Wat voer taal den oak    19-24

Peter de Voogd

Nadat Ulysses in 1922 de wereldliteratuur blijvend had veranderd werkte Joyce zeventien jaar aan zijn laatste werk, dat hij tot het laatst Work in Progress noemde. Hij begon eenvoudig genoeg, met een korte en simpele raamvertelling, en vervolgens ging hij tekst toevoegen. En toevoegen, tot aan de allerlaatste paginaproef. Totdat wat Nabokov treffend (en negatief) omschreef als een versteende superwoordgrap was ontstaan: Finnegans Wake, het ultieme boek der boeken waarin de taal en de vorm het hebben gewonnen van de inhoud. In 1939 stampvol drukfouten verschenen en sindsdien door duizenden Joyceanen bestudeerd en door honderden Joyceanen becommentarieerd. Finnegans Wake bevat 628 bladzijden tekst en heel weinig verhaal, en is geschreven in een verbale kakofonie van meer dan zeventig talen met als substraat het Engels, in ieder geval voor wat betreft de syntaxis en het lexicon. Dat laatste is verrassend rijk: meer dan vijftigduizend verschillende woorden (drie keer meer dan in de verzamelde werken van Shakespeare te vinden zijn). Een concordantie op Finnegans Wake laat zien dat bijna vijftig procent van de tekst bestaat uit doodgewone Engelse woorden, maar de andere helft berust op een vaak dun en voornamelijk fonologisch Engels substraat, hetgeen een bijna eindeloze reeks van complexe woordspelingen oplevert. Zo wordt een foto een ‘fadograph’, in het klagelijke ‘he is noewhemoe. Finiche! Only a fadograph of a yestern scene’ (FW, 7).1 Hier geeft het obsolete woord ‘yestern’ zelf al iets aan van de vergankelijkheid van het vervagende beeld, de ‘scene’ gisteren ‘gezien’. 

In Finnegans Wake, dat zich voornamelijk afspeelt in de droom van de hoofdpersoon, wordt het Wakese (zoals de taal waarin het boek geschreven is wordt genoemd) beschreven als ‘nat language at any sinse of the world’ (FW, 83), waarbij het helpt te weten dat ‘nat’ Deens is voor ‘nacht’ (en in het Deens wordt uitgesproken als het Engelse ‘not’), en dat in de wereld van Joyce ‘woord’ en ‘wereld’ elkaar voortdurend overlappen: Joyces werkelijkheid is een louter verbale en zijn boek ‘is told in sounds in utter that, in signs so adds to, in universal, in polygluttural, in each auxiliary neutral idiom, sordomutics, florilingua, sheltafocal, flayflutter, a con’s cubane, a pro’s tutute, strassarab, ereperse and anythongue athall’ (FW, 117). In de knappe vertaling van Henkes en Bindervoet: ‘Het wordt verteld in klanken ten uiting dat, in tekens daaropdat, in het universaal, in het polyglutturaal, in elk neutraal hulpidioom, sordomutiek, florilingua, sheltafocaal, knibbelknuppels, een cons cubaans, een profs tutut, straatbengels, oerpercies en wat voer taal den oak’. In deze beschrijving vindt men onder veel anders ook een belangrijke brontaal vermeld: het ‘shelta’, Iers zigeuner-engels waarin Keltisch, Romany en Engels verweven zijn. De taal waarin FW is geschreven wordt zo een hybride mengeling, een macaronische verweving van talen en dialecten waarin eindeloos polyglot wordt gewoordgrapt. 

Het Wakese is een taal verzonnen door de man die het grappig vond dat hij net zo heette als Freud (want ‘vreugde’ is ‘joy’). Joyce begon er al heel vroeg aan, want vanaf zijn eerste literaire werk speelt hij al op de wijze van Finnegans Wake met de taal. In de kleine dichtbundel Chamber Music (1907 – in Finnegans Wake wordt de titel verbasterd tot ‘shamebred music’) eindigt het titelloze vijftiende gedicht met het woord ‘innumerous’, dat weliswaar erg waarschijnlijk klinkt maar toch echt geen Engels is. Het is een vermengeling van ‘innumerable’ (ontelbaar) en ‘numerous’ (veelvuldig), en verwijst waarschijnlijk ook nog eens naar het Latijnse ‘innumerosus’ dat ‘onmelodieus’ betekent. Joyces ‘Engels’ is eigenlijk altijd al een soort Wakese geweest, en de moeilijkheidsgraad van Finnegans Wake is vooral het gevolg van de tekstdichtheid ervan, en de afwezigheid van een duidelijke verhaallijn. Grote delen van Ulysses zijn net zo moeilijk toegankelijk als alle bladzijden van Finnegans Wake, zoals dit fragment uit het einde van de veertiende episode, ‘Oxen of the Sun’, van Ulysses duidelijk maakt: ‘Slung her hook, she did. Here see lost love. Walking Mackintosh of lonely canyon. Tuck and turn in. Schedule time. Nix for the hornies. Pardon? Seen him today at a runefal? Chum o’ yourn passed in his checks? Ludamassy! Pore piccaninnies! Thou’ll no be telling me thot, Pold veg! Did ums blubble bigsplash crytears cos fren Padney was took off in black bag? Of all de darkies Massa Pat was verra best. I never see the like since I was born. Tiens, tiens, but it is well sad, that, my faith, yes. O, get, rev on a gradient one in nine. Live axle drives are souped. Lay you two to one Jenatzy licks him ruddy well hollow. Jappies? High angle fire, inyah! Sunk by war specials. Be worse for him, says he, nor any Rooshian. Time all.’ 

Hoe moet je Finnegans Wake lezen?
Geert Lernout, een van de weinige echte deskundigen op het gebied van het ontstaan van de tekst van Finnegans Wake zegt in zijn voortreffelijke inleiding James Joyce: Schrijver (Leuven: Kritak 1994), 204-5: ‘Finnegans Wake is een van de moeilijkste boeken die ooit geschreven zijn en men kan betwijfelen of de zeventien jaar die Joyce eraan werkte een wijze investering waren. En hetzelfde geldt voor een lezer ... Voor het verhaal hoef je het niet doen ... Als ieder ding alles wordt, is niets nog de moeite waard ... De taal (of de talen) waarin Joyce Finnegans Wake geschreven heeft, is vaak veel belangrijker dan wat er gezegd wordt. Het ritme en de vorm van de woorden vertellen een eigen verhaal. Daarom is Finnegans Wake een boek zoals de bijbel dat je niet kan lezen, je kan er alleen in lezen.’ 

Wie eraan wil beginnen, doet er goed aan te beseffen dat het een heel vermoeiend boek is, en dat het ook niet echt uitmaakt waar je begint. De tekst loopt namelijk letterlijk rond: de laatste bladzijde eindigt halverwege een zin die op de eerste bladzijde doorgaat. Finnegans Wake lezen is te vergelijken met je bevinden in een te kleine kamer stampvol peuters en kleuters die allemaal luidkeels aan het praten, zingen, en ruziemaken zijn. Iedere flard tekst bestaat uit talloze semantische mogelijkheden, en het is een betrekkelijk willekeurige keuze die kan leiden naar een tijdelijk begrip. Geordend taalgevoel moet worden uitgeschakeld en vervangen door volstrekt ongebonden associatisme. Je leest in FW, 612: ‘of the firethere the sun in his halo cast.’ en dankzij het eropvolgende woord ‘Onmen’ besef je dat er onder meer staat: ‘the father and the son and the holy ghost. Amen.’ Tegelijkertijd weet je, dat iedere interpretatie slechts een gedeeltelijke is, en dat de beroemde tekening van Wittgenstein hier opgaat: je ziet of een eend of een konijn, maar nooit beide tegelijk. Een simpel woord in Wakese als ‘Boudeloire’ (207) staat voor Baudelaire, boudoir, de rivier de Loire, boire (drinken), bouder (pruilen) en boue (modder). Context vernauwt de keuzemogelijkheden, maar je begrijpt Nabokovs oordeel.

Is Finnegans Wake onvertaalbaar?
Natuurlijk niet. Alle taal is vertaalbaar. Wat bedoeld wordt met deze vraag (zo vaak gesteld en negatief beantwoord in niet-Joyceaanse kringen) is: wat moet je in ieder geval doen om een goede vertaling van Finnegans Wake te krijgen. Die vraag levert een betrekkelijk eenvoudig lijstje criteria op. 

Voor woordgrappen moet een Nederlandstalig equivalent worden gevonden. Dit valt niet mee, want in het Engels wordt voortdurend gespeeld met homoniemen, er is geen woordspeliger cultuur dan de Britse (en Ierse) – tot vervelens toe – en de woordgrappen zijn vaak van verbluffend hoog cultureel niveau. Zo herinner ik mij een kop in de bepaald niet hoog-culturele Daily Star toen Hugh Grant betrapt was met een dame van lichte zeden genaamd Divine: ‘To Err is Human’, waarin niet alleen werd verwezen naar de maar al te menselijke Hugh Man, maar ook naar een distichon van Alexander Pope dat besluit met ‘to forgive, divine’. Ten tweede moeten Joyces leitmotive worden aangehouden. De tekst wemelt van de thematische herhalingen, zowel in een ingewikkeld spel met de initialen van de twee belangrijkste personages van de roman HCE en ALP die in talloze woordreeksen voorkomen, als in een steeds terugkerend patroon van klanken, waarvan ik hieronder een voorbeeld zal geven. Tot slot moet Joyces spel met ‘vreemde’ talen worden gevolgd, net als zijn spel met sub-varianten van het standaard Engels. Als de doeltaal Nederlands is, moet dat spel ook naar het Nederlands worden doorvertaald.

Wat hebben Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet gedaan?
Om met dat laatste te beginnen, zij hebben op briljante wijze en stelselmatig het Nederlands dat in Finnegans Wake aanwezig is omgezet in Engels Iers, en het terecht niet gemakzuchtig laten staan. Joyces spel met Frans, Duits en nog wat talen kan natuurlijk vaak wel worden gehandhaafd, want dat zijn ook voor ons ‘vreemde’ talen. Daarnaast hebben Henkes en Bindervoet steeds Joyces sub-standaard en dialectisch Engels omgezet in een passend Nederlands equivalent. Zo wordt een Schotse frase bij hen een Friese. Wanneer we dus op p. 77 ‘rookworst’ en ‘forkenpootsies’ tegenkomen in het Engels maken zij daarvan: ‘smooksaucijsjes’ en ‘krubbientjes’ (het laatste een slimme verbastering van het Ierse ‘crubbeen’ dat varkenspootjes betekent) en op dezelfde bladzij wordt ‘javel also’: ‘yessuur aswel’. 

Engelse woordgrappen worden met wisselend succes gepareerd, maar ieder succes is in deze ongelooflijk woorddichte tekst op zich zo knap dat men wat niet is gelukt graag vergeeft. Enkele voorbeelden: Joyce verwijst vaak naar zijn eigen eerdere werk zodat A Portrait of the Artist een verrassende rentree maakt als ‘a poor trait of the artless’ (114, sluw vertaald als ‘een pover farcet van de knutselaar’). In een nostalgische terugblik verwijst de frase ‘the flushpots of Euston and the hanging garments of Marylebone’ (192) naar de vleespotten van Egypte en de hangende tuinen van Babylon. Hier vallen klankecho’s weg in het Nederlands: ‘de pispotten van Euston en de hangende kleren van Marylebone’. Waarschijnlijk zijn hier de vertaalproblemen bijna onoverkomelijk, en is het al genoeg als een deel van de associatie wordt gepakt, net als in het ondoenlijke ‘Doublends Jined’ (20) waarin ‘Dublin’s giant’ en ‘double ends joined’ worden gecombineerd in een verwijzing naar de hoofdpersoon van Finnegans Wake en het feit dat de begin- en eindzinnen syntactisch in elkaar overlopen. ‘Dubbeleindse Knoers’ dekt dit maar zeer gedeeltelijk af. Helemaal moeilijk wordt het met literaire verwijzingen, zoals wanneer Joyce zijn tegenhanger Wyndham Lewis citeert door diens studie over ruimte en tijd (‘space and time’), getiteld Time and Western Man, te verbasteren tot ‘Spice and Westend Woman’ (292). ‘Spijs en Westend Vrouw’ schiet tekort. Daarentegen is in het lijstje hoofdstukken van Ulysses, Joyces versie van ‘Nausikaa’ (‘Naughtsycalves’, 229) briljant gedaan. In dat hoofdstuk laat Gerty zich tot ver onder de rokken kijken door een zich verlustigende Bloom (inderdaad, ‘naughty calves’, stoute dijbenen), en in de vertaling wordt dat ‘Nou zie ik’t ja’. Een enkele keer wordt geheel in de geest van het origineel doorgeassocieerd. Tot mijn grote vreugde zag ik dat de bladzijde waarin twee titels van Laurence Sterne voorkomen (621), niet alleen ‘our joornee saintomichael’ mooi wordt benaderd met ‘onze rijze sintemichiele’ maar A Sentimental Journey nog eens extra wordt toegevoegd aan Tristram Shandy wanneer Joyces ‘Or the birds start their treestrum shindy’ wordt aangevuld met ‘of de vogeltjes hun triestern shanty beginnen met zangtimentale krijs’.

Op woordniveau is hard gewerkt, en dat moet met een tekst als deze ook. Joyce zelf was voornamelijk op dat niveau bezig, en bleef maar betekenislagen toevoegen in de vele jaren waarin hij aan het manuscript werkte. Het concordante vertalen (wat ik hier het niveau van de weerkerende frase of leitmotiv noem) heeft weer een eigen problematiek, en heeft (heb ik de indruk) minder aandacht gekregen. 

Niet, uiteraard, waar het Joyces spel met de initialen betreft. Vrijwel iedere ‘HCE’ is opgepakt, en men begrijpt waarom de vertalers Joyces letters hebben veranderd in ‘HKI’. Daarmee hebben ze problemen met een in het Nederlands te spaarzaam voorkomende ‘C’ opgevangen. HCE (hier: HKI) is de stad Dublin in ‘Howth Kasteel in Immelanden’ (3), is ook een grotbewoner in ‘homelike cottage of elvanstone’ (79, deels opgepakt door de vertalers met ‘krot uit hout van iepen’), is een huizenbouwer in ‘deze man van hop, kalksement en inbouwwerken’ (4), en een zakenman in zijn ‘hoogacht kommerzio’s ijzersterkte’ (264) en ‘He’ll Cheat E’erawan’ (‘Hij Kloot Iedereen’, 46). Hij is ook een echt mens ‘Humaan, ingebrekebeen en kwijtgescholden’ (58) en een heilige (‘Iccolo Hagios Krisman’, 480) en vertegenwoordiger van de High Church of England (‘de Hoge Kerk van Inghilterra’, 36), een chemische samenstelling ‘H2 K I3’ (95), en vader (‘Haveth Childers Everywhere’, mooi vermaakt tot ‘Hebbet Kinders Inallehoekengaten’, 535).

Moeilijker is het, om de muzikale patronen van die leitmotive in de tekst te onderkennen en te imiteren. Heel Finnegans Wake is citaat en echo, en een betrekkelijk beperkt aantal klankpatronen wordt steeds varierend herhaald, zoals in: ‘the seim anew (215) ... she’ll meet anew (226) ... The same renew (226) … And Sein annews (277) ... This aim to you (510) … The sehm asnuh (620).’ Zo’n reeks lukt niet altijd: ‘Beginsgelijks, vanhetsalfdenanu ... ontmoet zij nogeens ... Van hetzelfde hernieuw ... En des Seins gelijks ... Eénschotlijks en van schietzelfde voor u! ... Van het sehmfde asnuhw.’ Daarentegen gaat op woordniveau de intertalige woordspeling doorgaans voortreffelijk, zoals een simpel voorbeeld moge aangeven: Joyces spel met het Duitse ‘Bildung’ en het Engelse ‘building’ wanneer HCE huizen opeen stapelt in de frase ‘buildung supra buildung’ (4) wordt met een slimme verwijzing naar een binnnenkort ook alweer wegbezuinigd educatief onderscheid ‘bovengebouw supra ondergebouw. Aptroniemen (‘sprekende namen’ als ‘Gladeys’, 387, waarbij het onmogelijk is ook die blije ogen erin te houden en ‘Gladijs’ mooi genoeg is) vormen een lastiger probleem, en ook bij kinderliedjes waarvoor in onze cultuur gewoon geen enkel equivalent bestaat moet men de hoop opgeven. Des te verheugender is het dat waar het wel kan, ook direct is toegeslagen zoals in de volgende passage:

Shize? I should shee! Macool, Macool, orra whyi deed ye diie? of a trying thirstay mournin? Sobs they sighdid at Fillagain’s chrissormiss wake, all the hoolivans of the nation, prostrated in their consternation and their duodisimally profusive plethora of ululation. There was plumbs and grumes and cheriffs and citherers and raiders and cinemen too. And the all gianed in with the shoutmost shoviality. Agog and magog and the round of them agrog. To the continuation of that celebration until Hanandhunigan’s extermination! Some in kinkin corass, more, kankan keening. Belling him up and filling him down. He’s stiff but he’s steady is Priam Olim! (6)

Hierin zitten verwerkt, onder andere, de volgende liedjes: Pretty Molly Brannigan (‘Arrah, why did ye die?’) Finnegan’s Wake, Hooligan’s Christmas Cake (‘There were plums and oprunes and cherries / Raisins and currants and cinnamon too’), Johnny I hardly knew you (‘with drums and guns and guns and drums’), Phil the Fluter’s Ball (‘and they all joined in with the utmost joviality’) en Brian O’Linn. Ga er maar aan staan. Dit maken Henkes en Bindervoet ervan: 

Shnit? Als een paal boven theewater! Macool, Macool, ai ai, waarom bestu sneven? op een moeie mondorstdagmorguen? Snikken verzuchteten zij bij Kannekeeks’ kerstofverse wake, alle hoolivans der natie, geprosterneerd in hun consternatie en hun duodecibale overvloedige overmaat aan lamentatie. Er was frambowling en fuiven en fluiten en flippen en romijnen en appelchinezen ook. En ‘tal maakte het reuze gezwellig met de luiderste sjovialiteit. Agogo en magogho en het hele zoopzoodje agroggo. Op de kontinuatie van die illuminatie tot Hanenhunnigans extirpatie! Sommigen in klinkling kooras, meer, op klanklang klaaglijk. Knappen hem op en leggen hem af. Hij’s teut maar hij’s stabiel dat istie Priamas Olim!

Alleen al om die verwijzing naar ‘Egidius waar bestu bleven’ verdient deze vertaling de hoogste prijs der vaderlandse letteren.

Salman Rushdie heeft gezegd dat het onjuist is aan te nemen dat er in een vertaling altijd iets verloren gaat: ‘It is normally supposed that something always gets lost in translation; I cling, obstinately, to the notion that something can also be gained’ (twee keer, in Imaginary Homelands, Granta Books 1991, 17; en in Shame, Jonathan Cape 1983, 29). Dat geldt zeker voor de niet-Engelstalige lezer, die dankzij de vele vondsten met beter begrip aan het herlezen kan gaan. Iedere vertaling is een gedeeltelijke, zeker in een tekst als Finnegans Wake. Henkes en Bindervoet hebben hun deel meer dan geleverd. Nu wij nog, de nieuwe lezers van een van de meest fascinerende en frustrerende boeken van de wereldliteratuur, dwergen op schouders van twee eigenzinnige reuzen.

 

Noot
1 Alle verwijzingen naar de tekst van Finnegans Wake zijn naar de pagina in de gestandaardiseerde editie. De typografisch razendknappe editie van Athenaeum - Polak & Van Gennep is erin geslaagd het Engelse origineel op linkerbladzijden en de Nederlandse vertaling op de rechterbladzijden gelijk op te laten lopen.