Bredero bezuiden de Alpen    73-77

Groot Lied-Boeck vertaald in het Italiaans

Dick van der Mark

Abstract: Over de vertaling in het Italiaans van het Groot Lied-Boeck van Bredero door Franco Paris. 'Complimenti sinore!'

 

Gerbrand A. Bredero, Groot Lied-Boeck. Il Grande Libro dei Canti. A cura di Franco Paris. Testo nederlandese a fronte. Due volumi. Edizioni Ariele, Milano, 1999. Collana “Lapislazuli”, 2.

Het kan verkeren: wat er bij Petrarca’s Canzonierenooit van is gekomen – een volledige vertaling in het Nederlands – is nu in omgekeerde richting wél gelukt: Bredero’s Boertigh Amoureus en Aendachtigh Groot-Liedboeck is nu volledig in het Italiaans vertaald. Het gaat om een tweetalige uitgave in de Lapislazuli-reeks (Edizioni Ariele, Milaan 1999).

Van Bredero’s gedichten werd er tot nu toe slechts een tiental in diverse talen vertaald. Het gaat dus inderdaad, zoals vertaler Franco Paris met gerechtvaardigde trots opmerkt, om een ‘wereldpremière’. Een grote prestatie die een felicitatie waard is, zowel aan het adres van de vertaler als van de uitgever, die zo’n veeleisend project hebben aangedurfd. Het Lied-Boeck is trouwens niet de eerste Nederlandse klassieker die bij Ariele wordt uitgegeven. Al eerder verschenen er tweetalige edities van Vondels Lucifer en van Karel van de Woestijnes De Paarden van Diomedes.

Het vertalen van Bredero’s Lied-Boeck is bepaald geen sinecure: het gaat hier immers niet om een bescheiden dichtbundeltje, maar om een gecompliceerde verzameling van zo’n 200 gedichten van uiteenlopende aard: vrolijke, amoureuze en religieuze liederen, sonnetten en gelegenheidspoëzie (waaronder negen uitvoerige bruiloftsdichten). Het Lied-Boeck verscheen in 1622, enige jaren na de dood van de dichter. De samenstelling van de bundel is niet het werk van Bredero zelf, maar van de Amsterdamse drukker Lodewijck van der Plassche, die al eerder met succes liedboekjes van Bredero had uitgegeven. Na Gerbrands onverwachte dood in 1618 heeft Van der Plassche alles wat hij van de populaire dichter kon vinden, bijeengebracht in het Lied-Boeck, waaronder ook gedichten die Bredero waarschijnlijk liever in portefeuille had gehouden. Het vertalen van zo’n omvangrijk en gecompliceerd boek vereist veel studie, geduld en doorzettingsvermogen en een grote vertrouwdheid met het moeilijke Brederose idioom. Franco Paris is zo thuisgeraakt in het werk van zijn ‘Amstelredammer’, dat hij ook de in het Waterlandse dialect geschreven gedichten heeft kunnen vertalen. Complimenti, signore!

De uitgave bestaat uit twee lijvige delen, waarin de Nederlandse tekst tegenover de Italiaanse is afgedrukt. In een heldere en informatieve inleiding besteedt Paris aandacht aan het leven van Bredero en zijn plaats in het Amsterdamse culturele leven van het begin van de Gouden Eeuw. Bij de bespreking van Bredero’s oeuvre komt ook het dramatische werk aan de orde, maar de nadruk ligt uiteraard op de ontstaansgeschiedenis, de inhoud en de structuur van het Lied-Boeck zelf. De Nederlandse tekst is uitstekend afgedrukt, naar de Editie Stuiveling. Vreemd genoeg heeft men verzuimd om de door Stuiveling vermelde errata over te nemen.

Van de originele etsen en gravures is het merendeel gereproduceerd, al laat de kwaliteit hier wel wat te wensen over.

Ik plaats nu een paar kanttekeningen bij Paris’ inleiding. Ik vraag me allereerst af of Paris' gebruik van de term rinascimento niet verwarrend is voor de Italiaanse lezer, die bij ‘la nuova letteratura rinascimentale’ spontaan aan de zestiende en niet aan de zeventiende eeuw denkt. Hier had Paris wellicht wat meer informatie kunnen geven over de wijze waarop de Italiaanse Renaissance in de Nederlanden is doorgedrongen.

Vervolgens vraag ik me af of de Italiaanse lezer niet gebaat zou zijn met iets meer informatie over het Nederlandse metrische vers, dat juist in Bredero’s tijd zijn zegetocht was begonnen. Het consequent afwisselen van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen is de Italiaanse poëzie zo goed als vreemd. Het Italiaans geeft, net als de andere Romaanse talen, de voorkeur aan het syllabenvers.

Dat de (jambische) alexandrijn Bredero’s geliefde versmaat zou zijn (p. XX), lijkt mij voor het Lied-Boeck niet vol te houden. De (weinige) sonnetten en bruiloftsgedichten zijn inderdaad in deze versmaat geschreven, maar bij het merendeel van de liederen is dit niet het geval. En bij de liederen die wél in alexandrijnen zijn geschreven, wordt dit metrum toch weer in eerste instantie bepaald door de melodie waarop het lied is geschreven. Maar dit zijn kleinigheden.

Bezwaarlijker vind ik het dat er in de inleiding geen aandacht wordt besteedt aan het liedkarakter van Bredero’s bundel. Bijna 90% van de teksten zijn contrafacturen: liederen geschreven op bestaande melodieën (die telkens boven de tekst staan aangegeven). Dit heeft grote consequenties voor met name de vorm van de teksten. Immers, herhalingen, binnenrijmen, het afwisselen van lange en korte regels enzovoort, zijn voor een belangrijk deel terug te voeren op de melodie waarop een dichter zijn tekst schrijft. Men moet bij het lezen van veel van Bredero’s gedichten steeds in het achterhoofd houden dat de tekst ook bedoeld is om gezongen te worden. Alleen dan kan men ze ten volle proeven. En ook al is Van der Plassches uitgave van 1622 waarschijnlijk niet op de eerste plaats voor zangers bestemd geweest, de door Bredero geschreven teksten waren dat wel. Het is dan ook jammer dat Paris de vakliteratuur die na 1985 is verschenen, niet in zijn betoog heeft verwerkt. In de tussentijd zijn er verschillende interessante studies (o.a. van M. Spies, E.K. Grootes en L.P. Grijp) gepubliceerd over het Nederlandse lied in de eerste decennia van de zeventiende eeuw.

Maar nu de vertaling zelf. In een korte verantwoording van zijn vertaalstrategie (p. XIX-XX) zet Paris uiteen dat hij Bredero wil vertalen in een modern, soepel Italiaans, waarbij de lengte van de regels mag variëren als de duidelijkheid van de tekst dat vereist. Bredero’s metrische vers wordt dus niet vervangen door het Italiaanse elflettergrepenvers; dit is alleen bij een beperkt aantal liedjes en sonnetten het geval. Over het rijm zegt Paris niets. Samengevat betekent dit dat de vertaler kiest voor het zo verstaanbaar mogelijk weergeven van de inhoud van Bredero’s gedichten.

Ik herhaal hier graag dat Paris’ vertaling getuigt van een grote kennis en begrip van het zeventiende-eeuwse Nederlands in het algemeen en het moeilijke idioom van Bredero in het bijzonder. Natuurlijk tast hij wel eens mis. Bijvoorbeeld in Nu dobbert myn Liefje op de ree (LXXXIX), waar hij tweemaal de conjunctief ‘waar’ als bijwoord (laddove) opvat. Maar zulke uitglijders zijn zeldzaam. 

Hoe ziet een en ander er nu in de praktijk uit? Ik geef twee voorbeelden ter illustratie. Om te beginnen de eerste strofe van het bekende, in dialect geschreven, Boeren Geselschap (II).

Arent Pieter Gysen, met Mieuwes, Jaap en Leen,
Arend Pieter, il figlio di Gijs, e Mieuwes, Jaap e Leen,

En Klaasjen, en Kloentjen, die trocken t’samen heen,
E Klaasje, e Kloentje si recarono insieme

Na ’t Dorp van Vinckeveen:
Al villaggio di Vinkeveen;

Wangt ouwe Frangs, die gaf sen Gangs,
Perché il vecchio Frangs dava le sue oche

Die worden of ereen.
Che di corsa venivano decapitate.                                                                                               

Men ziet: Paris probeert zo dicht mogelijk bij de brontekst te blijven. Weliswaar is ‘Frangs sen Gangs’ er meer dan één geworden [le sue oche = zijn ganzen], maar ook de moderne Nederlandse lezer zal waarschijnlijk struikelen over `worden of ereen` [= werd eraf gereden]. Oude namen worden modern gespeld (Arent wordt Arend enzovoort, maar waarom wordt ‘Frangs’ niet gewoon ‘Frans’?). Dat het sappige dialect in de vertaling verloren gaat, zal iedereen begrijpen. Wat we overhouden is derhalve een soort prozavertaling, die regel voor regel de Nederlandse tekst volgt.

Het tekstcommentaar doet hier (en ook elders) nogal willekeurig aan. Zo deelt Paris de lezer wel mee dat Vinkenveen een dorp ten zuidoosten van Amsterdam is, maar verschaft hij geen nadere uitleg over het oude gebruik van het ‘ganstrekken’.

Als tweede voorbeeld geef ik de fraaie openingsstrofe van Snachts rusten meest de dieren (CXLVII):

Snachts rusten meest de dieren,
Riposano la notte molti animali,

Oock mensen goet, en quaat,
E anche gli uomini, buoni e crudeli,

En mijn Lief goedertieren
E la mia Donna mite

Is in een stille staat:
Tranquilla dorme:

Maer ick moet eensaam swieren,
Solo io devo errare solitario

En cruysen hier de straat.
Per le strade.

Ook hier staat het zo getrouw mogelijk weergeven van de inhoud voorop. Als het kan, schrijft de vertaler een endecasillabe, maar als dat niet uitkomt, wordt de regel korter of langer. De vertaling is helder en correct, maar er gaat wel erg veel van de oorspronkelijke bekoring verloren.

In de (niet talrijke) gevallen dat Paris een proeve geeft van een vertaling in dichtvorm, door het gebruiken van het elflettergrepenvers en het rijm, wint zijn vertaling aan zeggingskracht. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het sonnet Van dat Aurora vroech (XCIV):

Van dat Aurora vroech den dach begint te kippen,
Quando nel cielo compare Aurora,

En toomt haar Paarden woest, met teughel en ghebit,
Che imbriglia le Cavalcature impetuose,

En viert haer Standaart uyt, van Rosen root en wit,
Dispiega il suo Stendardo di Rose,

De torens schoon vernist, en schittert op de Clippen,
E le Rocce e le Torri rischiara,

Dan schijndy O mijn Lief! My crachtigh te ontslippen,
Inesorabile mi sfuggi, O Cara!
Enz.

Dit is een geslaagde vertaling, die vraagt om meer!

Deze vertaling van Bredero’s Groot Lied-Boeck lijkt mij vooral bestemd voor een select, geïnteresseerd publiek, studenten Nederlands bijvoorbeeld (van wie er in Italië meer zijn dan men hier zou denken). Ik hoop dat Franco Paris er ooit toe zal komen om voor een breder publiek een bloemlezing samen te stellen met een vertaling in dichtvorm van Bredero’s mooiste gedichten. Als er iemand is die dat kan, is hij het wel. Wie waagt zich in de tussentijd aan een Nederlandse vertaling van Petrarca’s Canzoniere?