Onvertaalbaar toch vertaalbaar    11-17

Over de hype van de Wake

Jack van der Weide

Nog geen week na het verschijnen van de Nederlandse Finnegans Wake had Rob de Graaf in de Volkskrant-column ‘Kritiek op kritiek’ al een eerste balans opgemaakt. Op grond van de drie daadwerkelijke recensies die op dat moment gepubliceerd waren signaleerde De Graaf een gebrek aan begrip bij de recensenten, dat ze probeerden te compenseren met een uitgebreid vertoon van betrokkenheid bij Joyce. ‘On’ zou het regerend voorvoegsel in de recensies zijn: Finnegans Wake was onleesbaar, onbegrijpelijk, onvertaalbaar, de vertalers zouden een onmenselijke prestatie hebben geleverd. Retorisch vraagt De Graaf zich daarom af of het boek dan ook onbespreekbaar is, of het onmogelijk is om een heldere analyse van het boek te geven of een systematische poging tot het begrijpen van de gehanteerde vertaalmethode te ondernemen.

Maar hoe recenseer je een boek als de Nederlandse Finnegans Wake, een omzetting van een klassiek werk van bijna mythische proporties, van een boek dat op nummer zevenendertig stond van de top honderd van de twintigste eeuw, en dat tegelijkertijd zo hermetisch is dat het desalniettemin maar door zeer weinig mensen gelezen zal zijn? Geen recensent zal het aandurven om het boek expliciet af te kraken, al begrijpt hij of zij er wellicht helemaal niets van – bij een nieuwe Nederlandse vertaling van Hamlet of de Divina Commedia zal ook geen onvertogen woord over het origineel vallen (‘deze vertaling maakt duidelijk dat Dante als schrijver zwaar overschat is’). Toen in 1994 de tweede Nederlandse vertaling van Ulysses door Paul Claes en Mon Nys verscheen, hadden de critici het een stuk makkelijker: er lag al een Nederlandse vertaling waarmee men deze versie kon vergelijken, en bovenal was het boek zowel in het origineel als in het Nederlands leesbaar en te begrijpen. 

In de tweede helft van de jaren negentig worden de eerste tekenen zichtbaar dat er aan een Nederlandse Finnegans Wake wordt gewerkt. In de tijdschriften Yang, Dietsche Warande en Belfort en Bzzlletin staan voorpublicaties, en er verschijnen enkele interviews met de vertalers. In de Volkskrant van 3 oktober 1997 verklaren zij profetisch dat Nederlandse lezers over vijf jaar een Nederlandse Wake tegemoet mogen zien. Tenminste, ‘als de omstandigheden meezitten’, en dat zitten ze op dat moment niet zo. Uitgevers en geldschieters zijn er niet erg happig op om zich in het project te storten: Finnegans Wake lijkt een voor vertalers nauwelijks te nemen vesting, Robbert-Jan Henkes en Eric Bindervoet zijn niet direct de meest voor de hand liggende namen om de klus te klaren (‘Henkes en Bindervoet hebben de naam grappenmakers te zijn’) en Stephen Joyce, kleinzoon van de schrijver, werkt al helemaal niet mee. Een jaar later blijkt in een interview in Bzzlletin dat De Bezige Bij het heeft laten afweten en dat ook de onderhandelingen met Querido allesbehalve voorspoedig verlopen. Toch komt uit beide gesprekken naar voren dat het enthousiasme bij de vertalers zeker niet geluwd is en dat ze gestaag verder gaan met hun werk. Het regerend voorvoegsel ontbreekt in beide interviews niet: Willem Kuipers heeft het in de Volkskrant over ‘dit “onvertaalbare boek”’, Bindervoet zelf in Bzzlletin over ‘een onvergelijkelijk boek’.

Hierna verschijnen geen voorpublicaties meer, vooral om problemen met Stephen Joyce te vermijden. Dat het project echter bepaald nog geen stille dood is gestorven valt op te maken uit optredens van Henkes en Bindervoet voor de VPRO-radio en in den lande, uit teksten van hun hand die al dan niet met Joyce te maken hebben, en uit artikelen in de Gnantwerp Gazette, het huisorgaan van het Antwerpse James Joyce Centrum. In januari 2002 staat in De Morgen een interview met de vertalers dat geheel aan Finnegans Wake is gewijd en waarin te lezen is dat zij ‘op dit ogenblik de laatste hand [leggen] aan hun vertaling van Joyces onmogelijke boek’. Naast ‘onmogelijk’ wordt Finnegans Wake meteen ook maar als ‘onleesbaar’ en ‘onvertaalbaar’ bestempeld, waarmee de toon gezet is voor de publicaties die komen gaan. De onderwerpen die aan bod komen zullen eveneens diverse malen in andere interviews terugkeren. Dat het idee voor de vertaling voortkwam uit het plan voor een roman over een museum in Zürich, waar een Nederlandse vertaling van Finnegans Wake niet mocht ontbreken. Waarom het boek toch niet onvertaalbaar is, en hoe je als vertaler te werk dient te gaan. Wat er gebeurd is met Nederlandse of op het Nederlands geënte woorden in het origineel. Dat er al een Franse en twee Duits vertalingen bestaan (in latere interviews zullen ook nog een Japanse en een Georgische opduiken). En dat dankbaar gebruik is gemaakt van de expertise van het Antwerpse James Joyce Centrum. Naast het interview verschijnt de Nederlandse versie van de eerste alinea’s.

Een mini-interview met Henkes voor Elsevier eind maart (‘Is Finnegans Wake niet een volkomen onbegrijpelijk boek?’) is de voorbode van de stroom publicaties die in april losbarst. Signalementen in Algemeen Dagblad, NRC Handelsblad en Spits; interviews in Trouw, De Standaard, De Groene Amsterdammer en NRC Handelsblad; recensies in de Volkskrant, NRC Handelsblad, Het Parool, De Morgen, De Groene Amsterdammer, De Standaard der Letteren en Vrij Nederland; en voorbeelden uit de vertaling, al dan niet vergezeld van het origineel, in Trouw, de Volkskrant en NRC Handelsblad. Daarnaast is het onmogelijk geworden om in artikelen over vertalen niet aan de Nederlandse Wake te refereren, meer of minder diepgaand. 

Zoals Rob de Graaf in het hierboven geciteerde commentaar opmerkt, kenmerken de drie recensies in Het Parool, NRC Handelsblad en de Volkskrant zich door een zekere machteloosheid. Kees Tamboer is in Het Parool het meest negatief. Hij zet indirect (en in feite als enige recensent) zijn vraagtekens bij het origineel, dat hij weliswaar consciëntieus maar ook met een zeker dédain probeert te beschrijven: ‘Waar gaat het eigenlijk over?’ Joyce wordt tot tweemaal toe ‘Jimmy’ genoemd, en de illustratie bij het artikel is veelbetekenend César Abins portret van Joyce als vraagteken uit 1932. Het is niet verwonderlijk dat de vertalers van een dergelijk boek er niet positief vanaf komen: ‘De twee dachten dat ze Finnegans Wake wel in vijf jaar konden overzetten.’ Tamboer geeft in de slotalinea’s van zijn stuk een paar voorbeelden uit de vertaling, is duidelijk niet enthousiast (‘Ja? Nou nee’; ‘Iets beter? Mwaw’) en eindigt zijn stuk in stijl, twijfelend en met een vraagteken: ‘Tja. Wie wil?’ 

Waar Tamboer het in de ironie en het understatement zoekt, vallen in de recensie van Piet Meeuse voor NRC Handelsblad juist de hyperbolen en superlatieven op – reeds in de titel, ‘Een oceaan van verklankte waanzin’, en de ondertitel, waar Finnegans Wake ‘de verbale orgie van James Joyce’ wordt genoemd. In de eerste alinea is vervolgens sprake van ‘het onleesbaarste meesterwerk van de twintigste eeuw’ en ‘een duister monument van verbale acrobatiek, verwoestende humor en taalmuziek’, in de tweede van ‘een ongenaakbare toren van Babel’ en ‘het literaire equivalent van een lsd-trip’, en dit gaat zo door. Meeuse in enthousiast, dat is duidelijk, en zijn enthousiasme geldt zowel het origineel als de vertaling. Verder valt op dat de recensie het discours van het te recenseren object overneemt: Meeuse maakt gebruik van al dan niet meertalige woordspelingen (‘Hiep hype hoera’, ‘heiligehuisjesmelker James Joyce’), neologismen (‘verdwaaltaal en dubbeltongs droommuziek’), literaire allusies (‘Gilgamesj en Enkidu hebben de reus Humbaba verslagen’) en zelfs beeldspraak die op water betrekking heeft: ‘hier stroomt de literatuur uit in een oceaan van verklankte waanzin’, een ‘zee van taal, waarin van alles langsflitst en voorbijstroomt’, een ‘ziedende taalzee’ met ‘schuimende bladzijden’. Verder is Finnegans Wake ontoegankelijk, onvertaalbaar (2x), onleesbaar (2x), ongenaakbaar, onmogelijk (3x), onverteerbaar, onweerstaanbaar, en onbedaarlijk grappig.

Meeuse bekent slechts een beperkt begrip van Finnegans Wake te hebben, maar geeft aan dat het desalniettemin zeer goed mogelijk is om van het boek te genieten, zeker nu er een Nederlandse versie is. Willem Kuipers komt in de Volkskrant tot een wat bedruktere conclusie: in het origineel kwam hij nooit verder dan een paar bladzijden, en hoewel de Nederlandse vertalers een naar zijn mening ‘onmenselijke prestatie’ hebben geleverd, heeft dit hem niet echt verder geholpen en heeft hij er nu alleen maar een probleem bij. Meer nog dan Meeuse maakt Kuipers van zijn recensie een persoonlijk verhaal, een verslag van zijn falen als lezer van Finnegans Wake en dus zijn onmacht als recensent. Hij geeft toe de vertaling in feite niet te kunnen beoordelen, maar dekt zich daarbij wel in tegen mogelijke verwijten. Daartoe wordt zelfs een ontmoeting met Borges in Dublin van stal gehaald: ‘Borges, groot bewonderaar van Joyce, zei mij gedecideerd: ‘Finnegans Wake, dat is niet te doen.’’ En wie zou Borges tegen durven spreken? Was het vertaalfragment bij de recensie van Piet Meeuse duidelijk positief gemotiveerd, de ‘proeve van vertaling’ in de Volkskrant heeft als functie ‘veel nodeloos gezeur […] te voorkomen’. De lezer mag de vertaling zelf beoordelen, maar helemaal eerlijk is dit niet. Het fragment in NRC Handelsblad is een korte, toegankelijke passage uit hoofdstuk I.8, Kuipers kiest voor het uitermate gecompliceerde begin van hoofdstuk I.3, met lange zinnen en veel eigennamen.

De recensies van Tamboer, Meeuse en Kuipers staan alledrie in de kranten van 12 april, de eerste dag dat de Nederlandse Finnegans Wake in de boekhandels ligt. Dit zou voor een deel de genoemde indruk van machteloosheid kunnen verklaren – er was haast bij, de auteurs hadden maar weinig tijd om zich te prepareren. De recensies die een à twee weken later verschijnen maken een meer weloverwogen indruk en zijn daarom niet op alle punten met de eerste drie te vergelijken. Het duidelijkst is in dit geval bij het stuk van Dirk Van Hulle in De Morgen: Van Hulle is een door de wol geverfde Joyceaan, werkzaam bij het Antwerpse James Joyce Centrum, die de vertalers al jaren op de voet heeft kunnen volgen. Zijn recensie vertoont mede daardoor trekjes van een wetenschappelijke beschouwing, compleet met citaten van taal- en vertaalkundigen, termen als ‘foreignizing strategy’ en ‘transmissional departures’, en titels van secundaire literatuur over Finnegans Wake. Van Hulle analyseert het vervormingsproces van de taal dat Joyce toepast en gaat vervolgens in op de wijze waarop Henkes en Bindervoet met twee effecten van dat vervormingsproces zijn omgegaan.

Christine D’haen is in De Standaard der Letteren aanmerkelijk minder positief dan Van Hulle. De kern van haar betoog is dat de vertalers weliswaar alle lof verdienen voor hun prestatie op zich, maar dat er desalniettemin wel het een en ander op hun specifieke keuzes valt af te dingen: ‘Vaak moet je naar het Engels grijpen om het Nederlands te begrijpen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn.’ In die zin sluit haar recensie aan bij die van Willem Kuipers, zij het dat D’haen haar kritiek meer onderbouwt en zich niet bij de vermeende onleesbaarheid van het boek neerlegt. Ze lardeert haar recensie met voorbeelden, geeft aan wat er in het Engels staat en constateert in de meeste gevallen dat de vertaling in haar ogen geen recht doet aan het origineel. Uiteindelijk komt D’haens conclusie min of meer overeen met die van Kuipers: ‘In plaats van dit ene onmogelijke boek hebben we er nu twee’.

Ook Graa Boomsma’s beschouwing in De Groene Amsterdammer lijkt enigszins op een hierboven al besproken recensie, die van Piet Meeuse in NRC Handelsblad. Net als Meeuse is Boomsma zeer enthousiast over de ‘uitdagende vrijworstelvertaling’ en schenkt hij veel aandacht aan de humor in het boek en aan het spel- en puzzelelement, maar met uitgebreide voorbeelden en zonder in woordspelerij te vervallen. Boomsma plaatst Finnegans Wake daarnaast nadrukkelijk binnen het gehele oeuvre van Joyce, wat verhelderend werkt en het boek minder obscuur en atypisch maakt. Zo wordt het motief van de glurende Earwicker in Phoenix Park verbonden met voyeuristische scènes in andere boeken van Joyce, en biedt de fabel van ‘The Ondt and the Gracehoper’ aanknopingspunten naar de kritiek die de auteur naar aanleiding van zijn laatste boek kreeg van collega’s, vrienden en familie. Met die kritiek, begint en eindigt Boomsma’s stuk, wat een prettige en niet geforceerde cirkelstructuur oplevert. Niet alleen is een dergelijke structuur toepasselijk in het kader van Finnegans Wake, maar bovendien wordt op die manier het inmiddels bekende refrein van de vermeende onleesbaarheid gethematiseerd.

Hoewel de ondertitel even anders doet vermoeden (‘Moeilijk boek! Maniakaal wereldwonder eindelijk vertaald’), heeft ook Hafid Bouazza in Vrij Nederland de tijd en moeite genomen die nodig is voor Finnegans Wake. Zijn slotsom na een maand studie is tevens de titel van zijn stuk: ‘Finnegans Wake ís leesbaar’. Bouazza geeft een brede, doorwrochte en intelligente analyse van het boek, waarin echter nog maar weinig ruimte voor de vertaling overblijft. Het boek is ‘bewonderenswaardig genoeg’ in het Nederlands vertaald door Bindervoet en Henkes, en ‘de vertalers verdienen een ovatie’. Daar blijft het bij, afgezien van de citaten die afwisselend in het Engels en het Nederlands worden gegeven. Voor wie inzicht wil krijgen in het boek is Bouazza’s stuk een goede inleiding, maar de redenen voor zijn positieve oordeel over de vertaling blijven impliciet. Speciale aandacht krijgen theologische thema’s en motieven, van de alomtegenwoordige zondeval tot verwijzingen naar de koran en Mohammed. Bij Bouazza verder nauwelijks persoonlijke ontboezemingen, Joyceaanse woordspelingen of op water gebaseerde beeldspraak; het voorvoegsel ‘on’ is afwezig.

De interviews met Henkes en Bindervoet die rond de publicatiedatum verschijnen, komen voor een deel in de plaats van recensies. Het gesprek met de ‘hertalers’ in Trouw wordt voorafgegaan door een vertaalfragment (het begin van hoofdstuk I.4) en gaat in op de oorsprong van de vertaling, op het al dan niet leesbaar en vertaalbaar zijn van het boek, op Nederlandse elementen bij Joyce, en op specifieke vertaalproblemen. Uitgebreide aandacht krijgt de prankquean Grace O’Malley uit hoofdstuk I.1, aanvankelijk, en via allerlei omwegen ook definitief, als ‘loersloerie’ vertaald. De toon van de interviewer annex recensent is positief. Dit geldt eveneens voor het interview in De Standaard, waar Eva Berghmans zich hoofdzakelijk beperkt tot het proces van het vertalen. Zij doet geen poging om de eventueel onwetende lezer in het boek in te wijden, anders dan door het gebruiken van de term ‘het boek der boeken’ en het geven van een korte maar adequate beschrijving van het taalgebruik. Aan het einde van het interview mijmeren de vertalers al optimistisch over een tweede druk, waarin een lijst met errata op grond van lezerssuggesties zou kunnen worden toegevoegd.

Uit het stuk van Joris van Casteren voor De Groene Amsterdammer komen Henkes en Bindervoet als vertalers van Finnegans Wake aanvankelijk tamelijk onwaarschijnlijk over, maar gaandeweg het gesprek wordt de combinatie steeds minder ongerijmd: ‘We hebben onze lul-maar-raak-stijl teruggevonden in Finnegans Wake: lange zinnen, altijd genoeg plaats om erin te zetten wat de ander eraan toevoegt, we hoeven zelden te kiezen, het kan allemaal’. Van Casteren probeert vervolgens om deze stijl in het interview te vangen. Henkes en Bindervoet praten door elkaar, springen van de hak op de tak en maken grapjes, maar worden steeds serieuzer als het om Joyce gaat. Aan het slot wordt gerefereerd aan de moeizame onderhandelingen met Stephen Joyce. Deze laatste komt zelf aan het woord in een inzet bij het gesprek met de vertalers in NRC Handelsblad. Hij draait het voor Joyceanen bekende verhaal af dat Finnegans Wake uniek is en niet vertaald kan worden, en dat versies in andere talen daarom ‘adapties’ moeten heten. In het interview zelf komen (naast Stephen Joyce) de achtergrond van de twee vertalers, de wordingsgeschiedenis van de vertaling, Nederlandse woorden en woordspelingen, en de 1283 tekstvarianten aan de orde. Bindervoet vat het boek samen als ‘de wereldgeschiedenis opgevat als roddelcampagne’ en ‘kastelein is getrouwd met rivier – een echt familieboek’. De lezer wordt aangeraden met hoofdstuk twee te beginnen, niet te proberen alles woord voor woord te begrijpen, en zich onder te dompelen in de Nederlandse tekst: ‘de vertaling is de gebruiksaanwijzing’.

Op 26 april 2002 komt ‘Finnegan’s Wake’ (met apostrof) op nummer 7 binnen in de boekentoptien van HP/De Tijd – waarschijnlijk het beste bewijs dat deze lijst niet op grond van verkoopcijfers wordt samengesteld, maar ook een indicatie van de impact die het boek in de tweede helft van april in Nederland heeft. Joyce is in het nieuws, meer nog dan in 1994 bij de tweede Nederlandse Ulysses. Henkes en Bindervoet doen meer aan promotie dan Claes en Nys indertijd, en zijn daarnaast extraverter en daarmee mediagenieker. Maar belangrijker is de status van Finnegans Wake als een onleesbaar en onvertaalbaar boek, waarin zij een barstje lijken te hebben geslagen. ‘Finnegans Wake toch vertaalbaar’, kopt treinkrant Spits op 12 april, alsof Henkes en Bindervoet na jaren van intensieve studie tot die conclusie zijn gekomen: ‘Twee Nederlandse vertalers hebben een boek omgezet in het Nederlands dat als onvertaalbaar bekendstond: Finnegans Wake (1939) van de Ierse schrijver James Joyce’. Het voorvoegsel ‘on’ speelt in de verschillende beschouwingen inderdaad een grote rol, maar wordt gecomplementeerd door termen als ‘toch’ en ‘eindelijk’: onvertaalbaar, maar toch vertaald; onleesbaar, maar eindelijk te lezen.

  

Bibliografie
Onderstaande lijst is ongetwijfeld niet compleet. In tijd is de grens getrokken bij 1 mei 2002, terwijl ik me om vooral praktische redenen heb beperkt tot landelijk verschijnende Nederlandse en Vlaamse dag- en weekbladen. Daarnaast zijn publicaties weggelaten waarin slechts in het voorbijgaan aan de Nederlandse Finnegans Wake wordt gerefereerd. Opgenomen zijn in ieder geval alle in het voorgaande artikel genoemde recensies, interviews, voorpublicaties, beschouwingen et cetera.

Van den Bergh, T., ‘Verwacht’, Elsevier, 30-3-02.

Berghmans, Eva, ‘Zeven jaar onder een waterval van woorden. “Finnegans Wake” eindelijk in het Nederlands vertaald’, De Standaard, 12-4-02.

Boomsma, Graa, ‘Lustsluiper in Fenix Park’, De Groene Amsterdammer, 27-4-02.

Bouazza, Hafid, ‘Finnegans Wake ís leesbaar. Moeilijk Boek! Maniakaal wereldwonder eindelijk vertaald’, Vrij Nederland, 20-4-02.

Van Casteren, Joris, ‘De Wake is af!’, De Groene Amsterdammer, 13-4-02.

D’haen, Christine, ‘Een dubbele toren van Babel’, De Standaard der Letteren, 25-4-02.

Evenhuis, Arend, ‘Terug naar de rivierenbron’, Trouw, 5-4-02.

‘Finnegans Wake toch vertaalbaar’, Spits, 12-4-02. 

‘Finnegans Wake vertaald’, NRC Handelsblad, 11-4-02.

Fortuin, Arjen, ‘“Het gaat om de klank”’, NRC Handelsblad, 26-4-02.

De Graaf, Rob, ‘Kritiek op kritiek: Finnegans Wake’, de Volkskrant, 18-4-02.

Van Groningen, Joris, ‘Grappen en trappen. In gesprek met Robert-Jan Henkes en Erik Bindervoet’, Bzzlletin 28, 254 (1998), 11-15.

Groot, Ger, ‘Máxima’s wake’, De Groene Amsterdammer, 16-2-02.

Van Hulle, Dirk, ‘Vorige Wake onvertaalbaar, heden vertotaald’, De Morgen, 24-4-02.

Joyce, James, ‘Work In Progress’, Yang 33, 2 (1997), 180-193.

Joyce, James, ‘Finnegans Wake’, Dietsche Warande en Belfort 142, 4 (1997), 477-482. 

Joyce, James, ‘Finnegans Wake 1.2’, Bzzlletin 28, 254 (1998), 16-17. 

De Klerck, Hanneke, ‘Geheimst van Bronneloosheid. Vertalen blijft “een kwestie van kiezen”’, de Volkskrant, 11-4-02.

Kuipers, Willem, ‘“Het is eigenlijk één groot kletsverhaal”. Henkes en Bindervoet verdietsen “Finnegans Wake”’, de Volkskrant, 3-10-97. 

Kuipers, Willem, ‘Taal op de grens van waken en slapen. Vertaling van “Finnegans Wake” is geweldige, onmogelijke prestatie’, de Volkskrant, 12-4-02.

Meeuse, Piet, ‘Een oceaan van verklankte waanzin. Finnegans Wake, de verbale orgie van James Joyce, is eindelijk vertaald’, NRC Handelsblad, 12-4-02.

‘Onvertaalbaar toch vertaald’, Algemeen Dagblad, 11-4-02.

De Preter, Jeroen, ‘“Vertaling is beter dan het origineel”. Onvertaalbare “Finnegans Wake” voor het eerst in het Nederlands vertaald’, De Morgen, 17-1-02.

Steinz, Pieter, ‘Schrijven is grappen. Gesprek met de vertalers van ‘“Finnegans Wake”’, NRC Handelsblad, 26-4-02.

Tamboer, Kees, ‘Mazachtkus, memmerimmermij! Tot thuizijndjijhier’, Het Parool, 12-4-02.