Abstract: Verslag van haar onderzoek naar de relatie tussen literair vertalers en het Fonds voor de Letteren.
In het artikel ‘De beroepspraktijk van literair vertalers’ (De Jong 1998) wordt het beeld geschetst van de ongunstige financiële positie van literair vertalers. Het honorarium van uitgevers blijkt volstrekt ontoereikend te zijn om literair vertalers een redelijk inkomen te garanderen. Driekwart van de groep literair vertalers haalt jaarlijks minder dan ƒ 20.000,- aan bruto inkomsten uit de opdrachtenmarkt voor literaire vertalingen. Dit betekent dat veel literair vertalers naast het vertalen van literatuur andere betaalde activiteiten moeten verrichten om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Daarnaast echter zijn velen van hen bij het (goed) uitoefenen van hun beroep afhankelijk van subsidies die worden verstrekt door het Fonds voor de Letteren. In dit vervolgartikel staat de relatie centraal tussen literair vertalers en het Fonds voor de Letteren. Daarbij gaat het met name om de betekenis van het Fonds voor de Letteren als voorwaarde voor het kunnen uitoefenen van het beroep van literair vertaler.
Subsidiebeleid Fonds voor de Letteren
Het Fonds werd opgericht in 1965 na acties van de Vereniging van Letterkundigen en het Schrijversprotest die de slechte economische positie van schrijvers en literair vertalers aan de kaak stelden. Het Fonds is voor zijn budget van 7 à 8 miljoen gulden per jaar volledig afhankelijk van de overheid. Voor het behalen van zijn doelstelling, het bevorderen van de kwaliteit van de Nederlandse en de in het Nederlands vertaalde literatuur heeft het Fonds de volgende middelen tot zijn beschikking: het verlenen van verschillende vormen van subsidie, zoals het additioneel honorarium, de werkbeurs en de reisbeurs en het toekennen van opdrachten aan schrijvers en vertalers van literatuur.
Het belang van het Fonds voor literair vertalers is reeds benadrukt in eerdere publicaties. Zo rapporteerden IJdens en De Nooy (1988: 16) dat het Fondsaandeel van vertalers in 1983 die (twee jaar later) een projectwerkbeurs aanvroegen 65 procent van ƒ 21.000,- belastbaar bedroeg. Tien jaar later berekent De Haan (1998: 72) over de jaren 1989-1992 een gemiddeld Fondsaandeel in het totale literaire inkomen van vertalers van 42 procent. Zo blijkt het Fonds nog altijd een aanzienlijke bijdrage te leveren aan de inkomensvoorziening van veel literair vertalers.
Over een periode van zeven jaar lijkt het aantal aanvragen voor additioneel honorarium redelijk constant te zijn gebleven. In 1988 kreeg het Fonds 292 aanvragen voor additioneel honorarium van 205 vertalers, terwijl in 1995 310 vertalingen voor additioneel honorarium werden ingezonden door 218 vertalers (Jaarverslag Stichting Fonds voor de Letteren 1989, 1996). De Haan (1998: 72) komt eveneens tot de conclusie dat het aantal aanvragers en het aantal vertalingen waarvoor additioneel honorarium wordt verleend betrekkelijk stabiel zijn over een periode van vijf jaar. Het aantal aanvragers bewoog zich in de periode 1992-1996 tussen de 207 en de 231 en het aantal vertalingen tussen de 300 en 349 (De Haan 1998: 72). Gemiddeld wordt jaarlijks ongeveer 20 procent van de aanvragen afgewezen (idem).
Van de aanvragen voor projectwerkbeurzen wordt eveneens gemiddeld tussen de 20 en 30 procent afgewezen (De Jong 1996; De Haan 1998). Het belang van de werkbeurs is wel iets toegenomen in de tussentijd, met name door een substantiële stijging van het maandbedrag: in 1988 kregen 88 vertalers in totaal voor 242 maandeenheden (één maandeenheid bedroeg in 1987 ƒ 3.153,-) een werkbeurs, in 1995 ontvingen 89 vertalers in totaal 277 maandeenheden (één maandeenheid bedroeg in 1995 ƒ 4650,-) (Jaarverslag Stichting Fonds voor de Letteren 1989, 1996).
Subsidiegebruik door literair vertalers
In april en mei 1994 heb ik pilot-interviews gehouden met zes literair vertalers, waarin ook de rol van het Fonds, het additioneel honorarium en de projectwerkbeurs aan de orde kwam. Alle geïnterviewde vertalers bleken een voorkeur te hebben voor de regeling additionele honoraria. De redenen die hiervoor genoemd werden waren: a) het is een eerlijker instrument wegens kwaliteitsbeoordeling achteraf van het kant en klare product; b) er is een eerlijker verdeling over de beroepsgroep: het overgrote deel van de boeken dat vertaald wordt zijn niet de heel moeilijke literaire projecten, maar wel boeken van belang om vertaald te worden; en tot slot c) het is een overzichtelijker systeem. Over projectwerkbeurzen werd gezegd dat ze een exclusief karakter hebben en voor specifiek moeilijke projecten zijn. Deze projectwerkbeurzen hebben als sturingselement als belangrijkste effect dat het mensen misschien afhoudt van commercieel werk. Maar er bestaat ook een zekere willekeur in de toekenning. Ze worden toegekend op basis van het origineel, de reputatie van de vertaler en de realisatie van eerdere projecten. Ondanks de geuite kritiek blijken zowel projectwerkbeurzen als additionele honoraria belangrijke inkomstenbronnen te zijn. Het belang van deze subsidies voor literair vertalers is enorm groot: het subsidiebedrag kan wel oplopen tot het dubbele van het uitgevershonorarium.
In 1997 werd een uitgebreide enquête onder literair vertalers afgenomen in het kader van het promotie-onderzoek aan de Katholieke Universiteit Brabant naar loopbanen van literair vertalers1. In de enquête waren ook vragen met betrekking tot het Fonds voor de Letteren opgenomen. De vragen hadden onder meer tot onderwerp het al dan niet ontvangen van additionele honoraria en projectwerkbeurzen in de periode 1992-1996. Van de 136 respondenten hebben 128 vertalers deze vragen beantwoord. 43 vertalers (31,6 procent) hebben in de periode 1992-1996 alleen additioneel honorarium ontvangen, 58 vertalers (42,6 procent) hebben zowel additioneel honorarium als een projectwerkbeurs ontvangen en 27 vertalers (19,9 procent) hebben tussen 1992 en 1996 géén subsidie van het Fonds ontvangen (zie tabel 1).
De groep van 43 vertalers die alleen additioneel honorarium heeft ontvangen (groep I) bestond uit 16 mannen en 27 vrouwen. 27 vertalers zijn minder dan 15 jaar werkzaam als literair vertaler, 16 vertalers langer dan 15 jaar. 3 vertalers hebben meerdere brontalen als hoofdtaal, 26 personen vertalen uit het Engels/Amerikaans, 6 uit het Frans, 2 uit het Duits, 2 uit het Spaans of Portugees, 1 uit het Italiaans, 1 uit het Russisch, 1 uit een Scandinavische taal en 1 uit een overige/uitheemse taal.
De groep van 58 vertalers die zowel additioneel honorarium als een projectwerkbeurs heeft ontvangen (groep II) bestond uit 26 mannen en 32 vrouwen. 24 vertalers zijn minder dan 15 jaar en 34 vertalers langer dan 15 jaar werkzaam als literair vertaler. 7 vertalers hebben meerdere brontalen als hoofdtaal, 20 personen vertalen uit het Engels/Amerikaans, 8 uit het Frans, 4 uit het Duits, 4 uit het Spaans of Portugees, 6 uit het Italiaans, 2 uit het Russisch en 7 uit een overige/uitheemse taal.
De groep van 27 vertalers die tussen 1992 en 1996 géén subsidie van het Fonds heeft ontvangen (groep III) bestond uit 11 mannen en 16 vrouwen, waarvan 12 vertalers minder dan 15 jaar en 15 vertalers langer dan 15 jaar werkzaam als literair vertaler waren. 4 vertalers hebben meerdere brontalen als hoofdtaal, 8 vertalen uit het Engels/Amerikaans, 3 uit het Frans, 4 uit het Duits, 2 uit het Spaans of Portugees, 3 uit het Italiaans, 2 uit een Scandinavische taal en 1 uit een overige/uitheemse taal.
Groepen Fondsgebruikers onderling vergeleken
Tabel 1 laat zien dat de groep vertalers zonder subsidie (groep III) het meest afwijkt van de andere twee groepen Fondsgebruikers. Vergeleken met de andere twee groepen die wel subsidie van het Fonds hebben ontvangen, scoort de groep zonder subsidie op bijna alle in de tabel onderscheiden kenmerken het laagst: de laagste inkomsten uit literair werk, de laagste productiviteit en de minste tijdsbesteding aan het vertalen van literair werk.
De groep vertalers die zowel additioneel honorarium als een projectwerkbeurs heeft ontvangen (groep II), heeft de hoogste inkomsten uit literair werk (én absoluut én als het aandeel op het totale inkomen), de hoogste productiviteit, besteedt gemiddeld per week de meeste tijd aan literair vertalen en heeft de langste werkervaring als literair vertaler. Wat werkervaring betreft heeft groep II wel significant meer werkervaring als literair vertaler dan groep I (gem groep II = 17,3 jaar versus gem groep 1 = 14,1 jaar, p<.05), maar het verschil met groep III is niet significant (gem groep II = 17,3 jaar versus gem groep III = 16,7 jaar, n.s.).
In de enquête is eveneens gevraagd naar redenen waarom vertalers géén additioneel honorarium of projectwerkbeurs hebben aangevraagd in de periode 1992-1996. Het algemene patroon dat uit de gegeven antwoorden naar voren komt is dat men selectief is in het beroep dat men op het Fonds doet. Men vraagt niet lukraak aan. Een veel genoemde reden om geen additioneel honorarium aan te vragen is dat er voldoende inkomsten uit andere bronnen zijn. Daarnaast werd vaak als reden gegeven dat niet voldaan was aan de eis van het standaardhonorarium. Een enkele maal werden principiële redenen aangevoerd. Met betrekking tot projectwerkbeurzen werd ook enkele malen onbekendheid met het fenomeen projectwerkbeurs en/of de toekenningscriteria als reden genoemd.
Tevredenheid over het Fonds voor de Letteren
De tabellen 2a en 2b geven voor verschillende groepen literair vertalers de mate van tevredenheid weer over verschillende aspecten van het Fonds voor de Letteren. Uit tabel 2a blijkt dat de groep vertalers die een beroep doet op het Fonds over het geheel genomen matig tevreden is over het Fonds: men is het minst tevreden over het gemiddeld aantal toegekende maandeenheden bij projectwerkbeurzen (gem = 4.5) en het meest tevreden over de hoogte van het maandbedrag bij projectwerkbeurzen (gem = 5.7). Over het beleid van het Fonds met betrekking tot vertalers is men matig tevreden (gem = 4.7). Er bestaan geen significante verschillen in de mate van tevredenheid over het Fonds tussen vertalers uit verschillende taalgebieden en ook niet tussen vrouwen en mannen.
Tabel 2b laat zien dat er tussen meer en minder ervaren vertalers significante verschillen bestaan in de mate van tevredenheid over de beoordeling van werk bij projectwerkbeurzen. Door meer ervaren vertalers blijkt deze positiever (gem = 5.2) beoordeeld dan door minder ervaren vertalers (gem = 4.3). Verder verschillen beide groepen in het oordeel over het gemiddeld aantal toegekende maandeenheden bij projectwerkbeurzen: minder ervaren vertalers zijn hierover neutraal tot enigszins negatief, terwijl meer ervaren vertalers hier redelijk positief over blijken te zijn.
Naar aanleiding van de indeling naar subsidiegebruik kan het volgende worden gezegd. Een vergelijking van de groep die in de periode 1992-1996 alleen additioneel honorarium heeft ontvangen met de groep die tussen 1992 en 1996 zowel additioneel honorarium als een werkbeurs heeft ontvangen laat zien dat er tussen deze twee groepen significante verschillen bestaan in het oordeel over de beoordeling van werk bij additionele honoraria en in het oordeel over het beleid van het Fonds voor de Letteren met betrekking tot vertalers. De groep vertalers die zowel additioneel honorarium als een werkbeurs ontvangt heeft een positiever oordeel over de beoordeling van werk bij additionele honoraria (gem = 5.1 versus gem = 4.2) en eveneens een positiever oordeel over het beleid van het Fonds met betrekking tot vertalers (gem = 5.1 versus gem = 4.4).
Besluit
In dit artikel stond de relatie tussen literair vertalers en het Fonds voor de Letteren centraal. Als belangrijkste conclusie mag gelden dat men matig tevreden is over de beoordeling van werk bij zowel additionele honoraria als bij projectwerkbeurzen en dat men eveneens matig tevreden is over het beleid van het Fonds met betrekking tot vertalers. Over de hoogte van het woordtarief bij additionele honoraria en de hoogte van het maandbedrag bij projectwerkbeurzen is men (redelijk) tevreden. Indeling naar jaren werkervaring en subsidiegebruik laat enkele significante verschillen in de mate van tevredenheid tussen de groepen zien. Zo zijn meer ervaren vertalers in vergelijking met vertalers met minder ervaring meer tevreden over de beoordeling van werk en het gemiddeld aantal toegekende maandeenheden bij projectwerkbeurzen. Vertalers die zowel additioneel honorarium als een projectwerkbeurs ontvangen zijn meer tevreden over de beoordeling van werk bij additionele honoraria en over het beleid van het Fonds dan vertalers die alleen additioneel honorarium ontvangen.
Noot
1 Voor een beschrijving van de respondenten die hebben meegewerkt aan het onderzoek en van de eerste resultaten van de enquête verwijs ik graag naar het vorige artikel in Filter (De Jong 1998).
Bibliografie
Haan, F. de. 1998. ‘Vertaler, vertaling, Fonds voor de Letteren: een vruchtbare driehoeksverhouding.’ In: H. Bloemen, J. Hulst, N. de Jong-van den Berg, C. Koster en T. Naaijkens (red.) De kracht van vertaling. Verrijking van taal en cultuur. Bijdragen aan het Tweede James S. Holmes Symposium. Utrecht: Platform Vertalen & Vertaalwetenschap, p. 69-76.
Jong, E. de. 1996. ‘The impact of gender on grants awarded to literary translators’, Unpublished paper presented at the Conference of Cultural Economics International (ACEI) in Boston, U.S.A.
Jong, E. de. 1998. ‘De beroepspraktijk van literair vertalers’, Filter, tijdschrift voor vertalen & vertaalwetenschap 4: 1, 41-48.
Lidens, T. & De Noou, W. 1988. Schrijvers en Fonds. Tilburg: IVA.
Stichting Fonds voor de Letteren. 1989. Jaarverslag 1988. Amsterdam.
Stichting Fonds voor de Letteren. 1996. Jaarverslag 1995. Amsterdam.
Tabel 1. Drie groepen Fondsgebruikers onderling vergeleken op kenmerken uit de beroepspraktijk
Groep I: alleen (N=43) |
Groep II: zowel ad- (N=58) |
Groep III: (N=27) |
|
inkomsten uit literair werk van uitgevers1 |
3,5 (2,0) |
3,6a (1,8) |
2,7a (2,2) |
percentage van bruto inkomen in 1996 gebaseer op inkom- sten uit literair werk2 |
54,0%b (36,6) |
75,1%b (27,5) |
23,0%b (30,1) |
productiviteit in 1996 |
1,8c (1,5) |
2,1c (1,0) |
1,2c (1,5) |
productiviteit in 1995 |
1,9 (1,6) |
2,2d (1,1) |
1,2d |
gemiddelde productiviteit over jaren die men werkzaam is als literair vertaler |
1,4 (0,9) |
1,5 (0,6) |
1,0 (0,9) |
gemiddeld aantal uur per week in 1996 besteed aan literair ver- talen |
23,6e (14,3) |
32,1e (11,9) |
14,1e (8,2) |
jaren werkervaring als literair vertaler |
14,1f (8,2) |
17,3f (7,2) |
16,7 (9,3) |
1. Inkomsten uit literair werk werd oorspronkelijk gemeten op een ordinale schaal beginnend bij ‘minder dan ƒ 5.000’ oplopend met stapjes van ƒ 5.000 tot ‘meer dan ƒ 35.000’. De schaal is in deze tabel vertaald naar een intervalschaal, waarbij het midden als schaalwaarde wordt genomen: de schaalwaarden zijn dan 1 tot en met 8 en komen overeen met: 1 = ƒ 2.500; 2 = ƒ 7.500; 3 = ƒ 12.500; 4 = ƒ 17.500; 5 = ƒ 22.500; 6 = ƒ 27.500; 7 = ƒ 32.500 en 8 = meer dan ƒ 35.000.
2. De inkomsten uit literair werk betreffen hier inkomsten uit uitgevershonoraria en subsidies van het Fonds en leenrecht samen.
Significante verschillen tussen de groepen zijn aangegeven met behulp van gelijke superscripts: a,f p <.05; b,c,e p <.01; d p <,001. Zo heeft bijvoorbeeld groep II significant (p<.05) hogere inkomsten uit literair werk van uitgevers dan groep III (3,6a versus 2,7a).
Tabel 2a. Mate van tevredenheid over het Fonds voor de Letteren, uitgedrukt in gemiddelden en standaarddeviaties, naar brontaal en sekse
Tevredenheid over, gemeten op 7-puntsschaal met 1=zeer ontevreden 7=zeer tevreden 4=neutraal |
Engels en Amerik- aans |
Frans |
Duits |
Spaans, Portu- gees, Itali- aans |
Overig, Uit- heems |
Meer- dere bron- talen even- veel |
Totale groep |
Vrou- wen |
Man- nen |
Beoordeling van werk bij additionele honoraria |
4.5 (1.7) N=47 |
4.8 (1.8) N=16 |
4.4 (1.9) N=8 |
4.9 (1.8) N=14 |
5.2 (1.5) N=17 |
4.1 (2.1) N=11 |
4.7 (1.7) N=113 |
4.5 (1.6) N=68 |
4.8 (1.9) N=45 |
Hoogte van woord- tarief bij additione- le honoraria |
5.3 (1.1) N=48 |
5.6 (1.0) N=13 |
5.6 (1.1) N=8 |
5.1 (1.1) N=14 |
5.4 (1.4) N=15 |
5.1 (1.3) N=10 |
5.3 (1.1) N=108 |
5.4 (1.1) N=64 |
5.3 (1.1) N=44 |
Beoordeling van werk bij projekt- werkbeurzen |
4,5 (1.8) N=24 |
5.5 (1.5) N=8 |
4.4 (.9) N=5 |
5.0 (1.6) N=11 |
5.4 (1.1) N=10 |
4.2 (2.1) N=9 |
4.8 (1.7) N=67 |
4.6 (1.6) N=37 |
5.0 (1.8) N=30 |
Hoogte van maand- bedrag bij project- werkbeurzen |
5.6 (1.3) N=23 |
6.3 (.7) N=8 |
6.0 (1.2) N=5 |
5.5 (1.5) N=11 |
5.8 (1.3) N=10 |
5.1 (1.4) N=8 |
5.7 (1.3) N=65 |
5.6 (1.3) N=36 |
5.8 (1.2) N=29 |
Gemiddels aantal toegekende maand- eenheden bij pro- jectwerkbeurzen |
4.1 (1.8) N=22 |
4.8 (1.4) N=8 |
4.6 (1.7) N=5 |
4.8 (1.7) N=11 |
4.7 (1.9) N=11 |
4.8 (1.2) N=8 |
4.5 (1.6) N=65 |
4.3 (1.7) N=37 |
4.8 (1.5) N=28 |
Beleid van het Fonds met betrek- kind tot vertalers |
4.5 (1.6) N=47 |
5.1 (1.4) N=14 |
4.7 (1.9) N=9 |
5.2 (1.4) N=12 |
5.5 (1.0) N=16 |
3.7 (2.2) N=11 |
4.7 (1.6) N=109 |
4.7 (1.6) N=65 |
4.8 (1.7) N=44 |
Tabel 2b. Mate van tevredenheid over het Fonds voor de Letteren, uitgedrukt in gemiddelden en standaarddeviaties, naar jaren werkervaring en subsidiegebruik.
Tevredenheid over, gemeten op 7-puntsschaal met 1=zeer ontevreden 7=zeer tevreden 4=neutraal |
Minder dan 15 jaar werk- ervaring |
Meer dan 15 jaar werkerva- ring |
Alleen additio- |
Zowel additioneel honorarium als werkbeurs ontvan- gen van het Fonds in periode 1992-1996 |
Beoordeling van werk bij additionele honoraria |
4.5 (1.8) N=57 |
4.8 (1.7) N=56 |
4.2c (1.6) N=43 |
5.1c (1.7) N=58 |
Hoogte van woordtarief bij addtionele honoraria |
5.3 (1.2) N=52 |
5.4 (1.0) N=56 |
5.2 (1.3) N=41 |
5.4 (1.0) N=58 |
Beoordeling van werk bij projectwerkbeurzen |
4.3a (1.8) N=28 |
5.2a (1.5) N=39 |
- |
5.0 (1.5) N=58 |
Hoogte van maand- bedrag bij project- werkbeurzen |
5.3 (1.4) N=26 |
5.9 (1.2) N=39 |
- |
5.8 (1.2) N=57 |
Gemiddeld aantal toege- kende maandeenheden bij projectwerkbeurzen |
3.8b (1.5) N=27 |
5.0b (1.5) N=38 |
- |
4.7 (1.6) N=58 |
Beleid van het Fonds met betrekking tot vertalers |
4.6 (1.7) N=52 |
4.9 (1.6) N=57 |
4.4d (1.6) N=40 |
5.1d (1.6) N=58 |
a,d Gemiddelden met gelijk superscript verschillen significant van elkaar, p<.05
b,c Gemiddelden met gelijk superscript verschillen significant van elkaar, p<.01