Het was juni geworden, een dag na de langste dag van het jaar, tijd om meer te gaan lezen. Ik besloot me in James Salter te verdiepen, de net gestorven cultschrijver, en me te storten op Het meisje in de trein, het best verkochte boek van dat moment. In vertaling uiteraard. Er wordt veel uit het Engels vertaald, en we worden in ons taalgebied gebombardeerd met nieuwe namen. Het heil is nog Angelsaksischer geworden dan het al was. Gelukkig is er Nederlands van gemaakt. Maar wordt dat goed gedaan, of niet altijd even goed? Literatuur vertaald uit het Engels is een apart geval – vanwege de grote omvang van het segment, vanwege de snelheid waarmee de boeken moeten verschijnen, vanwege het grotere aandeel duo- en meermansvertalingen, vanwege de steeds weer nieuwe vertalers die als nova’s opflitsen en weer verdwijnen. De hele wereld hier lijkt te denken dat Engelstalige debutanten kansrijker zijn dan anderstalige auteurs – wat misschien ook zo is omdat ze overal ter wereld verschijnen, en alomtegenwoordigheid geldt als een kwaliteit en economische factor. Iedereen leest Het meisje in de trein, je kunt niet achterblijven. Steeds vaker verschijnen er boeken die al bij hun geboorte de status van bestseller krijgen en voorzien worden van een buikbandje of sticker met de aanprijzing ‘internationaal succes’ of ‘al 30.000 exemplaren verkocht’. Schapen als we zijn willen we vervolgens weten wat er zo interessant is aan het gehypte boek. Zoals gezegd: ik ben daar niet ongevoelig voor en stort me volgaarne op de thriller van het jaar, het ultieme erotische relaas ‘waar vrouwen nat van worden’ (Stine Jensen over Robin Rinaldi) of het boek van de zojuist overleden schrijver die ik nooit gelezen heb al ben ik er jarenlang door andere schrijvers dringend toe uitgenodigd. De zucht naar nieuwe ervaringen, die mij persoonlijk allesbehalve vreemd is, valt te combineren met wat Filter wil: vertaling doorgronden. Vandaar dit nummer boordevol vertaalkritiek in een tijdschrift dat alle jaargangen lang al voor ruim een kwart uit vertaalkritiek bestaat: we peilen in deze Filter steekproefsgewijs wat er deugt aan het vertalen in de sector Engelstalige fictie en non-fictie, met name boeken die de aandacht trokken in de maanden voorafgaand aan de zomer van 2015.
Het Engels overspoelt ons, ook in het Nederlands: talig en cultureel. Het dringt er niet alleen in binnen, het doet zich ook voor als Nederlands. Hoezo nog vertalingen zou je zeggen, op den duur is alles eender. Paradoxaal genoeg verschijnt er steeds meer in vertaling; en in de boekenwereld neemt het aantal vertalingen uit het Engels toe. Cijfers tonen het aan: een fors deel van de vertaalde boeken heeft Engels als brontaal. Het is de paradox waarvan vertaling leeft. ‘De algemene stijging van het percentage Engels,’ zoals Thomas Franssen in dit nummer beschrijft, ‘is helemaal geen algemene stijging, maar een stijging die gedreven wordt door de stijging van het aantal vertalingen uit het Engels binnen literaire fictie.’ Tijd om ernaar te kijken, maar hoe? Opmijn bureau ligt een stapeltje knipsels en andere blaadjes die ik tussen eind maart en eind mei verzamelde en waarin gewezen wordt op Engelstalige literatuur in vertaling. Het zijn voornamelijk blogs en besprekingen in de kranten en bladen die ik onder ogen krijg. Er wordt veel Engels uitgegeven, maar wat opvalt is dat slechts een selectief aantal boeken besproken wordt, en dan ook meteen: overal. Ik maakte een lijst van boeken die in die zin opvielen, de aandachtstrekkers die allemaal afjoegen op de status van bestseller en hier dus de kans kregen. Daar paradeerden ze: het meisje in de trein, de mooie meisjes van Karin Slaughter, een half af meisje, Robin Rinaldi met haar man en haar minnaars, Miranda July met de eerste foute man. Als je niet beter wist kon je denken dat de wereld één grote datingsite is geworden om het snakken van de een te laten samenvallen met het snakken van de ander. Maar misschien is het zover gekomen met de boekenwereld, die niets liever doet dan veil bieden wat lekker lijkt (met alle respect voor Jane Austen, James Salter en andere hogere lieden voor wie het vanzelfsprekender lijkt om in het Nederlands in de winkel te liggen).
Terug naar mijn stapel knipsels: ik maakte van 28 maart tot 28 mei 2015 een lijst van opvallende vertalingen – naar het beproefde stramien van Het vertaaljaar – en legde die voor aan een aantal mensen aan wie om een rechtvaardige maar scherpe vertaalkritiek werd gevraagd. Ze mochten zelf een boek kiezen, en het maakte niet uit of ze gesettelde dan wel beginnende vertalers kozen, eendagsvliegen dan wel doorleefde grootheden, single-vertalers dan wel duo’s of zelfs trio’s. Dat relativeerde de keuze: die is per definitie willekeurig, al gaat het wel om een selecte steekproef in een bepaalde periode. Maar het is toch wel wat meer dan een vertaalkritiek op individuele grondslag. Bovendien is de aansturing – de opzet – ook evident in wie de kritieken schrijven: jonge vertaalwetenschappers zijn in de meerderheid en die zijn doordrongen van het verschil dat een gekozen vertaalkritische methode kan maken. Die zullen zich amper baseren op een lokale of incidentele verschuiving maar naar structuren zoeken, naar de grote lijnen in de aanpak van de vertaler of vertalers. Als het goed is zijn ze zich ook bewust van andere factoren dan alleen maar de tekst die vertaald moet worden: de deadlines waarmee vertalers te maken hebben, een uitgever die een makkelijker leesbare tekst wil, een vertaler die uit voorzichtigheid zijn lef beteugelt en voor de zekerheid plausibeler schrijft dan de bronauteur eigenlijk gedaan heeft.
Tja, wat zeggen individuele gevallen? Ik lees nu de autobiografie van de psychiater Oliver Sacks en zie hoe hij worstelde met het probleem. Sacks is befaamd geworden door zijn beschrijvingen van een zeer beperkt aantal casussen, op een moment dat hij een wetenschappelijke carrière ambieerde en moest opboksen tegen een veld dat representatieve data eiste. ‘Grote aantallen zijn onmisbaar – je kunt allerlei dingen generaliseren met behulp van grote getallen –, maar het gaat om het concrete, bijzondere en persoonlijke’ aldus Sacks (in het Nederlands van Otto Biersma en Luud Dorresteijn), ‘en je kunt de aard en impact van een neurologische aandoening onmogelijk echt doorgronden zonder je in het bestaan van de individuele patiënt te verdiepen en die te beschrijven.’ Met andere woorden: representatief mag deze verzameling vertaalkritieken dus niet direct zijn, maar ze is concreter, bijzonderder en persoonlijker dan wat de gezamenlijke andere media boden in de bewuste maanden maart tot en met mei. Het is in ieder geval beduidend veel meer dan vertalingen diskwalificeren op grond van één enkele zin. Non-fictie komt er in de selectie wat bekaaid af. Als er lijnen in zijn te ontdekken zou ik zeggen dat er in Nederland vrij behoedzaam uit het Engels vertaald wordt, voorzichtig dus en vaak een beetje braaf. Vaak merk je ook dat het Engels een rijker geschakeerd idioom heeft en ruimte biedt aan subtiliteiten die het Nederlands niet aankan, althans niet op dezelfde manier. Geen van de vertalingen kan uiteindelijk de toets der kritiek doorstaan: er valt altijd iets aan te merken. Toch lijken de meeste vertalingen kwalitatief meer dan half af te zijn, een bemoedigend beeld.