Abstract: Martha Heesen is schrijfster van kinder- en jeugdliteratuur en vertaalt eveneens kinder- en jeugdboeken uit het Amerikaans en Engels. In onderstaand artikel heeft ze haar vertalersbril opgezet en beschrijft ze waardoor zij zich laat leiden bij het vertalen van jeugdliteratuur, waar andere codes gelden dan bij het vertalen van literatuur voor volwassenen. Ze gaat in dit artikel nader in op het vertalen van realia in de vorm van vooral snoepgoed. Ze wil het exotische niet neutraliseren, maar anderzijds stelt ze hoge eisen aan de echtheid en moeten zintuiglijke gewaarwordingen zo goed mogelijk worden overgebracht. Maar kan een personage in de Nederlandse vertaling hetzelfde snoepje in zijn of haar mond steken als in het origineel?
Wanneer de hoofdpersoon in de Nederlandse vertaling een ander snoepje in zijn mond stopt dan in het origineel krijg ik last van mijn vertalersgeweten. Als ik een kinderboek vertaal wil ik juist het exotische, het on-Hollandse, zo levendig mogelijk overbrengen. Zoals bij alle vertalingen is het ook bij vertalingen van jeugdliteratuur niet te voorkomen dat er stijlkenmerken, grapjes en toespelingen verloren gaan, maar als vertaler moet je ervoor waken het exotische te neutraliseren. Er zullen altijd details en situaties niet helemaal begrepen worden door de jonge lezers. Toch is verhollandsen voor mij uit den boze. Het uitheemse is juist wat een boek uit een ander taalgebied extra boeiend maakt en maar halfbegrepen zaken dragen juist bij aan de magie en de aantrekkelijkheid van het lezen. Tegelijkertijd moet je eisen stellen aan de echtheid. Dialogen moeten klinken; de kinderen moeten praten en niet in Engelse kostschoolzinnen converseren. Belangrijk is ook het overbrengen van zintuiglijke gewaarwordingen. Proeven hoort daar ook bij. Dit laatste levert wel eens problemen op, omdat ik wil dat een hoofdpersoon in de Nederlandse vertaling hetzelfde snoepje in zijn of haar mond steekt als in het origineel. Maar kan dat wel?
De ene wereld is de andere niet
Moet een schrijver rekening houden met zijn publiek? Moet een vertaler rekening houden met zíjn publiek? Waar het gaat om kinder- en jeugdliteratuur lijken deze vragen simpel te beantwoorden. De ideale kinderboekenschrijver kruipt helemaal in zijn hoofdpersoon, bekijkt de wereld met de blik, de begrippen en de woordenschat van bijvoorbeeld een elfjarige. ‘Rekening houden met’, in de zin van vereenvoudiging of tekst en uitleg, is dan niet aan de orde: het boek is als het ware van nature toegesneden op elfjarigen. Maar ook bij het vertalen van een ideaal kinderboek kan de vertaler op dilemma’s stuiten: de ene wereld is de andere niet.
De vrijheden die je je als vertaler van kinder- en jeugdliteratuur permitteert worden je gewoonlijk niet zwaar aangerekend. Je moet je arme lezertjes niet met raadsels opzadelen, dat stoort. Maar de problemen bij het vertalen van kinderboeken beperken zich niet tot het omzeilen van raadsels. Soms zijn er culturele verschillen in het geding waar je niet zomaar omheen kunt.
Met de Franse vertaalster van een van mijn eigen boeken had ik een onverwachte discussie over normen en waarden, zeden en gewoonten. De Franse wereld is de Nederlandse niet en haar uitgeefster had, uit naam van de jonge lezers, bezwaar gemaakt tegen bepaalde passages in mijn boek. Die betroffen de beschrijving van een verjaarspartij, waarin de hoofdpersoon voor ‘homo’ wordt uitgemaakt (een geliefd scheldwoord onder jongetjes) en tegen zijn vriendinnetje wordt opgeduwd, waarna de hele boel uit de hand loop en de jarige ten slotte alleen en misselijk achterblijft en alles uitbraakt wat hij die middag heeft gegeten. Ja maar, zei ik, Franse kinderen kotsen toch ook op partijtjes, en Franse jongetjes maken mekaar toch ook voor homo uit? Jazeker, zei ze, maar je hebt het daar niet zo expliciet over, niet in een boek. Tja. De desbetreffende passage is dus in het Frans (met mijn schoorvoetend verleende toestemming) wat milder uitgevallen. De omgekeerde situatie zul je denk ik minder gauw tegenkomen: Nederlandse uitgevers hebben gelukkig niet zo de neiging om voor zedenmeester te spelen.
Kun je je als vertaler van jeugdboeken mengen in kwesties die met culturele verschillen samenhangen? Dat zijn overigens kwesties die ook binnen een en hetzelfde taalgebied aan de orde zijn, want cultuurverschillen liggen vaak verrassend dicht bij huis. Een van mijn eigen boeken, waarin een meisje opgroeit bij een verpletterend-strenge, calvinistische vader, zou volgens sommige recensenten bevreemding wekken bij Vlaamse lezers, omdat die Nederland voornamelijk associëren met ‘Amsterdam’ en onbeperkte vrijheden enzovoorts. Ik heb ervaren dat kinderen die Nederlands lazen, maar die uit een niet-Europese cultuur afkomstig waren en strenger werden opgevoed dan Nederlandse kinderen, min of meer geschokt waren door de ongebreidelde indianenverhalen van een jeugdig personage: dat was liegen, en liegen mag niet. De kinderen begrepen de toegeeflijke reacties van de ouders niet. Dat die indianenverhalen heel grappig waren ontging hun totaal.
Deze voorbeelden geven een idee van de culturele verschillen waar je als vertaler mee te maken krijgt. Wanneer je in een boek situaties tegenkomt waarvan je vermoedt dat ze door Nederlandse kinderen niet goed aangevoeld of begrepen zullen worden, wat doe je dan? Vereenvoudigingen aanbrengen? Uitleg door de tekst heen smokkelen? Rekenen op explicatie door ouders? Ervan uitgaan dat kinderen wel vaker iets niet snappen en dat later de dingen vanzelf op hun plaats vallen? Dit laatste lijkt gemakzuchtig, maar eigenlijk is het de beste houding, zowel tegenover het boek als tegenover de lezer: lezende kinderen zullen bevestigen dat ze, telkens wanneer ze een boek herlezen, nieuwe dingen zien en nieuwe dingen begrijpen, of anders begrijpen dan de eerste keer. Stelregels zijn eigenlijk niet te geven; je moet je strategie toespitsen op het boek waar je mee bezig bent.
Fragmenten weglaten kan een optie zijn, maar eigenlijk alleen wanneer je ervan overtuigd bent dat de betreffende passages het boek onnodig log maken of zelfs bederven. Andermans werk molesteren is nooit de bedoeling, maar in sommige gevallen knapt een boek, in elk geval in vertaling, erg op van het snoeimes. Van Aidan Chambers’ Postcards from No Man’s Land is de Nederlandse vertaling aanmerkelijk dunner dan het origineel: in overleg met de auteur is allerlei tekst en uitleg over de Nederlandse taal en specifiek Nederlandse situaties weggelaten. Bij de vertaling van dit boek is sprake van een cultureel verschil in de meest ‘platte’ zin van het woord: de jonge Nederlandse lezers zitten zelf midden in de cultuur die in het boek als tamelijk exotisch wordt beschreven; al die tekst en uitleg van wat ze al kennen leidt maar af van het eigenlijke verhaal.
De Amerikaanse schrijver David Winkler besluit zijn prachtige verhaal over Scotty (Scotty and the Gypsy Bandit) met een hoofdstuk dat, naar onze opvattingen over jeugdliteratuur, ten onder gaat in moralistische weldoenerij en waarin natuurlijk, echt op zijn Amerikaans, alles en alles goed moet komen. De vertaling is een stuk beter af zonder dit hoofdstuk. Op deze manier ingrijpen in iemands boek gaat natuurlijk vrij ver, maar het knippen en snoeien gebeurt uitsluitend met de volledige instemming van de auteur.
Deftige teksten
Een subtiele valkuil voor de vertaler van Engelse kinderboeken wordt gevormd door wat ik gemakshalve aanduid als ‘het literaire niveau’. Het Engels in kinderboeken ziet er vaak deftiger, aangekleder en moeilijker uit dan het Nederlands dat wij in dit genre gewend zijn, en dat erg direct is en vaak tegen het simplistische aan zit. Deels is die indruk natuurlijk een vertekening, door het veelvuldig voorkomen in het Engels van woorden die wij instinctief als ‘vreemde’ en dus moeilijke woorden bestempelen, en door de syntactische verschillen tussen het Engels en het Nederlands. Maar Engelstaligen, en speciaal Britten, gaan ook anders met hun taal om dan wij. Ze houden er niet van om iets zomaar in kale woorden te zeggen. Een echt trouwe vertaling kan zodoende een tekst opleveren die te moeilijk is voor het leeftijdsniveau van het verhaal.
‘Terribly hungry,’ said Robin, after having searched through his symptoms for the least alarming. He would no more have frigtened his mother by describing the terrible mixture of pain and numbness that was assailing him than she would have explained what the sight of a policeman waiting by a police car at the garden gate had done to her. (Hilary McKay, Dog Friday)
Van alle dingen die hij voelde koos Robin het minst akelige uit. ‘Ik heb vreselijke honger,’ zei hij. Hij wilde zijn moeder niet bang maken, en zei niets over dat afschuwelijke mengsel van pijn en gevoelloosheid dat hem nu overviel. Evenmin vertelde zij hem wat er door haar heen was gegaan toen ze bij het tuinhek een agent naast een politieauto had zien staan.
Robin continued to stare vacantly along the sands and Dan marched away in a huff, annoyed that his recruitment of the medical profession had not caused the alarm he had hoped for. (Hilary McKay, Dog Friday)
Robin bleef wezenloos over het zand staren en Daniël ging er beledigd vandoor. Het ergerde hem dat hij Robin geen angst had kunnen aanjagen met zijn doktersverhaal, zoals hij gehoopt had.
Charley was very little use as a boat-builder. He was continually deserting the shipyard and running after Kathy, who, at the slightest hint of any secret, took to indulging in furious and spectacular sulks. (Hilary McKay, The Amber Cat)
Als scheepsbouwer was Charley van weinig nut. Hij liet de werf voortdurend in de steek om Kathy achterna te gaan, die zich, telkens als ze ook maar iets van een geheim bespeurde, te buiten ging aan dramatische woedende buien.
Deze citaten komen uit boeken voor negen- à tienjarigen.
Wanneer je zulke teksten aan het vertalen bent, met in je achterhoofd enig idee van het gemiddelde leesniveau van die leeftijdsgroep, sla je al snel aan het vereenvoudigen. Toch is het niet een plicht om met dat leesniveau rekening te houden; het is ook niet echt de reden voor de stijlversimpeling. De werkelijke reden is dat je Nederlandse tekst anders algauw een onnatuurlijke, wat gezwollen indruk maakt. De kunst is om het verhaal in zo levendig en natuurlijk mogelijk Nederlands over te brengen, liefst zonder de schrijver om zeep te helpen. Trouw kan wel eens in de weg zitten. Dit is natuurlijk niet een probleem dat is voorbehouden aan het vertalen van kinderboeken, maar bij kinderboeken ben je je toch sterker bewust van je lezers, die je onder geen beding houterige, opgeblazen of ‘vertaalde’ taal wilt voorzetten. Daardoor veroorloof je je ook andere ingrepen; wanneer op één bladzijde tien keer ‘said Mrs Johnson’ staat, mag je daar best iets aan doen.
Historisch besef
Engelse kinder- en jeugdboeken die zich in het verleden afspelen brengen voor de vertaler weer andere vragen met zich mee. Wat weten Nederlandse kinderen van het Amerika van de jaren zestig? Zegt de naam Varkensbaai iets? Neil Armstrong? Weten ze iets over Londen in 1940? Een wezenlijk probleem is dit geloof ik niet. Mijn eigen beeld van bijvoorbeeld Amerika in de jaren veertig en vijftig is gevormd door een stroom van vertaalde Amerikaanse jeugdboeken die ik rond mijn tiende verslond, en die ik buitengewoon intrigerend vond, vooral omdat ik zo veel niet echt begreep. Hoe eigenaardiger, hoe boeiender, en een historisch besef dat zich hap-snap vormt, via roze Chryslers, cowboys, ijsmachines, drugstores, oorlogstuintjes, geïnterneerde Japanners, het dodental van Pearl Harbor en terugkerende, in de oorlog gewonde broers, beklijft beter dan een op school gevormd beeld.
Het Kalverstraateffect
Die eeuwige citaten uit liedjes en gedichten! Zelfs wanneer je die als zodanig herkent (je ontwikkelt daar een soort instinct voor op den duur) weet je nog niet wat je ermee aan moet. Over the hills and far away... The wraggle taggle gypsies... Amazing Grace... Ze laten staan en tussen haakjes of achterin het boek een vertaling geven van het hele vers, gesteld dat je het kunt vinden? Ze vertalen, en met ritme, rijm of andere middelen duidelijk maken dat het om een bekend liedje of gedichtje gaat? Ze vervangen door citaten uit even bekende Nederlandse liedjes of gedichten? Maar in dit laatste geval loop je sterk het risico een soort ‘Kalverstraateffect’ te creëren. Dit bizarre verschijnsel dien je, zeker in de vertaling van een kinderboek, tot elke prijs te vermijden. Ik heb het zo gedoopt toen ik, in een overijverig vertaalde roman, Amerikanen monopoly zag spelen, waarbij ze elkaar de ‘Kalverstraat’ en de ‘Lange Poten’ misgunden.
In kinderboeken worden veel spelletjes gespeeld, en spelletjes zijn soms lastig te vertalen. Het beste is maar om in elk Engelssprekend land een poos je tenten op te slaan, om eenmaal terug in Nederland je regelmatig onder schoolkinderen te begeven, zodat je weet hoe je cat’s cradle moet vertalen, Please Mr Crocodile, halalio, donkey of conkers. Nederlandse equivalenten van (speelplaats)spelletjes hebben soms oer-Hollandse namen die een absurde indruk maken in een niet-Nederlandse omgeving. ‘Zeerovertje’ en ‘moordenaartje’ zijn internationaal genoeg, maar ‘de Driekusman’, ‘koeike melken’ en ‘schipper mag ik overvaren’ klinken al heel wat bedenkelijker. Je moet een naam verzinnen die neutraal genoeg is, maar die wel de aard van het spel overbrengt, zodat de lezer een juist beeld krijgt van wat de kinderen aan het doen zijn. Het plaatje moet altijd kloppen.
Raadsels of noten?
Bij het vertalen voor volwassenen kun je veronderstellen dat de lezer enige notie heeft van literatuur en dat citaten en toespelingen als zodanig herkend worden. Het is wel zaak om ze zelf te herkennen natuurlijk. Als je het nodig vindt kun je met voetnoten werken, en je lezers ervan overtuigen dat ze in elk geval de bijbel, Shakespeare en Alice in Wonderland paraat hadden moeten hebben. Maar kinderen houden niet van voetnoten, en begrippenlijstjes kun je eigenlijk alleen gebruiken in historische romans, of in romans waarin bepaalde technische ingewikkeldheden een toelichting nodig hebben. In het geval van een ‘gewone’ jeugdroman waarin boeken, gedichten enzovoort een rol spelen, geven tekst en uitleg daarover vaak te veel gewicht, maken ze het geheel te belerend.
Lily, de hoofdpersoon in Patricia Reilly Giffs roman Lily’s Crossing (toch in zekere zin historisch te noemen omdat het verhaal zich in 1944 afspeelt) leest Evangeline. Hoeveel kinderen (en trouwens, hoeveel volwassenen!) kennen dat? Is het van belang dat een jonge Nederlandse lezer weet dat dat een heel lang gedicht is van een heel oude, Amerikaanse dichter genaamd Longfellow die leefde van 1807 tot 1882? Niet echt, ofschoon het op zichzelf een aardig gegeven is dat een elfjarig meisje in New York in 1944 een heel lang en heel oud gedicht leest. Je zou kunnen overwegen het te vervangen door een bekendere tekst, maar dat geeft je als vertaler een akelig gevoel van vervalsing. Toch moet je zulke details nooit weglaten, al was het maar om dat ene kind dat zich tien jaar later Evangeline opeens zal herinneren.
De letterlijkheid van een jellybaby
Kinderen zijn op eten gefixeerd. In kinderboeken speelt voedsel, en dan vooral snoep, een grote rol. Snoep wordt meestal met de merknaam aangeduid. Wanneer je die niet kent proef je in het duister. Natuurlijk kun je als vertaler rustig het ene snoepje door het andere vervangen. Noch de lezer, noch de vertaling zal daar erg onder lijden; iets lekkers is iets lekkers. Toch, helemaal fair vind ik het niet, noch tegenover het boek, noch tegenover de meelevende lezer. Een LifeSaver smaakt nu eenmaal anders dan een zuurtje, in een Hershey bijten is niet hetzelfde als een hap van een reep nemen, en als Amerikaans jongetje zit je veel lekkerder in je boomhut met een rol Oreo cookies dan met chocoladebiscuits. Je kunt ook de oorspronkelijke benamingen laten staan, zeker wanneer je het van belang vindt juist het exotische over te brengen, maar ondanks het steeds groeiende aanbod in de supermarkt zullen veel kinderen echt niet weten wat een Hershey is en hoe Oreo-koekjes smaken, en dat LifeSavers die verrukkelijke zuurtjes zijn met een gat erin. Een ramp is dat niet, de lezer zal zich waarschijnlijk moeiteloos iets voorstellen wat hij zelf lekker vindt.
Als vertaler moet je natuurlijk wel ongeveer weten wat je personages in hun mond hebben, zoet of zout, hard of zacht. Proeven kan ook, hoewel een teveel aan twiglets of jellybabies het werk er niet gemakkelijker op maakt.
Hoe letterlijk is snoep? Fantasie maakt veel goed, maar als kind wilde ik niet worden afgescheept met ‘wafeltjes’. Wat voor wafeltjes? Die dubbele? Met wit ertussen of roze? Die met een laagje suiker?
En bovendien, wanneer ik als vertaler vind dat al het zintuiglijke zo nauwkeurig mogelijk moet worden overgebracht, hoort proeven daar toch ook bij? In Lily’s Crossing zit het meisje, op een smoorhete dag in hartje New York, aan de keukentafel met voor haar neus een bord eten, zojuist door haar grootmoeder opgeschept: gekookte wittekool, gekookt rundvlees en gekookte aardappelen, een maal dat van de bladzij af dampt en waarvoor je, net als Lily, hard zou willen wegrennen. Ook bij het vertalen van snoep wil ik graag datgene overbrengen wat de snoeper proeft. Aan een vertaling met veel snoep zou ik het liefst een snoeppakket toevoegen, ook al weet ik best dat elk lezend kind genoeg zoete verbeelding heeft om zich tevreden te stellen met ‘notentoffees’ of ‘een reep’.
In Lily’s Crossing speelt snoep een bijzondere rol. Het is 1944 en ook in Amerika heerst voedselschaarste. Het snoep dat nog te krijgen is wordt naar de soldaten gestuurd. Lily weet de hand te leggen op zo’n zak moeizaam verzameld snoep, en bij haar vriendinnetje op zolder gaat ze zich te buiten aan Hersheys, Walnetto’s, Sugar Daddy Lollipops, rolletjes LifeSavers, Necco Wafers en Milky Ways. Op een heel suggestieve manier is de smaak van al dat verboden mierzoete in Lily’s mond, sterk verweven met de buitenwereld, met hetgeen zich daar afspeelt. Beide meisjes worden zich bewust van de oorlog. Wanneer ik al dat heerlijks vertaal met repen en notentoffees, lolly’s en zuurtjes heb ik het gevoel dat ik iets neutraliseer, dat ik afbreuk doe aan het Amerikaanse.
De schrijfster heeft bepaalde snoepjes ook gebruikt om de sfeer van het verleden op te roepen (zoals ze dat ook doet met films, liedjes, hoorspelen en dergelijke). In een vertaling is ook dat niet over te brengen, zelfs al slaag je erin het tijdgebonden snoep te scheiden van de rest. Wij hebben ook ‘historisch snoep’ natuurlijk, zuurballen en trekdrop, maar daar kun je in een vertaling niets mee doen. Je kunt er ouderwetsheid mee schetsen, maar tegelijkertijd breng je iets over wat in het boek niet thuishoort: de Kalverstraat.
Genoemde boeken
Aidan Chambers, Postcards from No Man’s Land, 1999. Nederlandse vertaling Niets is wat het lijkt (vert. Annelies Jorna, Querido, 2000)
Hilary McKay, Dog Friday, 1994. Nederlandse vertaling Hond Vrijdag (vert. Martha Heesen, Querido, 1996)
Hilary McKay, The Amber Cat, 1995. Nederlandse vertaling Huize Havermout (vert. Martha Heesen, Querido, 1997)
Patricia Reilly Giff, Lily’s Crossing, 1997. Nederlandse vertaling Lily’s leugen (Martha Heesen, Querido, 1999)
David Winkler, Scotty and the Gypsy Bandit, 2000. Nederlandse vertaling Scotty en de zigeunerbandiet (vert. Martha Heesen, Querido, 2001)