De deur van de kamer staat open. Vanaf de gang klinkt gestommel. Zwaar hijgend komt iemand aanlopen. In de kamer is alles nog roerloos. Aan de muur hangt een goedkope poster met een zwaar opgemaakte vrouw en een poes erop. Aan de bovenrand van het beeld laat de webcam nog juist een stukje van een kroonluchter zien.
Het hijgen wordt luider en een donkere man in broek en t-shirt stapt de kamer binnen. In zijn rechterhand houdt hij een bijl en in zijn linker een fors slagersmes. Met onvaste pas loopt hij op de webcam af. Hij legt het enorme mes ergens rechtsboven de ogen en de oren van de toeschouwer. De man gaat zitten, met de bijl nog steeds in zijn hand. Hij heeft een baard van minstens een week. Met onduidelijke blik kijkt hij recht in het oog van de webcam. Hij ademt nog steeds zwaar en leunt achterover. Voorzichtig betast hij met zijn vingers het lemmet van de bijl om de scherpte ervan te beproeven.
De argeloze bezoeker van dit YouTube-filmpje loopt in gedachten de mogelijkheden langs voor wat er nu zou kunnen komen. De man slaat met zijn bijl het hele meubel aan gort waar de webcam op staat. De man is van plan om iemand te gaan vermoorden en hij gaat nu vertellen hoe hij dat gaat aanpakken. De man hakt zijn hand af. Of zijn eigen hoofd.
Wat er gebeurt, is in al zijn eenvoud nog veel aangrijpender. De man legt de vlijmscherpe bijl rechts achter zich op een stoel en haalt, net buiten beeld, iets anders tevoorschijn. Onderin het venster zie je het nog juist fladderen, wit en onverwacht. Het blijkt een boekje te zijn. Na een korte aankondiging leest de man hardop een gedicht van de zestiende-eeuwse Portugese dichter Luis Vaz de Camões. Het gaat om het sonnet ‘Cá nesta Babilonia…’
Mijn Portugees is bijzonder slecht, ik geef het onmiddellijk toe, maar dit gedicht laat zich direct herkennen. Ik las het voor de eerste maal in de Nederlandse versie van Dolf Verspoor, opgenomen in diens bundel Camõesvertalingen Saudades. Die bundel verscheen oorspronkelijk bij Stichting De Roos in 1953, maar ook na meer dan een halve eeuw is Verspoors versie nog altijd een heerlijk gedicht. Het gaat aldus:
Dit Babel waar meer vuil in samenrot
dan waar ter wereld ooit werd opgewroet,
waar al wat veil is, hoer is, opgeld doet
en liefde ontheiligd werd en weggespot,
Waar kwaad wordt opgekweekt en goed geknot,
waar eer voor dwang onmachtig wijken moet,
en de overheid verblind van euvelmoed
wegkruipt achter de veelmisbruikte God –
In deze poel, waar adel, waardigheid
en wijsheid moeten bedelen langs hoge
deuren waar grauw en uitschot achter brast,
Gaan nu mijn wegen moeizaam afgetast –
Sion! Benauwenis beving mijn ogen:
ziet dat ge steeds over mij vaardig zijt.
Luis de Camões is een aantrekkelijke dichter om te vertalen. Er is zoveel onduidelijkheid over de juiste tekstversies van zijn nagelaten werk, over zijn levensloop, ja zelfs over de toeschrijving van een groot deel van zijn oeuvre bestaan grote meningsverschillen. Daardoor heeft de poëzievertaler maximaal de ruimte. Die ruimte is door Dolf Verspoor virtuoos benut, en hij toont zich, net als op veel andere plaatsen in zijn werk, een vertolker die het beste van andere dichters tot uitgangspunt neemt om het beste uit zijn eigen dichterschap te halen.
De psalmist David, Paris Psalter, c. 950-970
Het was dan ook een grote verrassing om ditzelfde sonnet in 2007 nogmaals in het Nederlands gepresenteerd te krijgen, ditmaal uit handen van de betreurde August Willemsen. Het verscheen in zijn grote Camõesbundel Ware voor zo lange liefde niet zo kort het leven. Daar klinkt het sonnet ‘Ca nesta Babilonia…’ als volgt:
Hier in dit Babylonië, bron van kwaad
En van wat de aarde baart aan rottenis,
Hier, waar de liefde minderwaardig is
Wijl lust regeert, die alle reinheid smaadt;
Hier, waar het kwaad gedijt en ’t goed vergaat
En eer niet meer is dan een vuig vernis;
Hier, waar de Troon, verblind en ongewis,
Meent dat een loze titel God weerstaat;
Hier in dit labyrint, waar adel, macht
En sluwheid samen uit de vuile bron
Drinken van hebzucht en perversiteit;
In deze chaos, hier in deze nacht
Slijt ik de mij door ’t Lot bemeten tijd.
Zou ik u ooit vergeten, o Sion!
Er zou een mooi stuk te schrijven zijn waarin een vergelijking wordt getrokken tussen de Camões van Verspoor en die van Willemsen, een onderwerp waartoe de verschijning van Willemsens vertalingen bijzonder uitnodigt. Ik ga dat op deze plaats niet doen, maar wijs er wel op dat Verspoor, met zijn compacte Latijnse expressie, zich er vooral op toelegt een poëtisch equivalent te creëren, terwijl Willemsen de vorm, de tekst en de klankorde van het gedicht veel beter weet te bewaren. De zesmaal herhaalde frase in het origineel ‘Cá nesta Babilonia’, ‘Cá onde o puro’, ‘Cá, onde o mal’ etc. (‘Hier in dit Babylonië’, ‘Hier waar de liefde’, ‘Hier, waar het kwaad’ enz.) is door Willemsen feilloos aangehouden. Dat geeft zijn versie eenzelfde tierende en onheilspellende kracht als het origineel. Je zit zijn vertaling bij wijze van spreken te lezen met een bijl en een slagersmes onder handbereik.
Maar er is nog iets anders met dit sonnet, want je hoeft niet zeer Bijbelvast te zijn om er een duidelijke echo in te horen van Psalm 137: ‘Aan de stromen van Babel / Daar zaten wij, en weenden.’ Het is een van meest weemoedige psalmen, vervuld van heimwee in ballingschap. In het verre, vreemde Babylon zit de psalmist terneer aan de oever van de Eufraat en denkt met verlangen aan het geïdealiseerde thuis in Jeruzalem. Van Johannes van het Kruis, via Giuseppe Verdi met zijn ‘Va pensieri sull’ali dorate’ tot aan Boney M. heeft men door de eeuwen heen deze psalm, met zijn tegenstelling tussen de vervreemding van de ballingschap en de heerlijkheid van de oorsprong, in gedichten, libretti en popsongs nagezongen.
Zo schuilt er in het sonnet van Camões ook iets dat als een metafoor voor het vertalen kan worden opgevat. Dan heb ik het over de ongewisse tocht naar het veeltalige Babylon, de ballingschap die men in de boeken van een andere literatuur doorbrengt, die er nooit toe mag leiden dat men de zuiverheid en de stem van het Jeruzalem van de eigen taal uit het oor verliest. Vertalers dringen diep door in de taal van waaruit zij vertalen, maar ‘going native’ is voor vertalers net zo gevaarlijk als het vroeger voor planters en diplomaten was. Zoals het in Psalm 137 heet: ‘Indien ik u vergete, o Jeruzalem / zo verdorre mijn rechterhand.’ Of in de woorden van Camões: ‘Zou ik u ooit vergeten, o Sion!’
Als wij ons op deze wijze literaire vertalers even voorstellen als reizigers die pendelen tussen Babylon en Jeruzalem, tussen het vreemde en het eigene, dan is het de vraag hoe zij daar in onze tijd het beste voor kunnen worden toegerust, zodanig dat schrijvers en lezers maximaal profijt kunnen hebben van hun inspanningen. Daar valt nogal veel over te zeggen, meer dan in kort bestek mogelijk is. Dat is een kwestie van opleiding, van behoorlijke honorering, van deskundigheidsbevordering. Jaarlijks is daar een aantal prijzen voor nodig om de beste vertalers en vertalingen te bekronen, tot voorbeeld van allen en om een standard of excellence te markeren. Aan al deze dingen wordt gewerkt en een groot deel ervan is in Nederland in de afgelopen decennia ook wel zo’n beetje gerealiseerd.
Toch staat het beroep van literair vertaler in Nederland sterk onder druk. De tijdsdruk waaronder vertalers hun werk moeten doen is nog verder opgevoerd. Van het vertalen van enkel literatuur valt nog steeds nauwelijks een renderende beroepspraktijk te maken. Vertaalde poëzie is meer dan voorheen een schaars luxeartikel geworden. Belangrijke literaire tijdschriften voor zowel vertalingen als oorspronkelijk werk, zoals Maatstaf en Raster, zijn verdwenen of staan op het punt om te verdwijnen.
Er is echter één waarneming die ik op deze plaats in het bijzonder zou willen problematiseren. Dat is de onmiskenbare constatering dat de Nederlandse literaire vertaalpraktijk, zeker bij de grotere literaire uitgeverijen, hoofdzakelijk Angelsaksisch georiënteerd is geraakt. In de voorjaarsaanbieding 2009 van De Bezige Bij maken vertalingen uit het Engels maar liefst 88% uit van alle nieuwe vertalingen die deze vooraanstaande literaire uitgeverij aankondigt. Het beeld bij andere grote uitgevershuizen wijkt daar niet veel van af. Het vertalen uit andere talen, en in het bijzonder uit de Europese talen is kennelijk in de afgelopen decennia geleidelijk aan een bezigheid geworden die nog slechts beoefend wordt door meest kleinere, gespecialiseerde uitgeverijen. Rechtstreekse vertalingen uit niet-Europese talen zoals het Japans, Chinees, Arabisch en Hindi, waren altijd al uitzonderlijk, maar twintig, dertig jaar geleden publiceerden de vier grootste literaire uitgeverijen in elk geval nog regelmatig vertalingen uit de Midden- en Oost-Europese talen, uit de Scandinavische talen, uit het Italiaans, Spaans en het Portugees. Een tijdlang hebben zij dat met Europese subsidies nog volgehouden, maar nu tekent zich definitief een Angelsaksische monocultuur af op de Nederlandse markt voor het vertaalde literaire boek.
Nederland vormt in dit opzicht geen uitzondering. Uit een in 2008 verschenen Frans rapport van de CNRS onder de titel Translatio1, met gegevens bijgewerkt tot en met 2000, blijkt dat vertalingen uit het Engels ook in andere taalgebieden steeds dominanter worden. In het Duits maken vertalingen uit het Engels 70% van het vertaalde aanbod uit, in het Spaans 60%, in het Hebreeuws 90% enzovoort. In de Verenigde Staten zelf, zo bleek uit een onderzoek van de National Endowment for the Arts, werden in 1999 slechts 300 literaire vertalingen gepubliceerd. Chad Post, vroeger Associate Director van Dalkey Archive Press, herhaalde het onderzoek in 2008 en kwam voor het aandeel literaire vertalingen niet verder dan 0,6% van alle in de VS uitgegeven fictietitels.2
Nu moet zeker worden toegegeven dat de Engelstalige literatuur in de afgelopen decennia een veel multicultureler karakter heeft gekregen. Door emigratie en ballingschap, door een sterk gegroeide mobiliteit en dito kosmopolitisme onder schrijvers staat literatuur geschreven in het Engels lang niet altijd meer gelijk aan de literatuur uit Amerika en Engeland, zoals bewezen wordt door schrijvers als Salman Rushdie, Nadine Gordimer, Aravind Adiga of Ben Okri.
Toch zou ik willen beweren dat er iets ernstig misgaat als wij deze anglificering van onze literaire vertaalcultuur zomaar als iets onvermijdelijks laten gebeuren. Als wij zonder meer accepteren dat de reis van Jeruzalem niet langer naar de grote diversiteit van Babylonië voert, doch uitsluitend nog naar de literaire agenturen en de scouts van New York en Londen, die ons de laatste Engelstalige noviteiten ter vertaling mee teruggeven.
Wat moet er gebeuren? We gaan natuurlijk geen protectionistische maatregelen nemen, zoals Aad Nuis vroeger eens probeerde, toen hij de Nederlandse symfonieorkesten wilde verplichten om minimaal 7% muziek van eigen bloed en bodem te spelen. Waar ik voor zou willen pleiten is het volgende. Drie dingen.
1) Het literaire vertalen moet een veel prominentere plaats krijgen in het Nederlandse letterenbeleid. Daarmee dient zowel het vertalen in het Nederlands als het vertalen uit het Nederlands te worden bevorderd en – waar nodig – gesteund. De gebruikelijke criteria uit het cultuurbeleid (kwaliteit, diversiteit en toegankelijkheid) kunnen hier uitstekend dienst doen. Een bekend Frans fenomeen als Les Belles Etrangères zou heel goed een Nederlandse pendant kunnen krijgen, zodat het Nederlandse literaire publiek jaarlijks nader met een buitenlandse literatuur kan kennismaken die kennelijk niet louter door de markt kan worden geëxploreerd.
2) Niet alleen moeten vertalers en vertalingen door nationale overheidsfondsen worden ondersteund, maar ook moet de opleiding en professionalisering van de literaire vertaalcultuur internationaal worden veiliggesteld. Een Europees cultuurpolitiek programma, waar het veelgeroemde pluriforme karakter van de Europese cultuur op actieve en onbureaucratische wijze wordt bevorderd in de vorm van een levendige literaire uitwisseling van vertalingen, wordt node gemist. Het recentelijk door de Europese Commissie gelanceerde plan om vanaf volgend jaar opnieuw literaire prijzen voor schrijvers in te stellen en om jaarlijks een Europese literaire ambassadeur te benoemen, pakt het probleem aan de verkeerde kant beet, althans het is een zeer onvolledige maatregel, die aan de gebrekkige onderlinge uitwisseling van literaire vertalingen in Europa naar mijn verwachting geen structurele bijdrage zal leveren.
3) Een Europees netwerk van goed voorziene vertalershuizen zou een belangrijke stap zijn op weg naar het internationaal serieuzer nemen van het literaire vertalen als een van de meest directe en vruchtbare methoden van onderlinge culturele uitwisseling in Europa. Nederland, met zijn uitstekende voorziening op dit punt in Amsterdam, zou zich samen met andere landen in Brussel sterk moeten maken voor een dergelijke Europese verantwoordelijkheid.
Deze drie gedachten zijn gemakkelijker geformuleerd dan gerealiseerd. In elk geval zou voor dergelijke ideeën meer collegiale steun welkom zijn uit de hoek van schrijvers, van de kant van literatuurwetenschappers, van uitgeverijredacteuren en van literaire critici. Dat is extra lastig omdat de inhoudelijkheid in alle sectoren van de literatuur toch al onder druk staat: op de markt voor het literaire boek, aan de universiteit, bij uitgeverijen en in de literaire journalistiek.
Het meeste van wat ik hier bepleit is ook goed geargumenteerd te vinden in het beleidsmanifest *Overigens schitterend vertaald. Voor het behoud van een bloeiende vertaalcultuur uit 2008. De Taalunie heeft de daarin verwoorde doelstellingen in haar meerjarenbeleidsplan omarmd, de Letterenfondsen in Nederland en Vlaanderen steunen ze eveneens met kracht. Het grote probleem is eigenlijk dat het probleem vanuit Haagse en Brusselse optiek simpelweg te klein is. Het gaat over te weinig geld, en het algemeen belang en vooral de economie heeft er onvoldoende pijn van. Dat maakt het voor politici als Plasterk en Timmermans onaantrekkelijk om zich verantwoordelijk te stellen voor een oplossing.
Toch kunnen deze maatregelen niet straffeloos worden uitgesteld. Misschien kunnen die bijl en dat slagersmes van daarnet ons helpen. Met enig wapengekletter uit de keuken van de literatuur kan wellicht aan politici en beleidsmakers duidelijk worden gemaakt dat het literair vertalen een essentieel ingrediënt is van zowel het Nederlands-Vlaamse Letterenbeleid als van een Europees cultuurbeleid.
De weg tussen Jeruzalem en Babylon is, en dat in meerdere opzichten, bezaaid met misverstanden, maar in literair opzicht is misschien wel het grootste misverstand dat vertaalbeleid en letterenbeleid twee verschillende dingen zouden zijn. Het feit dat Dolf Verspoor en August Willemsen goed beschouwd de Nederlandse literaire cultuur een even grote dienst hebben bewezen als onze belangrijkste dichters hebben gedaan, is daarvan het beste bewijs.
Dit is de tekst van een lezing gehouden op 12 december tijdens de Literaire Vertaaldagen 2008 in Utrecht.
Noten
1 Gisèle Sapiro (ed.), Translatio. Le marché de la traduction en France à l’heure de la mondialisation, CNRS Editions, 2008.
2 Zie http://www.rochester.edu/College/translation/threepercent/?s=tag&t=2008-translations