemand zegt naar het punt waarop je daadwerkelijk begrijpt wat iemand bedoelt.’ Over de gewenning aan de Australische cultuur is hij eveneens openhartig: ‘Een veelgemaakte fout is dat mensen bij Australië denken dat het lijkt op Engeland, maar dan in de zon. Het is tenslotte een westers land, onderdeel van de Gemenebest, met een sterke binding met het moederland. Toch zijn er duidelijke verschillen. Het kost natuurlijk even tijd en wat vallen en opstaan om te ontdekken welke verschillen dat zijn.’

Hoewel de buitenlandcorrespondenten dagelijks aan het vertalen zijn, worden ze doorgaans niet als vertalers aangemerkt, zo observeert ook Luc van Doorslaer: ‘Except for the few cases where “real” translators work in a newsroom environment, translation in journalism is hardly ever seen as “translation proper” or “translation-as-generally-understood”’ (2010a: 181).

Zien de correspondenten zichzelf eigenlijk als vertaler? ‘Jazeker’ verkondigt een zevental, onder wie Peter Vermaas (NRC, Zuid-Afrika): ‘Ik beschouw mezelf wel degelijk ook als vertaler en ik heb regelmatig discussies met anderen over hoe een bepaald begrip het best in het Nederlands vertaald kan worden.’ Vier verslaggevers zeggen van niet. ‘Ik ben journalist, dat is heel wat anders dan een vertaler,’ stelt Oscar Garschagen (NRC, China). Ariejan Korteweg (VK, Frankrijk) legt uit: ‘Ik beschouw mezelf niet als vertaler, want vertaling is een middel voor mij, geen einddoel. Ik beschouw mezelf wel als bemiddelaar of uitlegger.’ De rest zit er ergens tussenin en is ‘een beetje vertaler’, ‘op een bepaalde manier’ of, zoals Leonie van Nierop (NRC, Israël) het verwoordt: ‘vertaler in overdrachtelijke zin omdat journalistiek anderen een stem geven betekent’. Ook voor de zojuist geciteerde Vermaas heeft het begrip vertalen behalve een letterlijke een figuurlijke betekenis: ‘Je probeert in de beperkte ruimte van een krantenbericht een complexe situatie over een andere werkelijkheid voor een onwetend publiek te “vertalen”.’

Kenmerkend voor het vertalen van algemene nieuwsberichten is dat er uit een veelheid van bronteksten een doeltekst wordt gedestilleerd. Al zijn sommigen van mening dat nieuwsartikelen waarbij vertaald is eigenlijk helemaal niet als doelteksten moeten worden beschouwd: ‘[...] translated texts are dismembered, used as raw material and not viewed as target texts, since the journalist’s real goal is the production of a news story (i.e. a totally new text) and not the presentation of a target text in its own right’ (Orengo 2005).

Veertien correspondenten gaven inderdaad te kennen van een veelheid van bronteksten gebruik te maken, die ‘door elkaar heen’ worden vertaald, wat hun artikelen zowel een scheppend als een herscheppend karakter geeft, al valt dat moeilijk van elkaar te onderscheiden. Wouter Meijer (NOS, Duitsland) vat het zo samen: ‘Dat is een goede beschrijving: uit een veelheid van bronnen maak je een verhaal, waarin de letterlijke stukjes (citaten) worden ingebed in eigen tekst, maar die zijn weer grotendeels gebaseerd op teksten, uitspraken en andere informatie die je voor een reportage verzamelt.’ Anderen zijn het daar niet of minder mee eens: ‘Als correspondent is het denk ik juist mijn taak om niet afhankelijk te zijn van bronteksten maar eigen, originele berichtgeving te schrijven,’ preciseert Frank Kuin (NRC, Canada).

Om uit een veelheid aan bronnen tot een doeltekst te komen wordt er op redacties doorgaans ook flink geredigeerd. Het tegelijkertijd vertalen en redigeren van journalistieke teksten wordt bestempeld als transediting: ‘...a complex, integrated combination of information gathering, translating, selecting, reinterpreting, contextualizing and editing’ (Stetting 1989).

De opvatting dat je naar hartenlust mag veranderen zolang er sprake is van equivalentie lijkt in de journalistieke wereld gemeengoed. Dat wil zeggen, equivalentie niet ten opzichte van de brontekst(en) maar ten opzichte van datgene wat zich in de reële wereld heeft voltrokken en waarover verslag wordt gedaan. Zo zou een artikel in theorie zowel uit beroerde vertalingen als uit accurate informatie kunnen bestaan. Doet de buitenlandcorrespondent ook aan transediting? De helft van de geïnterviewden vindt het een goede weerspiegeling van de verrichtingen. ‘Al ontbreekt het begrip “duiden”; ik vertaal en bewerk niet alleen, maar zet ook om en duid wat ik beschrijf om het te laten aansluiten bij de belevings- en kenniswereld van mijn kijkers en lezers,’ licht Andrea Vreede (NOS, Italië) toe. De overige geïnterviewden benadrukken dat zij zich niet in een newsroom bevinden, maar in een newsfield, waar transediting minder van toepassing zou zijn.

Eveneens typerend voor de journalistiek is ‘[...] the combination of a multi-source situation with a highly pragmatic use of translation in potentially all three object fields as described by Roman Jakobson’ (Van Doorslaer 2010b: 182). Dat wil zeggen dat er naast interlinguïstisch vertalen ook sprake kan zijn van intralinguïstisch (binnen dezelfde taal gesproken of geschreven teksten anders verwoorden) en intersemiotisch vertalen (tussen verschillende tekensystemen; bijvoorbeeld van verbaal, zoals een gesprek op de radio, naar schriftelijk, zoals aantekeningen in een Worddocument). Dit geldt uiteraard ook voor het werk van de buitenlandcorrespondent; allemaal verklaren ze dat ze zich behalve op hun eigen interviews ook beroepen op informatie die afkomstig is uit kranten en van de televisie, de radio en het internet (sociale media).

Ten minste tien correspondenten maken vaak, soms of een enkele keer gebruik van nieuwsberichten in een andere taal dan die van het land of de landen waarin zij correspondent zijn: ‘Zeker, vaak zelfs, al was het maar om meerdere versies van berichten te crosschecken,’ antwoordt Vreede. Dat betekent dat er soms ook sprake is van tussenvertalingen, wat haast onvermijdelijk een verlies aan betekenis en/of informatie met zich meebrengt, hoe klein dat verlies ook mag zijn. Om deze reden proberen andere correspondenten zo veel mogelijk de oorspronkelijke bronnen te benaderen: ‘Meestal probeer ik het gezegde, voor zover mogelijk, in het Russisch te achterhalen, omdat de persbureaus nogal eens fouten maken,’ verklaart Michel Krielaars (NRC, Rusland).

Moet er gebruik worden gemaakt van een tolk dan is een tussentaal – meestal Engels of Frans – zo goed als onontkoombaar. Tien van de ondervraagde journalisten maken (wel eens) gebruik van wat ook wel een fixer wordt genoemd, waardoor ze bij de uitoefening van hun werk beduidend minder autonoom worden – niet alleen vanuit talig oogpunt. ‘Vaak, maar geen professionele tolken en vrijwel nooit naar het Nederlands, dat is onbetaalbaar,’ verduidelijkt Marloes de Koning (NRC, Zuidoost-Europa). ‘Zeer regelmatig,’ beaamt Rolf Bos (VK, Midden-Oosten), ‘maar een tolk is hier meer dan een vertaler. Zeker in de Palestijnse en Arabische gebieden heb je gewoon iemand nodig die vooraf zaken voor je regelt. Aan zo’n fixer is hier geen ontkomen aan. In Israël kun je zonder uit de voeten.’ Vermaas, die te maken heeft met inheemse Afrikaanse talen als Zoeloe en Sjona, beschouwt de tolk als ‘onmisbaar als je de taal niet spreekt’, maar stelt dat het ‘onmogelijk is voor een goed, vertrouwelijk journalistiek gesprek. Als de tolk niet erg professioneel is – zeg de broer van de geïnterviewde – dan meld ik dat wel in het artikel.’ Twee journalisten ervaren de afhankelijkheid van een tolk als ‘nadeel’ en als ‘handicap’, de anderen spreken er geen waardeoordeel over uit of staan er neutraal tegenover. Een mogelijk voordeel van de diensten van een fixer, ook al wordt dit door de reporters niet genoemd, is dat hij deuren kan openen die in het geval dat de journalist alleen op stap is misschien gesloten zouden blijven.

Alvorens met vertalen te beginnen zetten slechts twee correspondenten de onvertaalde informatie op volgorde – het karkas van het artikel zou je kunnen zeggen – om vervolgens het min of meer coherente geheel om te zetten in de doeltaal. ‘Ik verzamel informatie, denk na over de lijn/opzet en zet het dan op papier. Het vertalen gaat vervolgens automatisch,’ verklaart Patrick van IJzendoorn (VK, Verenigd Koninkrijk). De manier waarop de overige journalisten met hun verzamelde informatie omgaan verschilt nogal, ieder hanteert zijn eigen methodiek. Meijer verklaart juist de omgekeerde route te bewandelen: ‘Ik bouw mijn eigen tekst op uit stukjes informatie die ik meteen vertaal, dus eerst vertalen en dan samenstellen.’ ‘Nee dat doe ik nooit’, antwoordt Korteweg. ‘Ik vertaal alleen wat ik nodig heb, en vaak al doende, bijvoorbeeld bij interviews of persconferenties.’ ‘Soms maak ik een document met thema’s en hoofdpunten dat dient als schema voor het stuk. Maar niet om die direct te vertalen,’ licht Kuin zijn aanpak toe.

Op de vraag of ze het toelaatbaar achten dat er ‘sporen’ van de vreemde taal in de artikelen te zien zijn, antwoorden acht correspondenten dat ze zich primair op de doeltaal en -cultuur richten en hierbij het vertaalaspect doorgaans onzichtbaar proberen te maken. Klamp je niet vast aan de brontaal, waarschuwt Arie Elshout (VK, VS): ‘Je moet je losmaken van de taal en mag geen verkapte Engelse constructies in je stukken smokkelen, dat zie ik heel vaak gebeuren. Je moet proberen te doorgronden wat de Amerikanen werkelijk bedoelen te zeggen en dat is een vaardigheid die enorm wordt onderschat. Je moet te werk gaan als een literair vertaler: dus niet woord-voor-woord vertalen – dan krijg je namelijk al snel die Engelse constructies – maar helemaal loskomen van de letterlijke tekst en proberen daarvoor het Nederlandse equivalent te vinden, ook al bestaat dat uit heel andere woorden.’ Van IJzendoorn becommentarieert zijn vertaalkeuzes als volgt: ‘Ik probeer zo min mogelijk Engelse woorden te gebruiken, maar vertaal niet alles naar het Nederlands. Ik schrijf bijvoorbeeld niet De Weg van het Hof van Tottenham als ik Tottenham Court Road bedoel, of Koningsweg waar King’s Road natuurlijker is – W.H. Hermans deed dat wel in Parijs, maar dat leidde af. Wel schrijf ik Theems als ik Thames bedoel, en Hogerhuis als House of Lords.’

Toon Beemsterboer (NRC, vroeger correspondent in Nigeria) vertelt dat ‘anglicismen, germanismen en dergelijke door de redacteuren en eindredactie uit de tekst worden gehaald, als een correspondent die gebruikt’. Bas Mesters (NRC /NOS, Italië) legt op zijn beurt uit dat ‘vertalingen van citaten’ nooit worden verbeterd, maar dat ‘parafraseringen die gebruikmaken van letterlijke vertalingen van barok Italiaans wel eens kunnen worden versoberd door de eindredactie’. Voorbeelden waarbij de brontaal niet per se uit de weg wordt gegaan zijn er ook: ‘Ik gebruik welbewust hier en daar simpele Franse woorden (monsieur, allez) voor de couleur locale, en ook Nederlandse woorden met Franse wortels (equipe),’ verkondigt Korteweg. ‘Voor het Afrikaans geldt dat veel Nederlandse lezers dat makkelijk begrijpen en het ook mooi vinden, dus vindt mijn redactie het niet erg als ik in die taal af en toe halve zinnen laat staan,’ licht Vermaas toe. Bij uitdrukkingen in de brontaal die aan duidelijkheid niet te wensen overlaten zou vertalen haast een zonde zijn. Portier: ‘Denk maar aan Obama’s slogan Yes, we can. Het zou toch jammer zijn als je moet vertellen dat heel Amerika in de ban is van Ja-we-kunnen-het.’

Uiteraard stuiten de correspondenten regelmatig op vertaalproblemen. Zo is het gebrek aan ruimte een bekend obstakel: ‘Mijn grootste probleem is dat je dingen in het Engels vaak veel korter kunt zeggen dan in het Nederlands,’ aldus Vermaas. ‘Mijn belangrijkste probleem,’ zegt Elshout, ‘is dat je vaak wel de woorden kent, maar dat je niet goed weet in welke sfeer die zijn gezegd.’ Daarnaast valt uit de meeste antwoorden de volgende empirische regel op te maken: hoe groter het verschil tussen de betrokken talen en culturen, hoe groter en frequenter de vertaalproblemen. Het gaat dan vooral om gezegden, specifieke termen en cultuurgebonden aspecten. ‘Het Japans maakt gebruik van sociale hiërarchie; de sociale status van de spreker is hoger, gelijk of lager dan die van de luisteraar [wat in de wijze van formuleren wordt uitgedrukt; DdJ]. Dit is enorm belangrijk en geeft veel extra informatie, maar is onmogelijk om weer te geven in het Nederlands,’ legt Kjeld Duits (NRC / NOS, Japan) uit. Mocht een vertaalprobleem onoplosbaar blijken, dan wordt de informatie meestal onbruikbaar geacht, of wordt een bepaalde passage vermeden en naar een andere oplossing gezocht. ‘Als een woord of begrip onvertaalbaar is, zet ik het of cursief, vertaal ik het losjes of laat ik het gewoon weg, afhankelijk van het belang,’ laat Van IJzendoorn weten.Bos toont zich een optimist: ‘Uiteindelijk kom je er altijd uit, desnoods stuur je een tekst naar een deskundige.’

Bij het vertalen maken de correspondenten vanzelfsprekend ook gebruik van hulpmiddelen. Zestien van hen zeggen gebruik te maken van onder meer (online) woordenboeken, synoniemenlijsten, Wikipedia en Google Translate. Zes reporters laten gratis online vertaaldiensten liever links liggen en omschrijven deze als ‘waardeloos’ en ‘onbetrouwbaar’. De rest gebruikt ze wel maar alleen, zo benadrukken ze, omdat het handig is om snel in grote lijnen een aanvankelijk onbegrijpelijke tekst te kunnen lezen.

Ten aanzien van de door mij voorgelegde vertaalstrategieën zijn de correspondenten het nagenoeg eens. Een bondig en representatief antwoord is dat van Portier: ‘Naturaliserend vertalen noodzakelijk, exotiserend vertalen waar mogelijk. Accuraatheid van informatie is essentieel, maar goed lopende tekst (aanvaardbaarheid) ook. Vertaler doorgaans onzichtbaar. Toevoegen: zo min mogelijk, weglaten waar het de boodschap in de weg staat. Expliciteren indien nodig. Clichés: liever niet. Realia: soms is uitleg noodzakelijk.’ Ook al zijn de correspondenten geen geschoolde vertalers, allemaal beweren ze zich terdege bewust te zijn hoe ze vertalen. De stelling ‘ik begin gewoon met vertalen en ik zie wel waar het schip strandt’ wordt door de meesten dan ook verworpen. Een enkeling kan zich daar wel in vinden, maar maakt er een relevante kanttekening bij, zoals Frank Kuin: ‘Ik heb dan wel geen specifieke vertaalopleiding, maar dat wil denk ik niet zeggen dat ik, zonder theorie, niet mijn best doe om bij het vertalen van citaten naast de juiste woorden ook de juiste toon, het juiste idioom enz. te vinden.’

Werken onder tijdsdruk is nog iets wat vertalers en journalisten gemeen hebben. Nu door de almaar voortschrijdende communicatietechnologieën 24-uursnieuwsvoorziening de norm is geworden, is de tijdsspanne waarin journalisten hun stukken moeten leveren vele malen korter dan voorheen. Niet alleen de controle op de juistheid van de genoemde feiten komt daardoor wel eens in het gedrang, het heeft ook zijn weerslag op het vertalen. Zeven correspondenten geven toe dat ze door tijdsdruk af en toe minder aandacht kunnen besteden aan de kwaliteit van hun vertalingen. ‘Nieuwsjournalistiek is een permanente strijd tussen haast en zorgvuldigheid, dat geldt ook voor het vertalen,’ aldus Wouter Meijer. Daarbij is vooral de inhoudelijke juistheid van belang: ‘In dergelijke gevallen beperk ik me tot passages waar ik 100% achter sta,’ benadrukt Mesters. De vraaghoeveel extra tijd het vertalen kost in vergelijking met een artikel waar geen vertalingen aan te pas komen, levert opvallend uiteenlopende antwoorden op: ‘Veel. Bij werken in het buitenland komt veel meer logistiek kijken. Ook het vinden van een tolk kost tijd’ (De Koning); ‘Soms geeft het dagen extra werk’ (Duits); ‘Geen extra tijd’ (Krielaars); ‘Ik beschouw het niet als extra tijd’ (Kuin); ‘Het is een kwestie van minuten’ (Van IJzendoorn).

Is de buitenlandcorrespondent alerter wanneer hij een artikel op fouten naleest juist omdat de informatie in vertaalde vorm wordt weergegeven?Bijvoorbeeld omdat hij er zeker van wil zijn dat een geïnterviewde recht wordt gedaan? Een zevental zegt van niet: ‘Niet alerter dan voor een artikel in het Nederlands’ (De Koning); ‘Nee, ik schenk aan alles evenveel aandacht’ (Van Nierop). De overige elf beamen het. ‘Ja, natuurlijk,’ verklaart Vermaas, ‘ook al leest iemand geen woord Nederlands, wat in Zuid-Afrika overigens ijdele hoop is, dan nog houd je altijd rekening met de mogelijkheid dat de geïnterviewde de tekst onder ogen krijgt en kan lezen.’ Dat het belangrijk is woorden zorgvuldig af te wegen ondervond ook de in Spanje en Portugal gestationeerde Merijn de Waal (NRC): ‘Ik had laatst nog een geschil over een vertaalde uitdrukking. Ik interviewde de Catalaanse regiopresident. Hij gebruikte in het Spaanse de uitdrukking “Para el gobierno sería como un tiro por la culata”, letterlijk: een schot dat via de geweerloop terugslaat. Ik vertaalde dat als “De regering zou zich daarmee in haar eigen voet schieten.” Dat viel verkeerd, want de kleinzoon van de Spaanse koning had zich een paar weken eerder net in zijn eigen voet geschoten, letterlijk. Nu leek het alsof de regiopresident, die als nationalist een moeizame verhouding heeft met de monarchie, daar een flauwe grap over maakte. Had ik dit voorzien, dan had ik ook kunnen kiezen voor een uitdrukking als “ontploft in het eigen gezicht”, o.i.d.’ Duits geeft aan dat hem er veel aan gelegen is de accuratesse in zijn werk te waarborgen en fouten te vermijden: ‘Bij het ontdekken van de boodschap die de spreker wilde overbrengen kan ik soms uren bezig zijn met een enkele zin. Als ik ergens niet zeker over ben, neem ik alsnog contact op met mijn bron en stel ik aanvullende vragen.’

Regelmatig worden artikelen op de redactie nog bewerkt. Komt het wel eens voor dat ook directe citaten worden bewerkt, zonder dat daarbij de brontekst wordt geraadpleegd? ‘Ja, helaas wel,’ bevestigt Duits, ‘soms verandert dat de toon volledig. Ik heb daar niet altijd overzicht over.’ Bos preciseert: ‘Elke tekst gaat langs een eindredactie, en ja, soms wordt ook een quote geredigeerd. Dat kan pijnlijke vergissingen opleveren. Gelukkig komt het niet vaak voor, en bij twijfel belt of mailt een goede eindredacteur altijd.’ De overige journalisten benadrukken dat in de zeldzame gevallen dat het gebeurt, er wel altijd overleg aan vooraf is gegaan.

Uit het geheel aan interessante meningen, visies, voorbeelden en ook pakkende anekdotes over vertalen valt op te maken dat Nederlandse buitenlandcorrespondenten individuen zijn die allemaal op hun eigen, goed gefundeerde manier naar hun beroep kijken. Soms is er sprake van consensus, maar evengoed kunnen reporters (van dezelfde krant) het op bepaalde punten grondig met elkaar oneens zijn en blijken hun werkwijzen diametraal tegenovergesteld. Waardeoordelen verbinden aan wat de correspondenten op vertaalgebied doen en laten heeft weinig zin als je er vanuit gaat dat journalisten zich hebben te houden aan journalistieke richtlijnen en niet aan vertaaldoctrines. Bovenal kan echter worden geconcludeerd dat vertalen binnen de journalistiek een grotendeels onzichtbare factor is; hoe onmisbaar ook, het is altijd slechts een middel, nooit een doel op zich. Het doel van de buitenlandcorrespondent is immers een feitelijk juist, vlot leesbaar artikel te schrijven, waar de lezer zich liefst in rap tempo en zonder struikelblokken doorheen kan slaan. Flagrante vertaalmissers daargelaten, wordt de journalist dan ook praktisch altijd op zijn journalistieke verdiensten beoordeeld en zelden of nooit op zijn merites als vertaler.

 

Noten
1 Het onderzoek werd uitgevoerd als onderdeel van mijn masterscriptie, waarin ik het verband onderzoek tussen vertalen en journalistiek, geschreven ter afsluiting van mijn masteropleiding Vertalen aan de Universiteit Utrecht, 2012. Het betrof voornamelijk schriftelijke interviews, waardoor ik de grote hoeveelheid informatie direct en op systematische wijze kon verwerken.
2 Dit zijn slechts enkele van hun werkgevers. Veel buitenlandcorrespondenten hebben nog andere opdrachtgevers, variërend van de Leeuwarder Courant tot de Financial Times en van de VARA tot de BBC.
3 Inmiddels is een aantal van de geïnterviewden vanuit elders in de wereld verslag gaan doen, of teruggekeerd naar Nederland. Voor het gemak laat ik veranderingen van standplaats buiten beschouwing en vermeld ik de standplaats van de correspondent ten tijde van het onderzoek.
 

Bibliografie
Doorslaer, Luc van. 2010a. ‘Journalism and translation’, in: Yves Gambier & Luc van Doorslaer, Handbook of Translation Studies. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company, p. 181–184.

Doorslaer, Luc van. 2010b. ‘The double extension of translation in the journalistic field’, Across Languages and Cultures, 11:2, p. 175–188.

Orengo, Alberto. 2005. ‘Localising News: Translation and the “Globalnational” Dichotomy’, Language and Intercultural Communication, 5:2, p. 168–187.

Stetting, Karen. 1989. ‘Transediting – A New Term for Coping with the Grey Area between Editing and Translating’, in: Graham Caie et al., Proceedings from the Fourth Nordic Conference for English Studies. Kopenhagen: Universiteit Kopenhagen, p. 371–382.