De voorbereidingen op de Frankfurter Buchmesse zijn in de Lage Landen in volle gang, want dit jaar zal daar de Nederlandstalige letterkunde centraal staan. De vorige keer dat Nederland en Vlaanderen eregast waren op de Duitse boekenbeurs was in 1993, en één van de boeken die ter gelegenheid daarvan in het Duits werden vertaald was Harry Mulisch’ Het stenen bruidsbed (1959). Volgens uitgeverij Suhrkamp was Mulisch erin geslaagd met dit relaas over het bombardement op Dresden ‘reeds in 1959 een oorlogsroman te schrijven, die de Schuldaufrechnungen van de vroegere vijanden onbevreesd terzijde schuift om zo een kennismaking met het leed en de pijn van de oorlog mogelijk te maken’. Bernd Müller concludeerde in 2000 bovendien dat Het stenen bruidsbed voor de betrekkingen tussen Nederland en Duitsland een positieve rol van betekenis had gespeeld.
Deze ontvangst van de roman in Duitsland is in zoverre opvallend, dat het boek er in 1960 al vertaald was, zelfs voor het eerst in heel Europa. De vertaler was Bruno Loets, die ook vertalingen van onder meer Anton Roothaert (Dr. Vlimmen), Felix Timmermans (Adriaan Brouwer) en Ida Simons (Een dwaze maagd als Die Stunde vor Mitternacht) op zijn naam had staan. Zijn vertaling had echter net als de andere bij uitgeverij Nannen ondergebrachte boeken van Mulisch weinig succes gehad. Niettemin werd de eerste versie van Das steinerne Brautbett, zo zou Jean-A. Schalekamp later aan Mulisch schrijven, in 1961 bij de Prix International des Editeurs door de Duitse vertegenwoordigers goed verdedigd. Tot de redenen waarom de schrijver de prijs toch niet kreeg behoorden het lage prestige van zijn Duitse uitgever en Mulisch’ leeftijd: men zei dat hij ‘te jong was, maar: een persoon om in de komende jaren in de gaten te houden’ (geciteerd in Dauzenberg 1989: 242).
Die ‘komende jaren’ zouden tot 1986 op zich laten wachten, toen Mulisch na de lauwe ontvangst van deze eerste vertalingen in Duitsland voet aan de grond kreeg met de vertaling van De aanslag (Van Uffelen 1994). Acht jaar later ontstond na het succes van Die Entdeckung des Himmels behoefte aan vertalingen van Mulisch’ vroegere werk, en onder de nieuwe uitgaven van uitgeverijen Hanser en Suhrkamp was Das steinerne Brautbett; ditmaal niet in de versie van Bruno Loets, maar in een nieuwe vertaling door de beginnende vertaler Gregor Seferens, die in 2000 voor zijn vertaling van De procedure de Else-Otten-Übersetzerpreis zou krijgen.
Waarom besloot Suhrkamp tot een nieuwe vertaling? Waar vertaler Seferens zelf ‘aannam dat de uitgeverij de vertaling van Loets een beetje gedateerd vond’, meende redacteur Hans-Ulrich Müller-Schwefe: ‘Voor zover ik me herinner was de reden voor de nieuwe vertaling dat de oude versie mangelhaft [gebrekkig, DC] werd bevonden.’ Het stenen bruidsbed leent zich niet alleen vanwege de beladen oorlogsthematiek en de belangrijke rol van het boek voor de Duits-Nederlandse verhoudingen voor een vertaalanalyse, maar ook in technisch opzicht, omdat Mulisch’ gewrongen en beeldrijke stijl in dit boek de vertaler tot beslissingen noopt: dienen beknopte en haast ongrammaticale zinswendingen intact te worden gelaten, of moeten ze voor een buitenlands lezerspubliek juist worden vereenvoudigd? En hoe om te gaan met de stijl van de homerische zangen die het bombardement op Dresden beschrijven? Aan de hand van gerichte vergelijkingen zal worden getoond hoe beide vertalers met deze vragen zijn omgegaan.
(Maar zonder emotie)
Het eerste hoofdstuk opent met de Amerikaanse tandarts Norman Corinth, die een uitnodiging voor een tandartsencongres op zijn ontbijttafel vindt. Het congres zal in Dresden worden gehouden, uitgerekend de stad die hij in de oorlog heeft helpen vernietigen, waarbij hij ook vanuit zijn bommenwerper burgers, die hun heil in de Elbe zochten, van het leven beroofde. Deze uitnodiging raakt hem echter zonder dat er emotie bij komt kijken, en daarom noemt Mulisch het openingshoofdstuk ‘(Maar zonder emotie)’. In Loets’ versie staat (Doch ohne Rührung), bij Seferens lezen we (Aber ohne Gefühl). Voor die laatste beslissing valt veel te zeggen, want net als ‘emotie’ heeft ook Gefühl een meer generieke betekenis dan het specifieke Rührung. Reeds in het openingshoofdstuk wil Mulisch de nadruk leggen op het algehele gebrek aan een gevoelsleven bij voormalig piloot Norman Corinth. Dat dit zijn bedoeling is blijkt ook uit de volgende gedachte van Corinth:
(1)
Voelde ik mij maar slecht – dan voelde ik mij.
LOETS: Fühlte ich mich nur schlecht – dann fühlte ich mich doch.
SEFERENS: Fühlte ich mich nur unwohl – dann würde ich mich wenigstens fühlen.
Hier verdient Loets’ weergave van het begrip ‘slecht’, dat immers in verband met ‘voelen’ zowel een ethische als een psychosomatische betekenis kan dragen, de voorkeur tegenover Seferens’ unwohl, waarmee de juist in het geval van een oorlogsmisdadiger zo relevante dubbelzinnigheid verloren gaat. Hoewel Mulisch de paradox zonder verder voegwoord of bijwoord formuleert (‘tenminste’ lijkt in de lucht te zweven), wordt de gedachtegang in Seferens’ formulering door wenigstensduidelijker dan in Loets’ doch.
Een opvallend kenmerk van de stijl die Mulisch in Het stenen bruidsbed aanwendt is het veelvuldige gebruik van bijzinnen. Beide vertalers hebben de neiging in de vaak vrij complexe zinsbouw in te grijpen. Voorbeelden daarvan vinden we tijdens de reis van Corinth:
(2)
Met opgetrokken wenkbrauwen keek hij door het raam, verwonderd, dat zij de enigen waren in de lucht…
LOETS: Er hob die Augen und sah durch die Fenster, erstaunt, weil sie die einzigen in der Luft waren…
SEFERENS: Mit hochgezohenen Augenbrauen schaute er aus dem Fenster und wunderte sich, daß sie die einzigen in der Luft waren…
Loets maakt van de door Seferens letterlijk weergegeven bijwoordelijke bepaling ‘met opgetrokken wenkbrauwen’ een niet helemaal letterlijke en vrij plechtstatige hoofdzin. Seferens geeft juist Mulisch’ deelwoord ‘verwonderd’ met een hoofdzin weer. In het algemeen blijft Seferens bovendien dichter bij de brontekst: in zijn versie staat het raam, net als bij Mulisch, in het enkelvoud en kiest hij het wat meer neutrale verwunderte er sich in plaats van Loets’ vrij sterke erstaunt.
Seferens’ zinsbouw is vaak eenvoudiger dan in het Nederlandse origineel, waar Loets wat behoudender te werk gaat. Een goed voorbeeld daarvan is te vinden na Corinths vlucht:
(3)
Hij wist niet wat er in hem omging, en hij wist het nog steeds niet toen hij op Tempelhof, in West Berlijn, uit de lucht gevallen op het beton stond en over het vliegveld keek:
LOETS: Er wußte nicht, was in ihm umging, und er wußte es noch immer nicht, als er in Tempelhof in West-Berlin, aus der Luft gefallen, auf dem Beton stand und über den Flugplatz blickte:
SEFERENS: Er wußte nicht, was in ihm vorging, und er wußte es immer noch nicht, als er in Tempelhof, in West-Berlin, aus der Luft fiel, auf der Betonpiste stand und über den Flugplatz sah:
Uit Seferens’ versie spreekt een zekere neiging iets minder van de lezer te eisen dan de brontekst doet – zie bijvoorbeeld auf der Betonpiste in plaats van Loets’ letterlijk overgezette auf dem Beton. Deze neiging zorgt er hier en daar voor dat de oorspronkelijke formuleringen verdwijnen. In het volgende voorbeeld heeft Loets de ook aan het Nederlands vreemde ablativus absolutus ‘zijn … benen’ behouden, waar Seferens hem door een hoofdzin vervangt:
(4)
Met iets helblauws tussen spleetjes, zijn dunne broek krankzinnig geworden om zijn benen, loerde Corinth in de verte.
LOETS: Mit etwas Hellblauem in schmalen Spalten, die dünne Hose wie irrsinnig um seine Beine fliegend, spähte Corinth in die Ferne.
SEFERENS: Aus hellblauen Augenschlitzen spähte Corinth in die Ferne, die dünne Hose flatterte wie wahnsinnig um seine Beine.
Beide vertalers hebben in het beeld ingegrepen: in Mulisch’ tekst wordt alleen de broek krankzinnig en moet de lezer zelf bedenken dat het hier om het fliegen danwel flattern van de pijpen gaat. Verder heeft Seferens de voor Mulisch’ stijl typische en door Loets letterlijker weergegeven frase ‘Met iets helblauws tussen spleetjes’ explicieter vertaald.
Hoe zijn beide vertalers meer in het algemeen omgegaan met de beeldrijkdom van Mulisch’ taalgebruik? Enige voorbeelden uit het eerste hoofdstuk wekken de indruk dat de versie van Seferens geregeld van de (door Greshoff in 1959 in Het Vaderlandgeroemde) vondsten uit Mulisch’ brontekst afwijkt:
(5)
De zee was al Europa
LOETS: Das Meer war schon Europa
SEFERENS: Das Meer unter ihm gehörte schon zu Europa
(6)
een konvooi lag gestold in roerloze golven
LOETS: ein Konvoi lag geronnen in den regungslosen Wellen
SEFERENS: ein Konvoi lag erstarrt im unbewegten Wasser
(7)
het gezang werd meegesleurd in steekvlammen en gebrul
LOETS: Stichflammen und Motorengebrüll rissen den Gesang mit sich fort
SEFERENS: der Gesang entschwand mit dem Gebrüll der feuerspeienden Triebwerke
Tot zover laat zich vaststellen dat de twee vertalingen op interessante punten uiteenlopen: hoewel Loets’ versie neigt naar een weliswaar meestal correct, maar inmiddels tamelijk verouderd taalgebruik, kent ze minder dan Seferens’ versie de tendens om de tekst voor de lezer eenvoudiger begrijpelijk te maken.
De tweede homerische zang
Corinth wordt van het vliegtuig afgehaald door tolk Hella Viebahn, die hem bij het congres moet begeleiden, en naar een pension gebracht. Tot verbazing van zijn begeleidster weigert Corinth aan het officiële programma deel te nemen. ’s Avonds rijden ze samen met een tandarts uit West-Duitsland naar de stad, waar een ouder echtpaar hen op aangrijpende wijze over het bombardement vertelt. Hella moet overgeven en wordt door Corinth naar het pension teruggebracht, waar ze getweeën de nacht doorbrengen. Terwijl ze met elkaar naar bed gaan, onderbreekt Mulisch de directe vertelling en voegt hij een zang in, waarin het bombardement op de stad wordt verteld vanuit het perspectief van de bombarderende piloten. De als ‘homerisch’ beschreven taal (Klooster 2016) moet de lezer door haar vele epitheta ornantia en inversies aan het idioom van het Griekse heldendicht herinneren – volgens Van Ham een schreeuwend contrast met de barbaarsheid van de beschreven handeling (geciteerd in Dautzenberg 1989: 77–78).
De zang begint met een ander kenmerk van het homerische taalgebruik, een uitgebreide vergelijking:
(8)
Zoals in het paleis kristallen luchters en schitterende kronen de afmetingen van de feestzaal doen uitkomen – en glimlachend over het marmer schrijdt de president, aan zijn arm zijn vrouw, en hij zegt iets tegen haar, en wuift naar de gasten, die het volkslied zingen: zo markeren felle ontploffingen de hoogte van de nacht, de diepte van de jammerlijke buitenwijk, waar het geschut blaft op daken, in parken, op wagons.
LOETS: Wie im Palast kristallene Leuchter und strahlende Kronen des Festsaales Maße ans Licht heben und – lächelnd über den Marmor schreitet der Präsident, am Arme seine Frau, und er sagt etwas zu ihr und winkt den Gästen zu, sie singen die Nationalhymne: so markieren jähe Explosionen die Höhepunkte der Nacht, die Tiefe der jämmerlichen Vorstadt, wo das Geschütz bellt auf den Dächern, in Parks, auf Waggons.
SEFERENS: So wie im Palast kristallene Kronleuchter die Ausmaße des Festsaals sichtbar machen – und lächelnd über den Marmor schreitet der Präsident, am Arm seine Gattin, und er spricht mit ihr und winkt den Gästen, welche die Hymne singen: So markieren heftige Explosionen die Höhe der Nacht, die Tiefe der jämmerlichen Vorstadt, wo das Geschütz bellt, auf Dächern, in Parks, auf Waggons.
Loets is in deze passage dichter bij de brontekst gebleven: zowel ‘kristallen luchters en schitterende kronen’ als ‘zegt iets tegen haar’ vinden we in zijn versie woordelijk terug, waar Seferens’ vertaling het beeld van de stralende lampen vereenvoudigt en de woorden van de president door spricht mit ihr eerder als een proces dan als een momentopname voorstelt. Daarbij is zijn woordkeus Gattin weliswaar in de context van de staatsaangelegenheid goed voorstelbaar, maar niet getrouw aan de brontekst: ‘vrouw’ is immers een minder plechtstatig woord dan ‘echtgenote’. Een weinig precieze weergave van ‘de afmetingen … doen uitkomen’ is die Ausmaße … sichtbar machen: ‘doen uitkomen’ heeft grotere ruimtelijke en beeldende zeggingskracht dan een sec ‘zichtbaar maken’ zou hebben gehad, zodat Loets’ formulering ans Licht heben dichter bij het effect van de brontekst blijft. Loets’ jähe Explosionen is evenwel wat hoogdravender dan ‘heftige ontploffingen’; daarvoor is Seferens’ weergave heftige Explosionen te prefereren.
Bovendien wijkt Loets op verrassende plaatsen van de Nederlandse tekst af: zo is in auf den Dächern een lidwoord ingevoegd en vinden we in plaats van de door Seferens met Höhe weergegeven ‘hoogte’ in zijn versie Höhepunkte. Op deze kleine afwijkingen kom ik na een ander voorbeeld terug.
(9)
Het goddelijk schone gelaat als een morgenlijk veld overdekt met glinsterende dauwdroppels, zoekt Corinth met trotse ogen de naderende stad, maar rouwsluiers bedekken al haar gezicht. Een voor een doofden de lichten, maar vreselijker lichten gloeien onder de sluiers, ontelbare.
LOETS: Das göttlich schöne Antlitz, gleich wie ein morgendliches Feld überfunkelt von glitzernden Tropfen Taus, sucht Corinth mit stolzen Augen die nähergleitende Stadt, doch Rauchschleier verhüllen ihr Antlitz ganz, und eins nach dem andern erlöschen die Lichter, doch schrecklichere Lichter glühen unter den Schleiern, unzählbar.
SEFERENS: Das göttlich schöne Anlitz wie ein morgendliches Feld, übersät mit glitzernden Tautropfen, sucht Corinth mit stolzem Auge die sich nähernde Stadt, aber Trauerschleier bedecken schon ihr Angesicht. Nacheinander erlöschen die Lichter, aber schrecklichere Lichter erglühen unter dem Schleier, unzählbare.
Seferens’ woordkeuze übersät is gebruikelijker dan Loets’ überfunkelt, dat in het Duden-woordenboek niet te vinden is; bovendien komt übersät dichter bij het oorspronkelijke ‘overdekt’. Loets’ Rauchschleier is als vertaling van rouwsluier niet correct, net als ihr Antlitz ganz in plaats van schon ihr Antlitz. Seferens geeft deze beide elementen wel juist weer, maar vertaalt zowel ‘met trotse ogen’ als ‘onder de sluiers’ als enkelvoud (mit stolzem Auge, unter dem Schleier) en ‘gloeien’ als erglühen, wat het begin van een proces suggereert in plaats van een toestand.
Loets begon de openingsvergelijking (8) met wie (Wie im Palast…), maar vertaalt hier gleich wie, hoewel in de brontekst op beide plaatsen ‘als’ staat. Een andere kleine afwijking van het origineel is unzählbar; Seferens heeft hier unzählbare.
Tot zover kan men beweren dat beide vertalingen in de woorden van Müller-Schwefe enigszins ‘mangelhaft’ zijn. Loets’ versie neigt naar een meer archaïserend taalgebruik, maar biedt in principe een getrouwere weergave van zowel Mulisch’ vondsten als de brontekst als geheel. Ze is zowaar aan twee bronteksten getrouwer: aan vele van de tot dusver waargenomen afwijkingen lijkt een hang naar een hexametrisch en daarmee homerisch-episch ritme ten grondslag te liggen. Wie im Palast doet denken aan het begin van een hexameter, en unzählbar aan zijn spondeïsche (in het Nederlands en Duits meestal trocheïsche) versslot. Dit streven blijkt nog duidelijker uit het volgende voorbeeld:
(10)
‘Nog tachtig seconden,’ weerklinkt de machtige stem van de kaartenlistige. ‘Tachtig,’ herhaalt de stedenverdelger zijn woorden en legt zijn veelbeslissende hand op de hendel.
LOETS: ‘Noch achtzig Sekunden’, tönt hallend die mächtige Stimme des Kartenlistigen. ‘Achtzig’, wiederholt der Städtevertilger die Worte und legt seine vieles entscheidende Hand auf die Hebel.
SEFERENS: ‘Noch achtzig Sekunden’, hallt die mächtige Stimme des Kartenlistigen. ‘Achtzig’, wiederholt der Städtevertilger seine Worte und legt seine vielentscheidende Hand an den Hebel.
Door de afwijkingen tönt hallend en die Worte lukt het Loets drie hexameters te bouwen: achtzig Sekunden tot Karten-, listigen tot Vertilger en Worte tot Hebel. Door die, in plaats van Seferens’ preciezere seine, wordt het dactylische ritme vastgehouden, evenals vieles entscheidend in plaats van vielentscheidend. Zo zijn ook Loets’ wendingen als Und nachdem fünf Minuten geflogen sie haben in edel geschweiftem Bogen und über dem stillen, dem dunklen Feld in het volgende voorbeeld te verklaren:
(11)
En nadat zij vijf minuten gevlogen hebben in een edele boog over de stad, – en zij zijn weer boven het stille, donkere veld, waar de bomen buigen onder de storm en de vrome landman geknield op zijn akker omhoogziet, – en gezegd hebben, wij zullen ham en eieren eten, het was de laatste keer, wij waren ambtenaren, het is voorbij, wat nu? – spreekt de arglistige Frank de woorden: ‘Ik wil wedden, dat de helft een bad neemt in de Elbe.’ En de nimmerfalende Alan oppert zijn plan met de woorden: ‘Laten we eens gaan kijken, jongens! Suzanna in het bad!’ [...] En de werkloze aardschudder Patrick loert over de schouder van de landoverstormer en schreeuwt de lachende woorden: ‘Kijk! Kijk!’ In het zwarte water ziet hen onder het bevend schijnsel van de vlammen de blauwogige Corinth: [...] en dan lacht hij in zijn koepel de lach van de overwinnaar en schreeuwt: ‘Zal ik ze eens een serenade geven?’
LOETS: Und nachdem fünf Minuten geflogen sie haben in edel geschweiftem Bogen über die Stadt – und sie sind wieder über dem stillen, dem dunklen Feld, wo die Bäume sich beugen unter dem Sturm und der fromme Landmann, kniend auf seinem Acker, emporschaut – und gesagt haben: ‘Wir wollen Schinken und Eier nun essen, es war das letzte Mal, wir warten (sic) beamtet, es ist vorbei, was noch?’ da spricht der arglistige Frank diese Worte: ‘Ich wette, daß die Hälfte ein Bad in der Elbe nimmt.’ Und der nimmer fehlende Alan nennt seinen Plan mit den Worten: ‘So laßt uns mal zugucken, Jungs! Susanna im Bade!’ [...] Und arbeitslos lauert nun der Erderschütterer Patrick über die Schulter des Landübersturmers, schreit lachend die Worte: ‘Guck! Guck!’ Und im schändlichen Wasser sieht unter dem neblichen, bebenden Schein jetzt der Flammen der blaugeäugte Corinth sie: [...] und dann lacht er in seiner Kuppel das Lachen des Siegers und schreit: ‘Soll ich ihnen mal eine Serenade geben?’
SEFERENS: Und nachdem sie fünf Minuten geflogen sind, in einem edlen Bogen über die Stadt – und sie sind wieder über dem stillen, dunkle Feld, wo sich die Bäume biegen im Sturm und der fromme Ackersmann, auf seinem Acker kniend, hinaufsieht – und sie gesagt haben, wir werden Eier mit Schinken essen, das war das letzte Mal, wir waren Diener unseres Staates, es ist vorbei, was nun? – spricht der heimtückische Frank die Worte: ‘Ich könnte wetten, daß die Hälfte ein Bad in der Elbe nimmt.’ Und der nimmerfehlende Alan äußert sein Plan mit den Worten: ‘Schau’n wir doch mal nach, Jungs! Susanna im Bade!’ [...] Und der beschäftigungslose Erderschütterer Patrick linst über die Schulter des Landüberstürmers und ruft die lachenden Worte: ‘Da! Da!’ Im schwarzen Wasser sieht sie im flackernden Schein der Flammen der blauäugige Corinth: [...] und dann lacht er in seiner Kuppel das Lachen des Siegers und ruft: ‘Soll ich denen mal ein Ständchen bringen?’
Maar belangrijker dan het epische ritme zijn voor deze passage de uitlatingen van de piloten, waardoor ze worden gekarakteriseerd. Seferens’ versie blijkt een zekere invloed op deze karakterisering uit te oefenen, doordat de uitlatingen van de piloten in zijn tekst iedere keer afwijkend worden weergegeven:
(12)
‘wij waren ambtenaren’
LOETS: ‘wir warten (sic) beamtet’
SEFERENS: ‘wir waren Diener unseres Staates’
(13)
‘Laten we eens gaan kijken, jongens!’
LOETS: ‘So laßt uns mal zugucken, Jungs!’
SEFERENS: ‘Schau’n wir doch mal nach, Jungs!’
(14)
‘Kijk! Kijk!’
LOETS: ‘Guck! Guck!’
SEFERENS: ‘Da! Da!’
(15)
‘Zal ik ze eens een serenade geven?’
LOETS: ‘Soll ich ihnen mal eine Serenade geben?’
SEFERENS: ‘Soll ich denen mal ein Ständchen bringen?’
Uit de aan de spreektaal ontleende elementen, zoals het gesyncopeerde schau’n (13) en het gebruik van het lidwoord denen in plaats van het persoonlijk voornaamwoord ihnen, spreekt een ruwer, barbaarser beeld dan uit de brontekst. Seferens’ weergave Wir waren Diener unseres Staates is een veel pathetischere variant van ‘wij waren ambtenaren’ dan Loets’ eenvoudige wir warten (typefout?) beamtet. Loets’ vertaling schetst (ondanks de wonderlijk foutieve weergave van ‘zwarte water’ met schändlichem Wasser) een getrouwer beeld.
Meer pathos spreekt eveneens uit Seferens’ vertaling van een eerdere beschrijving van het bombardement, die Corinth en Hella voor hun samen doorgebrachte nacht in een kroeg wordt verteld door een ouder echtpaar:
(16)
‘Ze maakte het kind nat’
LOETS: ‘Sie machte das Kind naß’
SEFERENS: ‘Sie verschaffte dem Kind Kühlung’
(17)
‘Alle kanonnen schoten, maar als u het mij vraagt, begreep ze het niet meer.’
LOETS: ‘Alle Geschütze feuerten, aber wenn Sie mich danach fragen, sie begriff es nicht mehr.’
SEFERENS: ‘Es feuerte aus allen Kanonen, aber wenn Sie mich fragen, dann nahm sie das schon nicht mehr richtig wahr, was dort geschah.’
(18)
‘Ze dacht dat iets in haar been beet en het kind ontglipte haar en ze voelde om zich heen door het water, maar ze kon het niet meer vinden…’
LOETS: ‘Sie dachte, etwas hätte sie ins Bein gebissen, und das Kind entglitt ihr, und sie tastete um sich her im Wasser, aber sie konnte es nicht wiederfinden…’
SEFERENS: ‘Sie dachte, irgendwas hätte in ihr Bein gebissen, und das Kind rutschte ihr aus den Armen, und sie tastete um sich herum im Wasser, und sie konnte es nicht mehr finden…’
Zowel het beeld van een moeder die haar kind tegen de helse hitte probeert te beschermen als het beeld van datzelfde kind dat uit de armen van zijn moeder glijdt zijn in de Nederlandse tekst weliswaar aanwezig, maar worden ook meer sec en met veel minder pathosrijke formuleringen geschetst dan in Seferens’ vertaling. Dit pathos wordt ook door enige stijlfiguren onderstreept: Seferens vertaalt ‘en… en… maar’ (18) met driemaal und en benadrukt met de onoorspronkelijke toevoeging was dort geschah (17) de afschuwelijke aard van de gebeurtenissen.
Uit dit soort voorbeelden laat zich opmaken dat Seferens’ taalgebruik weliswaar moderner en minder geforceerd is dan de wendingen waarvan Loets zich vaak bedient, maar ook dat zijn versie minder getrouw is aan het origineel dan de vertaling die al in 1961 in Duitsland verscheen.
Aan de hand van drie laatste voorbeelden zal geanalyseerd worden hoe beide vertalers met de passages zijn omgegaan waarin Duitsland een centrale rol speelt.
Duitsland
Na de nacht die Corinth en Hella samen doorbrachten heeft de voormalige piloot ’s ochtends een gesprek met de pensionbaas. Ze spreken over Duitsland, de stad Dresden en hoe ze er voor haar vernietiging bij had gelegen. Op Corinths vraag, of er in West-Duitsland ook zo’n terras zou liggen als daar, reageert de baas als volgt:
(19)
Ludwig nam hem onderzoekend op. Toen zei hij: ‘Dit is geen land, Herr Doktor. Dit is je reinste onzin.’
LOETS: Ludwig betrachtete ihn aufmerksam. Dann sagte er: ‘Dies ist kein Land, Herr Doktor. Dies ist der pure Unsinn.’
SEFERENS: Ludwig sah ihn prüfend an. Dann sagte er: ‘Das hier ist kein Land, Herr Doktor, sondern der größte Unsinn, den Sie sich vorstellen können.’
Hoewel Loets’ aufmerksam geen erg precieze weergave is van ‘onderzoekend’ en Seferens’ prüfend de voorkeur verdient, doet ook de latere vertaling de brontekst geen recht: ten eerste gaat in zijn versie de anafoor dit … dit verloren, en tweede is de weergave der größte Unsinn, den Sie sich vorstellen können te krachtig. Aangezien ‘je reinste onzin’ niets meer betekent dan ‘totale onzin’, is Loets’ oplossing der pure Unsinn passender.
In de voor een Duits publiek mogelijkerwijs pijnlijke passage die op deze opmerking volgt, zijn beide vertalers zeer trouw aan de oorspronkelijke tekst.
(20)
Met het plectrum tikte hij tegen zijn voorhoofd. ‘Een hersenschim. Van buitenlanders. Russen – amerikanen, met alle respect. Het ergste, dat wij duitsers Hitler kunnen verwijten, is dat hij de duitse geschiedenis verknoeid heeft.’ ‘Ongetwijfeld,’ zei Corinth. ‘Dat met die joden is tenslotte grotendeels gelogen.’ ‘O neen,’ zei Ludwig met nadruk. ‘Vergis u niet: dat is allemaal waar. Laat u niets wijsmaken. De mensen die nu zeggen, dat zij het nooit geweten hebben, liegen allemaal. Iedereen wist het in Duitsland. Ik ook, dat wil ik u wel bekennen. Ik wist niet hoe en waar, maar ik wist dat er mensenvernietigingen aan de gang waren. Nee, nee. Dat was een onvergeeflijke fout van Hitler.’
LOETS: Er tippte sich mit dem Plektron an die Stirn. ‘Ein Hirngespinst. Von Ausländern, Russen, Amerikanen, mit allem Respekt zu sagen. Das Schlimmste, was wir Deutsche Hitler vorwerfen können, ist, daß er die deutsche Geschichte verkorkst hat.’ ‘Zweifelsohne,’ sagte Corinth. ‘Das mit den Juden ist schließlich zum guten Teil gelogen.’ ‘O nein,’ sagte Ludwig mit Nachdruck. ‘Irren Sie sich nicht: Das hat alles seine Richtigkeit. Lassen Sie sich nichts vormachen! Die Leute, die jetzt behaupten, sie hätten nie etwas davon gewußt, die lügen alle. Jedermann in Deutschland wußte das. Ich auch, das will ich Ihnen offen gestehen. Ich wußte wohl nicht wie und wo, aber ich wußte, daß Menschenvernichtungen im Gange waren. Nein, nein – das war ein unentschuldbarer Fehler Hitlers!’
SEFERENS: Er tippte sich mit dem Plektrum an die Stirn. ‘Ein Hirngespinst. Von Ausländern. Russen – Amerikanern, bei allem Respekt. Den größten Vorwurf, den wir Deutschen Hitler machen können, ist der, daß er die deutsche Geschichte verpfuscht hat.’ ‘Ganz bestimmt,’ sagte Corinth. ‘Das mit den Juden ist schließlich zum größten Teil erlogen.’ ‘O nein,’ sagte Ludwig mit Nachdruck. ‘Täuschen Sie sich nicht: Das ist alles wahr. Lassen Sie sich nichts vormachen. Die Leute, die heute sagen, sie hätten nichts gewußt, lügen alle. Jeder in Deutschland wußte es. Auch ich, das will ich Ihnen gerne gestehen. Ich wußte nicht wie und wo, aber ich wußte, daß es die Massenvernichtung von Menschen gab. Nein, nein. Das war ein unverzeihlicher Fehler von Hitler.’
Nogmaals laat zich vaststellen dat Seferens’ directe toon boven Loets’ ouderwetse wendingen de voorkeur verdient: vergelijk Jeder wußte es met Jedermann wußte das, Das ist alles wahr met Das hat alles seine Richtigkeit.
Maar aan het einde van de roman, wanneer Corinth een krantenartikel uit 1940 over Troje-ontdekker Heinrich Schliemann leest, wordt de toonzetting van dit artikel juist in Seferens’ versie niet erg precies weergegeven:
(21)
Ook in dit tweede oorlogsjaar, dat ons Volk onder de bezielende leiding van zijn Führer overwinning na overwinning brengt, gaan onze gedachten soms mijmerend terug in onze Duitsche Geschiedenis.
LOETS: Auch in diesem zweiten Kriegsjahr, das unserem Volk unter der beseelenden Führung seines Führers Sieg auf Sieg bringt, gehen unsere Gedanken manchmal nachdenklich zurück in unsere deutsche Geschichte.
SEFERENS: Auch im zweiten Kriegsjahr, das unserem Volk unter der mitreißenden Leitung seines Führers Sieg um Sieg bringt, gehen unsere Gedanken manchmal sinnend zurück in die deutsche Geschichte.
Uit Mulisch’ spelling van ‘Duitsche Geschiedenis’ wordt duidelijk dat hij dit artikel met opzet in een nationalistische toon heeft opgesteld (‘duits’ werd door hem consequent met een kleine letter geschreven, zie ook boven in voorbeeld 20; de Duitse pastiche spreekt ook uit de in het Nederlands allang afgeschafte spelling met -sche).
Deze nationalistische toonzetting doet Seferens’ versie geen recht, doordat in de cruciale frase ‘onze Duitsche Geschiedenis’ het beslissende bezittelijk voornaamwoord ‘onze’ niet, zoals bij Loets, letterlijk wordt weergegeven, maar door het bepaald lidwoord die wordt vervangen.
Slotsom
Bij emotionele of politiek gevoelige scènes en uitspraken blijft Das steinerne Brautbett in Loets’ versie erg dicht bij de brontekst, wat voor een kort na de oorlog verschenen boek opvallend genoemd kan worden. Niettemin verklaren de geregelde slordigheden en archaïsmen de wens van uitgeverij Hanser om een nieuwe vertaling te laten maken. Opvallend is evenzeer dat de versie van Seferens juist op diezelfde plaatsen vaak te krachtig, te sterk aangezet of te kort door de bocht genoemd kan worden. Anderzijds is Seferens’ taalgebruik voor een moderne lezer toegankelijker, met dien verstande dat veel van Mulisch’ inventieve wendingen in zijn weergave verdwenen zijn, wat bij Loets weer niet zozeer het geval is. De oude en de nieuwe vertaling lijken elkaars nadelen redelijk te compenseren. Het stenen bruidsbed is niet alleen een roman van literair aanzien, maar ook van historisch gewicht door de rol die hij in Nederland voor de Duitse beeldvorming heeft gespeeld. Daarom zou het toe te juichen zijn als het boek wellicht in de Fluss van de aanstaande Frankfurter Buchmesse nogmaals zou worden vertaald – en mocht Gregor Seferens na zijn recent bij uitgeverij Wagenbach uitgebrachte versie van Het zwarte licht de smaak van Mulisch weer te pakken hebben, dan zou de verschijning van een nieuw Steinernes Brautbett van zijn hand een heugelijke gebeurtenis zijn.
Verantwoording
De citaten van Gregor Seferens en Hans-Ulrich Müller-Schwefe stammen uit correspondentie met David Cohen, het laatste luidde oorspronkelijk: ‘[S]oweit ich mich erinnere war der Grund für die Neuübersetzung, daß die alte als mangelhaft bezeichnet wurde.’
Het citaat van uitgeverij Suhrkamp stamt van de flaptekst van de Das steinerne Brautbett-uitgave uit 1995 en luidde oorspronkelijk: ‘[Mit diesem Prosadrama einer vorübergehenden, mehr oder weniger heilsamen Selbstentfremdung ist Harry Mulisch bereits im Jahr 1959] ein Kriegsbuch gelungen, das die Schuldaufrechungen der ehemaligen Kriegsgegner furchtlos beiseite räumt, um eine Begegnung mit den Leiden und Schmerzen des Krieges zu ermöglichen.’
Bibliografie
Dautzenberg, J.A. (ed.). 1989. De sleutel in de kast. Over ‘Het stenen bruidsbed’ van Harry Mulisch. Amsterdam: De Bezige Bij.
Greshoff, J. 1959. ‘Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch: roman die gebeurtenis vormt in Nederlandse letterkunde’, Het Vaderland, 17 oktober.
Klooster, J. 2016. ‘Mulisch en het onderwijs in de klassieke talen’, Lampas, 40:1, p. 40–52.
Mulisch, Harry. 1959. Het stenen bruidsbed. Amsterdam: De Bezige Bij.
Mulisch, Harry. 1960. Das steinerne Brautbett. Autorisierte Übersetzung aus dem Niederländischen. von Bruno Loets. Hamburg: Nannen Verlag.
Mulisch, Harry. 1995. Das steinerne Brautbett. Aus dem Niederländischen von Gregor Seferens. Frankfurt am Main: Suhrkamp.
Müller, Bernd. 2000. ‘“Die kleine kalte Front” – Deutschland in der niederländischen Literatur’, in: Haus der Geschichte der Bundesrepublik Deutschland (ed.), Deutschland – Niederlande. Heiter bis wolkig. Bonn: Stiftung Haus der Geschichte der Bundesrepublik Deutschland, p. 108–117.
Uffelen, H. van. 1994. ‘Harry Mulisch in het Duitse taalgebied. Een geschenk van de hemel’, Literatuur, 11, p. 216–222.